Lui:
Afl. Luiaard, luierik, luiheid, luiigheid (zie die woorden). — Verder: Luiachtig, tot luiheid geneigd (”De Haey … is seer traech int swemmen, ende is seer luyachtich”, O.-I. e. W.-I. Voyag. 5, 68 d [1602]; ”Ik weet nie’ hoedat ‘t komt, maar ik zijn vandaag zoo luiachtig”, CORN.-VERVL. 1882) luielijk (”Luyelick. Paresseusement”, PLANT. [1573]; — ”Hij lag daar zoo luielijk tegen de’ muur”, CORN.-VERVL. 1882)
De literatuur van de luiheid is menigvuldig. Ik las nogal graag Proud Beggars van Albert Cossery, een Frans-Egyptische schrijver van wie bekend is dat hij het liefst zat en keek, en verder heel weinig deed. Een andere favoriet is een reisboek: Joden Moren en Christenen van Camilo José Cela, een traag reisboek dat voor een goed deel uit uitrusten, mijmeren en rondkijken bestaat. In Charles Bukovski’s schitterende oeuvre wordt geluierd en gezopen. In Voskuils Bij nader inzien, geouwehoerd en gezopen. John Fante: dromen en luieren. De Nederlandse literaruur is er minder sterk in, al is het meesterwerk Wampie van A. den Doolaard bijvoorbeeld een traag en zalig lui en landerig boek, zonder die luiheid te problematiseren. Of J.C. Bloem:
Toen ik jong was bestond ik in vormen
van het leven dat komen zou:
een vervoerend de wereld doorstormen,
een lied en een eindelijke vrouw
Het is bij dromen gebleven;
ik heb, wat een ander onsteelt
aan het immer weerbarstige leven,
slechts als mogelijkheden verbeeld. […]
Dadenloosheid is voor Bloem de onwil om te kiezen. Voor Seneca is het meer: ‘Ja, we hebben ontspanning nodig. Wie goed uitrust staat op in betere conditie en met meer energie. Op vruchtbaar bouwland moet je niets forceren, want als je er ononderbroken zaait en oogst is de grond snel uitgeput. Zo is het ook met onze mentale kracht: die zal breken bij voortdurende inspanning. Maar krijgen we een beetje rust en ontspanning, dan sterken we weer aan. Voortdurend hard werken leidt tot een soort geestelijke afstomping en slapheid.’ (Vert Vincent Hunink)
Ik ben boeken gaan lezen omdat ik geen huiswerk wilde maken. Ik bestrijd het beeld van luiheid met activiteit die ik waardeer, maar ik kan goed niets doen: een goede herinnering is in Zuid-China twee dagen naar een bergwand staren zonder enige activiteit. Of in Zuid Frankrijk uit een tent branden, slaapzaklopend naar een schaduwplek onder een plataan en doorslapen. Ik ben regelmatig wakker gemaakt door C. die in de tussentijd als stewardess al heen en weer gevlogen was naar Frankfurt of London.
De komende weken verdiept de ‘Oblomov leesclub’ van Van Oorschot zich niet te intensief in een andere spreekwoordelijke luiheid, die van Gontsjarovs Oblomov. Vanavond bespreken we de eerste 100 pagina’s (aansluiten kan nog, we doen het rustig aan.) Luiheid is verzet. In de eerste 100 bladzijden verzet Ilja Iljitsj zich met succes tegen de pogingen van verschillende gepersonifieerde maatschappelijke ‘deugden’ om hem uit zijn bed te krijgen. Voor… ja voor wat eigenlijk? Ik leer nu al veel van Oblomov, een rijk personage: ‘Toen hij zijn ambtelijke loopbaan en de uitgaande wereld ontrouw was geworden, begon hij een andere oplossing voor het probleem van zijn bestaan te zoeken; hij verdiepte zich in zijn bestemming en ontdekte tenslotte dat de horizon van zijn activiteit, van heel zijn handel en wandel in hemzelf besloten lag.’
Wat dat betekent, daar praten we vanavond verder over, vanaf een kussenrijk ligbed. Er is nog plaats.