Tortelkatten

Ik kwam thuis, knipte de lichten aan en begon wat te rommelen in de keuken, waar de afwas tot Bijbelse proporties was uitgedijd. Omdat de afwas pas problematisch is wanneer het laatste bord zich heeft aangediend, wendde ik mijn blik af en slofte naar mijn stoel.

Als het een normale dag was geweest, had Madame Bovary meteen mijn schoot geannexeerd, zich opgerold tot een hoopje vacht, en me met haar staat van tevredenheid vastgeketend aan de stoel. Als het een normale dag was geweest.

Na een paar minuten riep ik haar naam. Het bleef angstvallig stil. Geen reden tot zorg, want ze luistert slechts sporadisch naar haar naam: honden hebben baasjes, katten hebben personeel. Ik bewoonde dit huis niet, nee, ik mocht bij haar wonen. Madame Bovary tolereerde mijn aanwezigheid, en niet andersom.

Een halfuur later werd de situatie verdacht. Zelfs als ik iets verkeerd had gedaan – te laat het eten opgedist, te weinig geaaid, te veel gewoeld in mijn slaap – zou ze me nu wel vergeven hebben. Ik was genoeg gestraft, dacht ik, ongeacht wat ik had misdaan. Mijn roep sloeg dood in de kamer. Nog steeds geen spoor van Madame Bovary.

Doemdenken groeit in kwartieren, dus na een uur doorzocht ik mijn woning. Misschien was ze weggelopen, al was dat eigenlijk onmogelijk. Alle deuren waren dicht, alle ramen had ik gesloten en bij het binnengaan had ik niemand langs me zien of voelen glippen – dat kon het allemaal niet zijn. Misschien zat ze vast onder een kast, of zat er ergens een gat in de muur waardoor ze naar buiten was gegaan, of lag ze, toen deze gedachte in mijn hoofd kwam drijven stokte mijn adem, dood onder het bed – een harstilstand, een herseninfarct, een tumor die ze al die tijd al met zich meedroeg en die haar nu van binnenuit had opgevreten.

Onder de bank zat ze niet. Ook niet onder de kasten. Niet onder het bureau, achter de televisiekast. In de slaapkamer begon ik verwoed de kasten open te trekken, onder het bed te kijken, mijn beddengoed door elkaar te schudden. In mijn hoofd had ik de vermistposters al ontworpen, een crowdfunding voor de vindersbeloning op poten gezet, een zoekteam samengesteld, mijn agenda leeg geveegd voor een grootschalige zoekactie.

Ze was niet verzopen in het toilet, niet verhongerd in de badkamer. Teruggekeerd in de huiskamer stond ik op het punt mijn moeder te bellen, want wat moet een mens anders, totdat ik het gordijn zag bewegen. Het leven wordt bij elkaar gehouden door vreselijke clichés.

Daar zat ze: haar spitsneus tegen het raam, dat met pootafdrukken besmeurd was, een afgestofte blik in haar vissenogen, zo zacht spinnend, dat ik het niet had gehoord. Aan de andere kant van het raam zat Toffe Tommie, de grote, dikke, rode kater uit de buurt. Tortelkatten.

Gelukkig, dacht ik. Ze was niet weggelopen, niet opgelost, niet dood. Ze was verliefd. En dat heb ik haar maar vergeven.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Miniatuurrampje in de Pacific

(De wereld in stukken 11)

Waar kijkt een Paaseilandhoofd naar? De enorme beelden stonden aan de buitenkant van het eiland, aan de kuststrook opgesteld en keken naar binnen, landinwaarts. Ze keken vermoedelijk onder meer naar enorme kippenhokken. Want naast de moai, de hoofden zelf, en de ahu, de enorme platforms waarop ze geplaatst werden en de pukao, de versierende ‘hoeden’ die ze droegen, zijn vooral de buitenproportionele kippenverblijven tekenend voor dit geïsoleerde pacifische eiland.

De gemeenschap van Polynesiërs woonde er vanaf ongeveer 900 na Christus. Het eiland was over de clans verdeeld als een taartvorm: smal landinwaarts en een redelijk brede kuststrook had je als clan, waar je moai stonden – vermoedelijk belangrijke voorouders die je vroeg goed voor alles te zorgen en die misschien wel groter moesten worden naarmate de problemen groter werden. En die werden groter.  

De clans konden lang redelijk goed met elkaar opschieten: er is een centrale steengroeve met fantastisch steen: Rano Raraku, waar vrijwel alle moai vandaan komen. Omdat het eiland redelijk vlak is, zonder veel kloven kunnen de beelden goed over het eiland gedistribueerd worden, maar de clans moeten goed met elkaar overweg hebben gekund, want je trekt je moai dus altijd over het land van verschillende andere clans.

Door onderzoek naar bijvoorbeeld oude storthopen weten we van alles over hun leven: maar 23% van alle etensresten die gevonden zijn bestaat uit visafval, op andere Polynesische eilanden is dat 90%. Omdat de zee diep afloopt direct vanaf het eiland, is vissen lastiger dan bij koraaleilanden. Ze aten redelijk veel loopvogels, andere zeevogels en vooral dolfijnen, die met grote kano’s gevangen werden. Omdat zoet water niet veel voorhanden was dronken ze ook veel suikerrietsap, wat geleid heeft tot echt veel tandproblemen. Naast alle rottigheid die ze nog te wachten stond hadden ze veel kiespijn, ocharme! Nog een eigenaardigheid van deze mensen: ze cremeerden hun doden aan de achterzijde van de ahu, de platforms waar de moai opstonden. Iets waar erg veel brandstof voor nodig is. Andere Polynesiërs begraven hun doden.

