(Lees vanaf het begin)
En Nissen Piczenik vergat in de haven van Odessa al snel de plichten die een gewone Jood uit Progrody heeft. Hij ging ‘s ochtends noch ‘s avonds naar het gebedshuis om de voorgeschreven gebeden te zeggen, maar hij bad thuis, heel haastig en zonder werkelijke en correcte gedachten aan God, en hij bad slechts als een grammofoonplaat, de tong herhaalde mechanisch de geluiden die begraven waren in zijn hersenpan. Was er op de wereld ooit eerder zo’n Jood geweest? Thuis, in Progrody, was het koraalseizoen begonnen. Nissen Piczenik wist dit, maar hij was niet langer de oude continentale Nissen Piczenik, maar de nieuwe, de pasgeboren oceanische. Ik heb genoeg tijd – hield hij zichzelf voor – om terug te keren naar Progrody! Wat mis ik daar nou helemaal! En hoeveel heb ik hier nog te winnen! En hij verbleef drie weken in Odessa en bracht er elke dag gelukkige uren door bij de zee, met de schepen, met de kleine visjes.
Dit was de eerste vakantie in het leven van Nissen Piczenik.
6
Toen hij naar Progrody teruggekeerd was, ontdekte hij dat hij niet minder dan honderdzestig roebel uitgegeven had, inclusief de reiskosten. Maar zijn vrouw en alle anderen die hem vroegen wat hij zo lang in het buitenland had uitgespookt, vertelde hij dat hij in Odessa ‘belangrijke zaken’ had gedaan. In deze periode begon de oogst en kwamen de boeren niet zo vaak meer naar de markten. Zoals ieder jaar in deze weken werd het rustiger in het huis van de koraalhandelaar. De koralenrijgsters verlieten zijn huis al laat in de middag. En ‘s avonds, als Nissen Piczenik terugkeerde uit het gebedshuis, wachtte hem niet langer het heldere gezang van de mooie meisjes, maar slechts zijn vrouw, met het gebruikelijke bord met uien en radijs en de koperen samowar.
Koraalhandelaar Piczenik voegde zich niettemin in de gebruikelijke regelmaat van zijn herfstdagen, niettegenstaande de herinnering aan de dagen in Odessa, van welks commerciële vruchteloosheid niemand behalve hijzelf enig idee had. Een paar maanden later overwoog hij al om opnieuw belangrijke zaken voor te wenden en naar een andere havenstad af te reizen, naar Petersburg bijvoorbeeld. Voor materiële ontberingen hoefde hij niet te vrezen. Al het geld dat hij opzij had gezet in de loop van de lange jaren van zijn handel in koralen, die steeds winst had opgeleverd, lag bij de woekeraar Pinkas Warschawsky, een gerespecteerde geldschieter in de gemeenschap die meedogenloos was in het incasseren van schulden maar evengoed alle rente op tijd betaalde. Nissen Piczenik hoefde niet bang te zijn voor lijfelijke ontbering; hij was kinderloos en had dus geen nakomelingen om voor te zorgen. Waarom dus niet naar een andere van de vele havens gereisd? De koraalhandelaar begon derhalve al aan zijn plannen voor de volgende lente, toen er iets ongewoons gebeurde in de naburige stad Sutschky.
In dit kleine stadje, dat net zo klein was als de geboortestad van Nissen Piczenik, Progrody, opende op een dag een man, die niemand in het hele gebied kende, een koralenwinkel. Deze man heette Jeno Lakatos en hij kwam, zoals men al snel hoorde, uit het verre Hongarije. Hij sprak Russisch, Duits, Oekraïens, Pools, naar behoren, en als iemand het toevallig maar gewild had, zou de heer Lakatos ook Frans, Engels en Chinees hebben gesproken. Hij was een jonge man met steil, blauwzwart, gepommadeerd haar, overigens de enige man in de omgeving die een glanzende, gesteven kraag droeg, een das en een wandelstok met een gouden knop. Deze jonge heer was enkele weken geleden in Sutschky aangekomen, had daar vriendschap gesloten met de slager Nikita Kolchin bewerkte hem zo totdat deze besloot een koraalhandel samen met Lakatos op te starten. Het bedrijf met het felrode uithangbord was genaamd: N. Kolchin & Compagnie.
