Een oud vrouwtje met oranje haar schuifelt mij in een wolk van duiven over de stoep tegemoet. Ik glimlach, mijn armen vol rode tulpen die ik net ter ere van internationale vrouwendag op het Nederlandse Consulaat heb gekregen. Ze kijkt me recht aan, roept iets. Leuk, die is duidelijk in voor een praatje.
‘De duiven kennen me, ik geef ze te eten, kijk dan toch naar die hongerige kopjes, met hen moet je toch delen? Net als vroeger, toen deelden we ook, al hadden we bijna niks. Ten tijde van de blokkade heb ik zelfs gras gegeten. Schoon gras, dat wel, alles was toen schoner, vooral de lucht. Dat vieze gras dat daarzo groeit bijvoorbeeld zou ik echt nooit eten. Al heb ik toen zelfs aarde geproefd, gewoon, voor de smaak.’
Ik vertel dat ik pas een documentaire over de blokkade heb gezien, gemaakt door de BBC. De dame, die zich voorsteld als Irina, steekt meteen van wal.
‘Mij hebben ze ook een keer geïnterviewd, in 2001. Ik was postbode in oorlogstijd, bracht brieven van de soldaten aan het front naar hun geliefden in de stad. Dat interview kun je vinden op het internet, kun jij op het internet?’
Ze vraagt om een papiertje. Met trillende hand schrijft ze haar naam op, met daarbij ‘op de computer’. De documentaire ging over de zevende symfonie van Sjostakovitsj in de Filharmonie, vertel ik.
‘Daar was ik bij!’ roept Irina uit.
‘Kijk eens aan, levende geschiedenis’ zeg ik.
‘Levende geschiedenis, precies!’ herhaalt een enthousiaste voorbijganger.
Irina vervolgt haar verhaal.
‘Ik ben 91 jaar. Mijn moeder was pianiste. Thuis hadden we een vleugel. In de oorlog heeft mijn moeder die zelf in stukken gezaagd, we hadden het brandhout nodig. Mijn vader sneuvelde aan het front. Mijn oma verdween in een massagraf. Dat had ze voorzien, oma. Vlak voor de oorlog aanbrak had ze een droom dat ze anoniem in een groot graf zou liggen. Die nachtmerrie werd werkelijkheid, we hebben nooit een plek gehad om te rouwen.’
Ik zeg dat ze de tulpen, die ik zo lang even in haar boodschappenwagentje had gelegd toen ik een pen en papier voor haar zocht, mag houden. Ik heb tenslotte zelf sinds mijn verjaardag al zoveel bloemen, ik kom vazen tekort. Een traan van ontroering verschijnt, of misschien komt het door de kou of zijn haar ogen gewoon waterig van ouderdom. Ik moet beslist de groeten doen aan mijn ouders. En complimenten. Wat een fantastische dochter hebben die zeg. Ze heeft zelf twee zonen, prachtige jongens. Roken en drinken allebei niet. De een is laatst nog op bezoek geweest, die is ook alweer zestig geworden. Ze woont hier vlakbij en loopt iedere dag haar rondje: duifjes voeren, naar de winkel en weer terug. Met haar wandelstok wijst ze naar de chique nieuwe appartementen die achter het Nederlands Instituut verrijzen.
‘Kijk, die lui worden dus nooit 91, neem dat maar van mij aan. Zij delen niet.’
Met haar rimpelige koude handje grijpt ze mij vast, uit balans gebracht door het korte gebrek aan steun van de wandelstok. Ik zeg dat we maar weer eens moeten gaan bewegen, het vriest ten slotte, zo lang stilstaan is niet gezond. Irina schuifelt verder.
‘Wie weet treffen we elkaar nog eens, ik loop hier toch iedere dag. De mensen hier kennen me: duifjes en de winkel, iedere dag hetzelfde rondje. En ik maak graag een praatje. 91 jaar, vertel dat maar aan je ouders, levende geschiedenis ben ik!’
—
Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en portretteert voor Tirade mensen die ze ontmoet.