Jared Diamond verzamelde veel wetenschappelijk onderzoek van velerlei aard (welke zaden, pollen vond men, storthopen op archeologische vondsten, vogelsoorten, taaldateringstechnieken, etc.) in zijn boek Collapse en dit is zijn analyse. De steeds grotere moai moeten voortgekomen zijn uit een combinatie van ouderwets ‘wie heeft de grootste’ en steeds grotere problemen die bezworen moesten met hulp van voorouders. De economie die deze buitenissige beeldenfabricatie mogelijk maakte moet over de 300 topjaren van de Paaseilanders een 25% extra beslag hebben gelegd op de voedselvraag: monden van sjouwers, steenhouwers, touwslagers etc. die gevuld moesten worden zonder dat ze zelf actief bijdroegen aan de voedselproductie.

Op zeker moment is er een kantelpunt geweest in de houtvoorziening. Het eiland was zwaar bebost, onder meer met de gigantische Cileense wijnpalm, met het sap waarvan je wijn kunt maken en waaruit je grote kano’s kunt snijden. Op een dag velt een Paaseilander de boom die de zaak doet kantelen: vanaf dan net te weinig bomen over voor een gezonde houtproductie. Nu gaat het bergafwaarts: intensief gebruik van hout voor boten, vervoer en productie van moai en ahu, crematie, wijnproductie. Als het hout op is stagneert de moai bouw, in de groeve blijven de werktuigen liggen. Geen boten meer voor dolfijnjacht, men eet veel ratten, stookt zich warm met gras en mos in redelijk koude winters. Wat een narigheid. Woede en onmin zorgt voor beeldenstorm: moai worden van ahu getrokken en breken.

Op 5 april 1722, eerste Paasdag, vaart Jacob Roggeveen langs en ziet een klein clubje bekommerde mensen. En neemt niet waar wat we terugkijkend kunnen zien en wat verontrustend veel op onze eigen situatie lijkt: een ecologische ramp, een te intensief gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Niet door hebben gehad waar het kantelpunt was… Gewoonten waarover beter nagedacht had moeten worden. Intussen lijkt elke moai de ironie van de kwestie wel in te zien…

[…] Boven hun hoofden heeft de wind de wolken
weggemaaid. Ook de engelen moeten staan
vandaag. In eindeloze rijen. Duwend
en zwetend in hun jacht op de laatste
restjes: hamsterwoede voor de dag van morgen.

L.F. Rosen (uit: Paaszaterdag)

Lezen

Jared Diamond Collapse. How society choose to Fail or Succeed.

Naar kaart 12

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Die twee

Tienermeisjes die huilen wanneer hun lievelingsboyband uit elkaar gaat, begreep ik nooit. Sinds Acda en de Munnik bijna een decennium geleden bekend maakten dat ze uit elkaar gingen, begrijp ik ze iets beter. Ik zat in de derde klas, en het kon niemand, maar dan ook niemand in mijn omgeving iets schelen. De leerlingen bewogen als een makke kudde door de gang, alsof er niets gebeurd was. Maar ik wist beter: de tweestemmige samenzang waaraan ik me als onzekere puber had vastgeklampt en opgetrokken, zou stilvallen.

Nu, negen jaar later, stuurde Loe, mijn muziekbroer, me een bericht. Het waren twee identieke foto’s, van een typemachine bij het water. Nietszeggend, zou je kunnen denken, maar de foto’s waren op hetzelfde tijdstip geplaatst door zowel Thomas Acda, als Paul de Munnik. Nog steeds nietszeggend, zou je kunnen denken, maar niet voor mij. Ik viel mensen lastig met een soort enthousiasme dat zich zelden meester over me maakt, werd uitgemaakt voor fangirl en zwetste in de kroeg over die eventuele reünie, tot mensen wegliepen.

In de dagen die volgden belden Loe en ik elkaar regelmatig, stuurden we berichten heen en weer en probeerden we ons enthousiasme in toom te houden, als kleine, ongeduldige kinderen. Er volgden nog meer identieke foto’s, hints, en donderdag zou er een grote aankondiging op de radio gedaan worden. We waren het er meteen over eens: Acda en de Munnik zouden weer bij elkaar komen. Wat een kleinood in een vlakke, doodnormale week.

Als puberjochie luisterde ik elke dag naar die twee meneren, en nu eigenlijk nog steeds. Het eerste liedje dat ik op de gitaar kon spelen, was Naar huis. Op mijn tienerkamer speelde ik dat nummer, glimmend van trots, zo vaak achter elkaar, dat mijn broertje na een uur op de muur bonkte en schreeuwde dat ik mijn bek moest houden. Acda en de Munnik waren vroeger zo belangrijk voor me, dat ik een tijd niet met mensen om wilde gaan, als ze niet van hun muziek hielden, of erger nog, een hekel hadden aan hun liedjes. Daar ben ik van teruggekomen, maar mijn bewondering is gebleven.

Toen ik auditie deed op de Amsterdamse Toneelschool en Kleinkunstacademie, ooit dacht ik dat ik kleinkunstenaar kon worden, ontmoette ik Loe voor de eerste keer. We zaten in dezelfde auditieronde, en in een van de pauzes kroop hij achter de piano, en zette Lopen tot de zon komt in. Ik weet nog hoe erg ik onder de indruk was van die jongen met de mooie stem, die aan die piano troonde. Na een paar minuten schuifelde ik naar de piano toe en stelde me met een slap handje voor. Hij bleek net zo veel van Acda en de Munnik te houden, als ik. Even later zette hij De kapitein in, en zong ik de tweede stem mee. Sindsdien zijn we vrienden. En een duo.