Onberispelijke rode koralen glommen in de etalage van deze winkel, lichter van gewicht dan de stenen van Nissen Piczenik, maar veel goedkoper. Een hele grote zak koralen kostte een roebel vijftig, halssnoeren waren verkrijgbaar voor twintig, vijftig, tachtig kopeken. De prijzen stonden in de etalage vermeld. En opdat niemand deze winkel zomaar zou voorbijlopen, speelde binnen een grammofoon de hele dag vrolijk schallende liedjes. Je kon ze in de hele stad en daarbuiten horen – tot in de omliggende dorpen. Er was geen grote markt in Sutschky zoals in Progrody. Niettemin – en ondanks de oogsttijd – kwamen de boeren naar de winkel van meneer Lakatos om de liedjes te horen en het goedkope koraal aan te schaffen.
Nadat de heer Lakatos een paar weken zijn aantrekkelijke bedrijf had gerund, verscheen op een dag een rijke boer bij Nissen Piczenik en zei: ‘Nissen Semjonowitsch, ik kan maar niet geloven dat je mij en de anderen al 20 jaar bedriegt. Maar nu is er een kerel in Sutschky die de mooiste koraalsnaren verkoopt, voor vijftig kopeken per stuk. Mijn vrouw stond op het punt om daarheen te gaan – maar ik dacht dat we het eerst even aan jou moesten voorleggen, Nissen Semjonowitsj.’
‘Deze Lakatos,’ zei Nissen Piczenik, ‘is beslist een dief en een oplichter. Een andere verklaring voor zijn prijzen is er niet. Maar ik ga er zelf heen als je me een lift wilt geven in je wagen.’
‘Goed’, zei de boer. ‘Overtuig jezelf.’
De koraalhandelaar reed dus naar Sutschky, bleef een poosje voor de etalage staan, hoorde de schallende liedjes vanuit de winkel, ging toen uiteindelijk naar binnen en sprak meneer Lakatos aan.
‘Ik ben zelf koraalhandelaar’, sprak Nissen Piczenik. ‘Mijn waren komen uit Hamburg, Odessa, Triest, Amsterdam. Ik begrijp niet hoe en waarom je zulke goedkope en mooie koralen kunt verkopen.’
‘Je bent van de oude generatie’ antwoordde Lakatos. ‘en sorry dat ik het zeg: een tikje achtergebleven.’
Intussen kwam Lakatos van achter de toonbank vandaan en Nissen Piczenik zag dat hij een beetje mank liep. Blijkbaar was zijn linkerbeen korter, want zijn linkerschoen had een hiel die twee keer zo hoog was als die aan de rechterkant. Hij geurde geweldig bedwelmend – en je vroeg je af waar in zijn slanke lichaam de bron van al dat geuren eigenlijk zat. Zijn haar was blauwzwart als de nacht. En zijn donkere ogen, die eerst misschien vriendelijk schenen, gloeiden elk ogenblik zo intens dat een vreemd lichtje gloeide in het midden van hun zwartheid. Onder de zwarte, gedraaide snor glimlachten Lakato’s witte en blinkende tanden.
‘Dus?,’ vroeg de koraalhandelaar Nissen Piczenik.
‘Nou,’ zei Lakatos, ‘wij zijn dus niet gek. Wij duiken niet naar de bodem van de zeeën. We maken gewoon kunstmatige koralen. Mijn bedrijf heet: Lowncastle Brothers, New York. Ik heb twee jaar met succes in Boedapest gewerkt. De boeren merken er niets van. De boeren in Hongarije niet, en de boeren in Rusland al helemaal niet. Ze willen allemaal mooie, rode, gave koralen. En kijk eens aan. Goedkoop, mooi, decoratief. Wat wil je nog meer? Echte koralen kunnen niet zo mooi zijn! “
‘Waar zijn je koralen dan van gemaakt?’, vroeg Nissen Piczenik.
‘Van celluloid, mijn beste, gemaakt van celluloid!’, riep Lakatos opgetogen uit. ‘Niets tegen de techniek! Want weet je: in Afrika groeien rubberbomen, latex en celluloid worden gemaakt van rubber. Is dat onnatuurlijk? Zijn rubberbomen minder natuur dan koralen? Is een boom in Afrika minder natuurlijk dan een koraal op de bodem van de oceaan? – En, wat zeg je ervan? Zullen we samenwerken? Neem een beslissing! Binnen een jaar ben je al je klanten kwijt door mijn concurrentie – en je kunt in de zee zakken met al je echte koralen, naar waar de prachtige stenen vandaan komen. Dus zeg op: ja of nee? “
‘Geef me twee dagen’, zei Nissen Piczenik.
En hij reed naar huis.