Nu ik zo onhandig was in een roeisloep door een misstap met mijn borstkas op een riem te vallen en twee ribben te kneuzen, sta ik wat lastiger op, of kermend. Vierbenigheid had me dat probleem wel bespaard, maar ik schiet altijd in de lach als ik eraan denk dat mijn kat zou moeten roeien. Wat matig is zij uitgerust voor die activiteit! Maar auw, niet lachen.
Tijs Goldschmidt schreef een aanstekelijk essay over Eugène Dubois, de paleo-antropoloog uit Eijsden (L) die de zogenaamde ‘Javamens’ vond, een vroegere erectus die de ontstaansgeschiedenis van de mens een nieuw aanzicht gaf. In het boekje zijn ook een dertigtal brieven van Dubois zelf opgenomen. Een graversleven. Een korte weergave van wat er in zo’n leven aan moeilijkheden en schoonheid voorvalt dat me aan Annie Dillards Schrijversleven deed denken. De schoonheid van dat boekje is de helderheid en de welgeformuleerdheid ervan, het lang indikken van de tekst en het gegeven dat iemand echt weet waarover ze schrijft, en dat dan maar een bladzijde of 100. Dubois maakte het zichzelf en zijn medewerkers moeilijk, maar hij joeg een ideaal na, soms zonder zich veel om anderen te bekommeren. Voor zijn onderzoek had hij wel een Nobelprijs verdiend. Het boek Rechtop. Over denken, graven en schrijven van Eugène Dubois is hommage en kritiek ineen.
Dat een voorouder van homo sapiens door een gewijzigde leefomgeving op zeker moment rechtop is gaan bewegen wordt eveneens omstandig uit de doeken gedaan in Rebecca Sollnits Wanderlust. Deze monografie over wandelen, wat betekent het, waarom doen we het, wie deden het, hoe hangt wandelen met denken samen; wordt slechts overtroffen door de activiteit van het wandelen zelf. Een geweldig citaat blijft hangen: Wallace Stevens Of the Surface of Things:
In mijn kamer gaat de wereld mijn verstandelijke vermogens te boven,
Maar wanneer ik wandel zie ik dat hij bestaat uit drie of vier heuvels en een wolk.
Ik ben een fan van Sollnit, maar ik verwacht van dit prachtige boek niet meer diepgang of waarheid dan al in dit citaat vervat is. Toen we rechtop gingen staan ontstond er overzicht, werden we slimmer (of we gingen staan omdat we slimmer werden, maar het verband is er) en toen we wandelden werd de wereld echter, groter en kleiner tegelijk. We begrepen meer, en misschien is rechtop staan eveneens onontbeerlijk voor ‘terug kunnen kijken’, en heeft het geheugen echt zijn functie gekregen door de grotere afstanden die we aflegden en we de weg terug moesten zien te vinden. We stonden op om terug te kunnen kijken, of we herinneren ons omdat we rechtop gingen staan. En nog steeds lossen veel problemen op door te bewegen, en bijna nooit door stil te zitten en na te denken. Eigenlijk is dichten wandelen op papier. In Hans Tentijes werk, ook in zijn prachtige nieuwe bundel Waarvandaan gaat het om bewegen en terugkijken.
De etalages
Alvorens na jaren de bekende straat in te slaan
zag ik ze weer: de etalages waar de tijd langzaam in verwelkte
en alle als vergeten uitgestalde dingen
haast nog fletsere, onwerkelijke kleuren
verschaften
terwijl wat er allemaal in de ruiten weerspiegeld werd
gebeurtenissen leken die zich hier
eerder moeten hebben afgespeeld, taferelen
als uit heel andere levens –
populierenpluizen zweefden in de vrijwel windstille middag
besluiteloos langs, hoog aan de hemel
zeurde een vliegtuig, voor de rest was het heel rustig
vanwege de zondagssluiting
en de net beëindigde kerkdienst
tussen de huizen maakten de de schaduw en schaduws schaduwen
zich uit de voeten, op zoek naar voorwerpen
of personen waar ze bij wilden horen tot er een andere
avond kwam, een latere lucht betrok
tot er niets meer aan het geheugen zou schorten
en overal een ziel aan gaf –
(Hans Tentije, uit Waarvandaan)