Ik draag hun liedjes nog altijd met me mee, als een soort schild, en aan veel liedjes hangen herinneringen. Als ik nu Mis ik jou hoor, denk ik meteen aan mijn eerste liefde, die de benen nam. Bij Ik was vergeten zie ik de kist van mijn opa, die stilzwijgend in het uitvaartcentrum staat. Al bij de eerste mondharmonicatonen van Niet of nooit geweest is het weer zomer en lig ik in het gras, voor de school. Draai ik Lena, dan regent het, en loop ik gebogen over het Prinseneiland. Bij Eerste Helmerstraat zit ik weer op dat krappe dakterras en ligt het meisje van wie dat dakterras was, weer tegen me aan. Ze woonde twee straten naast de echte Eerste Helmersstraat. Als ik Beatles en de buren hoor, sta ik weer voor de eerste keer in de repetitieruimte in Utrecht, met Loe. Nadat we na de tweede ronde waren afgevallen voor die Amsterdamse Toneelschool en Kleinkunstacademie, hadden we meteen een kleine tournee gepland, met eigen werk, dat we helemaal nog niet hadden geschreven toen we een paar theatertjes belden. We bluften ons schaamteloos die zaaltjes in, en die branie zijn we gelukkig nooit verloren.

Nu komen Acda en de Munnik dus weer bij elkaar. Ik belde Loe op de donderdagmiddag, toen het nieuws officieel naar buiten kwam. Het voelde als iets groots, iets belangrijks, iets moois. Nadat Loe opgehangen had, belde ik een vriendin.

‘Het is gebeurd!’ jubelde ik door de telefoon. ‘Ze zijn weer bij elkaar!’

‘Wie?’ vroeg ze, terwijl ik hoorde hoe ze een sigaret opstak.

‘Acda en de Munnik, natuurlijk!’

‘Oh, ja, die twee van die kloteliedjes,’ mompelde ze droogjes. ‘Waren ze uit elkaar dan?’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Bewegingen van zwaluwen nabij het plafond

(De wereld in stukken 10)

Ik staar naar het plafond en opeens schiet een zwaluw langs, en nog een en nog een. We ontwaken van de eerste vogelkreet, een ochtendlijke zeebries over de lakens. We slapen in Campeche. Helemaal rechtsonder op de kaart, in Mexico op Yucatan, vlak onder het Yucatan Peninsula waar 66 miljoen jaar geleden de komeet insloeg die de verre voorvaderen van deze zwaluwen van de planeet wegvaagde. Misschien gierden ze eender. De kamer heeft aan drie zijden muren die niet tot aan het plafond reiken, maar een halve meter openhouden, dat is bouwen! Lekker koel want het is heet zat hier. En starend naar het plafond zie je voortdurend zwaluwen langszwiepen die een paar muggen die begerig naar je lichaam staren wegsnaaien. Ik heb vaak verlangd naar net zo’n kamer, vogels die in je kamer rondvliegen, wat een droom, en die niet alleen wonderschoon zijn maar ook de effectiefste muggendoders.

Welk land heeft zo’n sterke specifieke uitstraling als Mexico en onttrekt zich tegelijk zo een kenschets die dieper reikt? Drugsbendes zijn de tulpen van Mexico, de sombrero’s de molens. Enorme kazen hebben we beiden. De keuken lijkt me internationaal bekender dan de volksaard. In westerns is de grens voor vluchtende Amerikanen de veiligheid, daarachter ligt een rechteloze wereld waarin je niet meer vervolgd kunt worden. De migratiebeweging is al zeker een eeuw de andere kant op, voor veel Centraal-Amerikanen lonkt de toekomst uit het Noorden.

De diepste indruk maakte op mij Palenque, het Maya tempelcomplex dat lange tijd vrijwel geheel onder het oerwoud bedekt bleef voordat het woud van de wolken langzaam de architectonische schoonheden prijsgaf. Geweldige bomen met armen van korstmos eromheen geslagen en de zoet vochtige geur van woud herinner ik me, ceder, mahonie en sapodilla. Door de omgeving veel meer dan de andere grote complexen als Cichen Itza of Tikal in Guatemala een plaats waarvan je je voor kon stellen dat er geleefd werd. De ajaw, of heerser die er het langst aan de macht was (435-487) is bijgenaamd Casper, omdat zijn handtekening een beetje op Casper het vriendelijk Spookje lijkt, en men verder geen naam aantreft…  Wat weten we soms nog bedroevend weinig…

"Casper"'s signature

In het om meerdere redenen fascinerende Orwell’s Roses van Rebecca Solnit schrijft zij een hoofdstuk over de wrang-boeiende Tina Modotti, een Amerikaans-Italiaanse die een rol ging spelen in de Mexicaans Communistische beweging, alwaar we Diego Rivera en Frida Kahlo tegenkomen. Ze overlijdt onder verdachte omstandigheden. Rivera portretteerde haar vaak in zijn grote murals, ze werd een gestaalde staliniste. Ik herinner me opeens weer Rivera en Kahlo op een film naast Trotsky te hebben zien staan, een kortsluiting van werelden, en er opent zich een geschiedenis waar je onmiddellijk in wilt duiken, hoe zat dat precies, met die Russisch-Mexicaanse link? En wat gebeurde er in de tussentijd? Deze kaart stelt vooral vragen, zoals: zijn de VS en Mexico ooit wel goede buren geweest? Toen we er rondreisden, zelf wellicht te naïef – er waren heftige toestanden in Chiapas – kwamen we uitsluitend betrekkelijk angstige Amerikanen tegen. Een ervan was wel zo vriendelijk ons na weken overigens uitstekend maar eenvoudig straatvoedsel, bonen, mais, kaas, een echt diner aan te bieden. Graag zou ik even terugspoelen, om ons te zien, maar ook om deze Amerikaan te vragen hoe dat nou voelt als Amerikaan in Mexico. Zou er ergens een scherpere inkomensgrens een groter contrast in leefwereld denkbaar dan zijn dan juist de grens tussen groen en wit op dit kaartje?

Beweging

Als jij de barnstenen merrie bent,
ben ik de weg van bloed.
Als jij de eerste sneeuwval bent,
ben ik de spijker die brandt in je voorhoofd.
Als jij de ochtendlijke zeebries bent,
ben ik de eerste vogelkreet.
Als jij de mand voor sinaasappelen bent,
ben ik het mes van de zon.
Als jij het altaar van keistenen bent,
ben ik de heiligschennende hand.
Als jij de neergevlijde aarde bent,
ben ik het lichtgroene riet.
Als jij de harde windstoot bent,
ben ik de mond van het mos.
Als jij het woud van de wolken bent,
ben ik de regen der heiliging.
Als jij de gelige bergrug bent,
ben ik de rode armen van ‘t korstmos.
Als jij de opgaande zonneschijf bent,
ben ik de weg van bloed.

[Octavio Paz, uit: Mexico zingt, vert. Albert Helman]

Lezen

Jorge Semprun De tweede dood van Ramón Mercader (refererend aan de Trotsky-moord)

Malcolm Lowry Under the Vulcano

Carlos Casteneda The Teachings of Don Juan: A Yaqui Way of Knowledge (bijna vergeten maar groot in de ’80’s)

Max Frisch Homo Faber (ook over Palenque)

En, vooruit een Mariachi

en Cielito Lindo (Bourdon) – Dusolina Giannini (soprano), Electrola ca 1929 (German pressing)

Naar Kaart 11

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Jimmy

Mijn historie met paarden is complex. Na een paar maanden rijles als zevenjarige, misleid te geloven dat ik enige controle had over de orka tussen mijn benen, werd ik in een gevorderd klasje gezet waarbij de juf me steeds dezelfde pony toewees.

Diamond kon zelfs in de meest slome stap haar hoofd zó plotseling voorovergooien dat de jongen op haar rug geen tijd had om de teugels los te laten. Met een felle zwiep landde ik keer op keer aan haar hoeven in het zand.

Het was niet zozeer de klap, maar niet te weten wanneer die kwam. Na drie weken hield ik het voor gezien, en in de jaren die volgden reed ik heel soms met vriendinnen, maar vertrouwen kreeg ik nooit meer terug.

Nadim (11) is dol op paarden – zijn eerste woord was paard – en toen we een tijdje in Oud-West woonden werd hij lid van de Hollandsche Manege. De voetbaljongens op school maakten grappen over zijn hobby, maar mijn zoon hield zó’n meeslepende spreekbeurt over paarden dat alle kritiek verstomde.

Zo is hij altijd geweest: trouw aan zijn eigen liefdes, absoluut niet bang zich daarin kwetsbaar op te stellen. Hoewel hij bijna naar de middelbare gaat, krijg ik nog elke ochtend een kus op het schoolplein. Toen ik hem laatst vroeg of hij dat zou blijven doen, knikte hij wat droogjes, alsof die vraag eigenlijk geen antwoord behoefde.

Vorige week reed hij zijn eerste dinges – ik weet niet hoe het heet als ze oefeningen doen in die bak. Is dat dressuur? Hij moest figuren rijden, lijnen maken tussen letters op de schotten rond het zand.

Een halfuur voor de kuur/dressuur/test waren we aanwezig. Het was de bedoeling dat ruiters én paarden perfect verzorgd waren. De meiden uit zijn groep hadden hun pony’s tot glimmens toe opgewreven, cornrows gemaakt van manen en elfachtige vlechten in staarten gelegd. Er waren dames met nieuwe uniforms, hun haar opgerold in een kanten bolletje.

Nadim droeg zijn oude joggingbroek en zijn te grote rijlaarzen. Hij had zijn eigen hoodie aan, en dezelfde stoffige cap waarmee hij altijd rijdt. Als pony nam hij Jimmy, een nogal ongezeglijk wit beest dat meestal als laatste gekozen wordt. Kinderen gaan zelfs extra vroeg naar de manege om niet op hem te hoeven rijden.

Door het gangpad tussen de boxen kwam mijn jongen aangelopen, het paardje langs zijn zij.

‘Wat heeft hij een mooie vlecht,’ zei ik. ‘Heb je die zelf gemaakt?’

Naadje knikte zuinig, zijn blik schoot door de stal en landde uiteindelijk aan mijn voeten. ‘Ik ben best wel zenuwachtig, papa. Ik denk dat ik misschien maar niet meedoe.’

‘Dat snap ik,’ zei ik, jagend op de juiste woorden. ‘Dat snap ik man.’

Zijn blik reisde omhoog, sloot aan op de mijne. Ik moest nú iets zeggen.

‘Denk maar niet aan al die mensen,’ zei ik, en aaide Jimmy, die wat schichtig reageerde. ‘Het is gewoon jij en je vriend. Jullie zijn vrienden, toch?’

Voorzichtig knikte Nadim, en keek zijdelings naar de pony.

‘Nou,’ zei ik. ‘Gewoon lekker samen rijden. Als ze niet dachten dat je het kon dan hadden ze je niet laten meedoen.’

Even later zat ik op de balustrade boven de binnenbak te wachten tot mijn jongen aan de beurt was. Natuurlijk dacht ik terug aan mijn eigen rijverleden, en ook aan de eerste lessen van Nadim, waar ik vaak bij geweest was.

Die eerste keren kostte het hem vreselijk veel moeite om zijn pony in het spoor te houden. Ik weet nog dat me dat verbaasde: die beesten doen niet anders dan dezelfde rondjes lopen, en toch ging het steeds mis. Zijn paardje wandelde naar het midden van de bak om een van de andere pony’s te bijten, of hield ergens halt en kwam niet meer in beweging.

Na een tijdje kreeg ik door dat het dier wél in haar spoor bleef als Nadim zich maar op haar focuste. Werd hij afgeleid door een van de spiegels naast de bak, dan sjokte ze meteen weer naar het midden. Met de weken werd mijn snel afgeleide man kalmer, zakte hij steeds meer in dat zadel. Eerst leek zijn lijf zich naar het dier te voegen, daarna ook zijn hoofd. De pony als detector van verbondenheid.

Nadims kuur/dressuur/test ving aan en hij was duidelijk gespannen. Toch zag ik ook iets kalmers in hem, iets wat daaronder lag. Het publiek, de directeur, zijn instructeurs en klasgenoten: hij wist dat ze er waren en dat maakte hem stikzenuwachtig, maar hij moest nu bij dit witte paardje zijn. Jimmy had het nodig dat hij duidelijk was, helder bepaalde wat er moest gebeuren.

Toen de beproeving erop zat, reed Nadim naar voren in het midden van de bak en bracht een ruitergroet, waarna iedereen applaudisseerde. Een halfuur later kwam hij naast me zitten.

‘Ik weet het niet hoor,’ zei hij. ‘Er ging van alles mis.’

‘Welnee,’ zei ik, en gaf hem zijn beloofde cola. ‘Waar bleef je nou zo lang?’

‘Ik moest Jimmy nog afzadelen,’ zei hij. ‘En borstelen en voeren en zo.’

Ik haalde mijn vingers door zijn haar, wat hij nog steeds in het openbaar laat doen, en kuste zijn zachte wang. Met al die zorgen in dat koppie had hij eerst goed voor zijn vriend gezorgd, daarna was hij pas steun voor zichzelf komen halen.

‘Voor mij ben je geslaagd,’ zei ik.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

En toen stond mijn trein ineens stil

Ik loop tegenwoordig stage bij de ethiekafdeling van het Erasmus MC. Zodoende reis ik vaak tussen Leiden en Rotterdam heen en weer. Dat is best te doen: er is een prima treinverbinding en een metrohalte precies voor de deur van het ziekenhuis. Maar treinen zijn treinen en soms gaat er wel eens iets mis. Ik zat in de trein, die precies op tijd was vertrokken van Leiden Centraal en rustig zijn eerste station Den Haag Laan van Nieuw-Oost Indië aandeed. Ik was verdiept in een boek met korte verhalen van Salinger: For Esmé – With Love and Squalor (ook uitgebracht als Nine Stories). Ik ben erachter gekomen dat korte verhalen – in ieder geval de niet al te lange – zich perfect lenen voor een forensenbestaan. In een uur (dus inclusief metro) kan ik minimaal één kort verhaal lezen, dus zo’n vijftien bladzijdes.

En toen, in de buurt van Den Haag Holland Spoor, weerklonk de stem van de conducteur of de machinist door de luidsprekers: ‘Beste reizigers, ik heb een naar bericht voor jullie.’ Er was een wisselstoring en Holland Spoor was voor ons de eindbestemming. Ik stapte uit, zoals iedereen, en het volgende uur was ik druk bezig een route naar Rotterdam uit te stippelen, maar het bleek al snel dat dat vanuit Hollands Spoor lastig zou worden. Ondertussen werden er op de borden steeds treinen op het laatste moment geannuleerd, of ze reden niet verder dan Delft. Daar had ik dus volstrekt niets aan. Ik pakte mijn telefoon en begon te appen met degene met wie ik in Rotterdam een afspraak zou hebben en mijn boek stopte ik in mijn jaszak (een echte pocketuitgave zullen we maar zeggen).

Nadat ik had afgesproken dat ik haar op de hoogte zou houden van mijn voortgang, keek ik weer omhoog naar de borden. Zou die trein… Ik begon om mij heen te kijken, naar de andere reizigers. Iedereen had oortjes in en keek naar hun telefoon. Grappig genoeg was er een NS-medewerker die constant – tegen iedereen die hem vroeg welke trein wél reed – herhaalde dat de trein van 39 wel naar Rotterdam zou gaan (dat ging hij niet, hij werd net als alle andere treinen naar Rotterdam en verder geannuleerd). Ik moest denken aan wat Alfred Schaffer in Trouw zei toen hij de PC-Hooftprijs kreeg. Hij zei iets over een verschil tussen Zuid-Afrika en Nederland. Hij zei dat hij in Nederland in een defecte trein zat en dat het hem toen opviel dat niemand met elkaar begon te praten, terwijl dat in Zuid-Afrika wel zou zijn gebeurd. Ook bij mij begon niemand een gesprek. Iedereen knikte op de maat van de muziek en onderging het geheel met gelatenheid, berusting misschien. Een enkeling belde dat hij of zij later zou komen. Overal zag ik duimen over telefoonschermen bewegen. In de coupés ben ik vaak de enige die een papieren boek leest. De rest van de mensen zit op hun telefoon. Sommigen kijken zelfs series; ze houden hun telefoon horizontaal en kijken ernaar terwijl ze er niet op tikken of vegen.

De mensen op het perron appten dat ze later waren of verzetten afspraken. Wat is Signal of Whatsapp of welke andere berichten-app dan toch ook een zegen. En toch… Er is mij iets opgevallen de laatste tijd: weinig afspraken die ik maak, beginnen ook daadwerkelijk op de vooraf afgesproken tijd. Er is altijd wel weer een berichtje dat meldt: ‘Sorry, iets later!’ Of: ‘Ik rijd nu weg! Omw.’ Of: ‘Oh, de trein rijdt net voor mijn neus weg!’ En: ‘Oh, helemaal door mijn wekker heen geslapen! Kom er zo snel mogelijk aan!’

Het is een beetje flauw om te zeggen, maar ik had een tijdje geleden een afspraak met iemand die geboren is vóór de uitvinding van de mobiele telefoon en die was dus precies op tijd. We hadden een tijd afgesproken en daar bleef het bij.

Het ergste is dat dat gehannes met de tijd algemeen geaccepteerd is, want in elke groep waar ik in heb gezeten gebeurt het. Het heeft iets te maken met gemakzucht, denk ik. Juist omdat het zo makkelijk is om even een berichtje te sturen doen mensen het (soms bellen ze ook om te zeggen dat ze later zijn of nu wegrijden. Ik weet eigenlijk niet wat ik erger vind). Maar gemakzucht is wellicht niet de enige verklaring. Misschien is het ook een soort uiting van een bepaald individualisme. Mensen denken niet meer aan de ander. Denken niet meer na over hoe die het vindt als ze niet komen opdagen op het afgesproken tijdstip. Of als dat tijdstip steeds wordt opgeschoven.

Van Alfred Schaffer gaan mijn gedachten naar Antjie Krog en dat schitterende gedicht Probeerslag 1: die bus, waarin ze probeert haar medemensen in de bus te verdragen: ek oefen om lief te hê. Ze kijkt om zich heen en ziet al haar medepassagiers, ergert zich aan hen, walgt van sommigen van hen, maar probeert te onthouden dat iedereen met elkaar verbonden is. Zij keek zeer zeker niet op haar telefoon terwijl ze in de bus stond. Maar misschien is dat wel iets dat eigen is aan schrijvers: om je heen kijken om materiaal op te doen voor een roman of een verhaal.

Op Holland Spoor heerste de stilte. Heel af en toe werd er wat gepraat, en dan alleen tussen mensen die sowieso al samen reisden. Ik nam de trein terug naar Leiden en had mijn afspraak online. In de trein terug keek weer iedereen op hun telefoon. En ik, ik las een kort verhaal van Salinger. Maar dat komt natuurlijk eigenlijk op hetzelfde neer.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Muurschildering van Hedy Tjin gemaakt in februari/maart 2023 in de wijk Abra Broki voor de buurtorganisatie stichting Ret-Ra Changement

Wat zeggen de muren van Suriname 

Strey mus strey, strijd moet geleverd worden, No pisi dja, niet hier urineren, en Straathond. Strijdkreten, waarschuwingen, maar ook namen en illustraties. Sommige boodschappen heel subtiel, andere luid en overduidelijk. Al de zaken die je geschilderd ziet op buitenobjecten en vooral op muren in Suriname. De keus wat de boodschapper wil overbrengen is oneindig, net als de manier hoe die een boodschap wil overbrengen. Niet op een vel papier, maar op steen. Vele bedrijven schilderden in het verleden hun producten op muren, vooral die naast winkels. Nog steeds worden enkele muren voorzien van schilderingen van bijvoorbeeld Parbo bier. In Suriname wordt er vaak op muren geschreven en de boodschappen gaan best ver. 

De veelzijdige kunstenaar Harry de la Fuente begon met zijn bedrijf in de beginjaren vijftig met het plaatsen van reclames voor Coca-Cola en andere fris- en alcoholische dranken op muren en daken, in en buiten Paramaribo. 

Samen met beeldend kunstenaar Hedy Tjin bedacht ik in 2012 het plan om het centrum van de binnenstad van Paramaribo te verfraaien met muurschilderingen. We richtten het collectief Switi Rauw op en in de beginperiode werden diverse muren in de binnenstad voorzien van uiteenlopende illustraties. Het initiatief nam vaart en binnen enkele jaren werden niet alleen buitenmuren voorzien van kunst, maar werd op verzoek ook de muren van ziekenhuizen, zorginstellingen en huizen beschilderd. De boodschap van ons was vrij duidelijk: laat je inspireren door kunst. Het was voor ons belangrijk dat de jeugd op deze manier met kunst kennis kan maken. Onze straatkunst vond ook een weg naar videoclips en interviews, want de muren werden – en worden nog steeds – gebruikt als decor voor videoclips en interviews. 

De Federation of Visual Artists in Suriname heeft vorig jaar nog samen met leerlingen van verschillende scholen muurschilderingen van jaguars op hun schoolgebouw geplaatst met de boodschap om het dier te beschermen. Stroperij en vernietiging van het bos bedreigen de jaguar namelijk. 

Onlangs las ik een column van auteur Raoul de Jong die hij schreef net voor de start van de boekenweek in Nederland over waarheid. Hierin gaf hij aan dat je moet durven te staan achter jouw waarheid en die ook uit dragen ondanks de consequenties die dat met zich meebrengt. In Suriname zijn velen overgevoelig en zien bijvoorbeeld kritiek als een aanval of belediging en stellen zich daardoor defensief en soms ook agressief op. 

Daardoor zijn velen nog bang om hun waarheid in het openbaar te ventileren uit angst voor rancune, als het gaat bijvoorbeeld om het uiten van hun misnoegen over de manier waarop het land bestuurd wordt. Suriname heeft een kleine samenleving en soms kan het wel benauwd zijn omdat velen op elkaar letten en ook snel vooroordelen hebben en daardoor ben je voorzichtig met zeggen wat je werkelijk van iets vindt. Daarnaast hebben velen van ons op school geleerd om je mening voor jezelf te houden en wat de leerkracht zei als waarheid te accepteren. Steeds meer kinderen durven uit te komen voor hun mening. Zich durven uit te spreken. Daarom is schrijven ook belangrijk, waar schrijvers hun waarheid neerpennen en delen met de wereld. Als schrijver moet jij je kwetsbaar opstellen en thema’s durven te behandelen zoals het gemis van een vader, als bij mij. Niet bang zijn voor de potentiële risico’s die het met zich meebrengt. Bijvoorbeeld als je in dienst bent van de overheid, mag je niet te kritisch schrijven over de overheid, want dan raak je je baan kwijt. Als je familie religieus is, mag je niet vinden dat vrouwen evenveel rechten hebben als mannen en moet je de traditionele rolverdeling niet tegenwerken, want dan word je verstoten door je familie. Dat durven ook nog te weinig schrijvers. 

In Suriname zijn boeken ontzettend duur geworden door extreme prijsstijgingen door de economische crisis in het land. De meerderheid van de Surinamers heeft amper genoeg geld voor levensmiddelen, laat staan voor een boek. Verschillende bibliotheken hebben het moeilijk om nieuw materiaal aan te schaffen vanwege beperkte middelen. Toch is het belangrijk dat waarheden worden gedeeld met elkaar. Door deze te delen kunnen we elkaar misschien beter begrijpen en kunnen we meer begrip voor elkaar opbrengen. En misschien moet het op muren geschreven worden zodat het voor een iedereen toegankelijk is, dan worden deze waarheden fysiek onderdeel van onze ruimte. In Nederland beschilderde Hedy enkele muren met koppen van enkele historische figuren waaronder Anton de Kom met een leuze en een QR-code om jongeren te prikkelen om naar informatie op zoek te gaan van deze persoon. Een mooi voorbeeld hoe door toegankelijke kunst waarheid wordt gedeeld. Intussen zijn Hedy en ik aan het nadenken om in de toekomst weer enkele muren te voorzien van kunst. Samen met andere kunstenaars hun waarheid te plaatsen op muren en onze waarheid te delen met de samenleving in het land en de wereld daarbuiten. 

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Fred

Fred stond in de keuken en beraamde een avondhap. Geroutineerd wisselde hij pannen om, roerde wat en nam af en toe een hijs van zijn vertrouwde sigaret – hij is de beste thuiskok die ik ken. Als de tevredenheid ergens woonde, was het in zijn keuken vandaag.

Sinds Helene uit de tijd viel, waai ik vaak even aan, want de deur staat altijd open. Fred was er altijd als ik bij Helene langsging, en hij groeide samen met haar uit tot een steunpilaar in mijn kleine bestaan. Met hen kreeg ik er een extra paar ouders bij. Toen Helene verdween, vonden we elkaar nog meer dan eerst. Rouw verlamt je, maar zorgt er ook voor dat je de overblijvers nog dichter tegen je aan wilt drukken.

Fred dekte de tafel en schonk een biertje voor ons beiden in. De keuken vulde zich met de belofte van een koningsmaal.

‘Bieruur!’ riep hij, zoals altijd, en droeg het bier aan. Hij heeft zijn eigen, kenmerkende uitspraken en gezegdes geschapen, die altijd voorbijkomen als ik hem bezoek. Het is geen goede avond met Fred geweest, als hij ze niet allemaal heeft uitgesproken.

‘Even kijken en denken tegelijk’, mompelde Fred, terwijl hij naar een pannenlap zocht. Hij stak karakteristiek beide handen in zijn zij, keek over het randje van zijn bril de keuken rond en begon wat te rommelen in de keukenkastjes. Je zou er bijna een bingokaart van kunnen maken.

Later, toen de blaas geleegd moest, klonk het vertrouwde ‘En nu ga ik even mijn bijdrage aan de riolering leveren.’ Hij verdween achter een deur, en ik ijsbeerde wat door de ruime huiskamer. Even stond ik stil voor het monumentje voor Helene: Fred had de bloemen van de uitvaart verwerkt in een prachtig kunstwerkje van boomschors, handig en vindingrijk als hij is. Ze keek me vanaf twee foto’s met haar indringende oogopslag aan. Ik keek terug tot Fred de kamer weer inkwam. Hij haalde het voorgerecht van het kooktoestel en ik dekte de tafel. De soep werd opgedist met de klassieker ‘Hoeperdepoep, daar is de soep!’

Na het hoofdgerecht, een stevige bodem, slenterden we naar de kroeg. Fred is de nestor daar, want hij komt er al vanaf de oprichting. Ik was nog niet geboren toen, en dat vond hij een uitstekend excuus voor mijn afwezigheid in die jaren. Daarom hebben we nu wat in te halen.

We hesen onszelf op een kruk en gingen voor anker aan de bar. Het is de veiligheid van de gewoonte, de geruststelling van vertrouwdheid. Fred keek tevreden rond en begroette hier en daar wat mensen van vroeger. We mijmerden wat over zijn verjaardag, die volgende week op de kalender staat. Dan tikt hij de zeventig aan, en dat kan Fred zelf amper geloven. Toch vieren we volgende week in klein comité het feit dat hij het zestigersbestaan achter zich heeft gelaten. Nadat we hadden besloten dat we deze zomer samen op vakantie zouden gaan en hij de heroïsche prestaties van zijn zoon in de sportschool had laten zien, gleden we met slap gelul en bier de avond in.

Tegen middernacht vertrok Fred weer naar huis. Ik liep een stukje met hem mee. Op een straathoek namen we afscheid.

‘Kiek goed uit, jongen,’ zei hij vaderlijk en beende weg. Ik keek hem even na, en liep weer terug naar het lichtbaken en de omhelzing van de kroeg.

Die Fred, dacht ik, die lieve, zorgzame, uitzonderlijke Fred, met het grote hart dat in zijn borstkas huist. Zeventig lentes jong. Laat hem nog heel lang hier blijven, en het liefst nog langer, want we zijn nog lang niet klaar om hem te missen. Toen ik aan het einde van de straat weer even omkeek, zag ik hoe hij haast onverwoestbaar de hoek omsloeg.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Goede raad van de schildpad

(De wereld in stukken 9)

Aurorachelys is een zoetwaterschildpadje dat 90 miljoen jaar geleden langzaamaan van Azië over de Noordpool, richting wat nu Arctisch Canada is dobberde. Dat kwam omdat het voor dit schildpadje een beetje te warm aan het worden was waar hij vandaan kwam. Door een enorme CO2 uitstoot was er op aarde een broeikaseffect ontstaan. Er zou tot 16 keer meer CO2 in de atmosfeer hebben gehangen dan de cijfers waren net voor de Industriële Revolutie. Nu zitten we op 40% boven die periode in de 19e eeuw. De vlucht naar het koele Noorden doen we niet voor het eerst. Kijk maar eens goed naar dit kaartje en naar deze eilanden, ze worden met het jaar een heel klein beetje aantrekkelijker. Victoria Island heeft haar naam niet mee vind ik, al die stijf Britse goedgeklede monarchjes op dit kaartje stoten wat af. Maar het is wel het op acht na grootste eiland ter wereld. Veel plaats dus voor toekomstige Canadezen en Amerikanen die de hitte ontvluchten.

Nog net wat noordoostelijker de vindplaats van de moedige kleine zoetwaterschildpad Aurorachelys: Axel Heiberg Island. Ik geef maar eerlijk toe dat ik niemand ken die zelfs maar ooit van het eiland gehoord heeft, hoewel er maar 32 grotere eilanden op de wereld zijn. 43.000 vierkante kilometer is een behoorlijke lap, Sicilië is bijvoorbeeld maar 25.000.

Bij de huidige bevolkingsdichtheid van Nederland kunnen er 22 miljoen mensen wonen op Axel Heiberg Island, en dan zal het niet voller voelen dan hier.

De schildpad was op zoek naar een leefbaarder omgeving. 90 miljoen jaar geleden, tot aan 40 miljoen jaar geleden kon je het hele jaar door lekker comfortabel zwemmen op de Noordpool. Beetje oppassen voor de buitenformaat krokodillen, van wie eveneens resten op Axel Heiberg Island gevonden werden. Hoelang duurt het dat dat voor ons ook noodzakelijk wordt? Aan een gebrekkige hoeveelheid ruimte zal het heus niet liggen.

Axel Heiberg was een 19e eeuwse Noor die een poosje diplomaat in China was, terugkeerde om een bierbrouwerij in Oslo op te zetten, met de brouwerij een wetenschappelijke expeditie subsidieerde en zo naamgever werd van een volstrekt onbekend en gigantisch eiland. Nog onbekend. We hebben een Heinekenplein. Maar een Axel Heiberg Eiland. De brouwer die groter denkt komt verder.

De expeditie komen we op deze kaart ook tegen in de naam Nansen. Fridtjov Nansen en Otto Svedrup maakten verschillende tochten, de beroemdste met het schip de Fram op zoek naar een open verbinding van de Siberische eilanden naar Groenland en Arctisch Canada. Een voor de kust gezonken schip van Amerikaanse makelij, de ‘Jeanette’ was in stukken aan de kusten van Groenland teruggevonden, men veronderstelde dus een mogelijkheid over de pool naar Groenland te komen. Het maakte Nansens naam als avonturier en poolreiziger.

Een grote stap voor de mensheid. Maar een schildpadje ging ons 90 miljoen jaar terug al voor.

De schildpad

Ternauwernood is hij baby af, of hij lijkt
al een oude knar: geen wonder dat de Chinezen
een bode van het hiernamaals in hem zien,
zijn pantser met inkt begieten, het daarna verhitten,
om uit de scheuren en barsten op te maken
met welke goede raad
hij van generzijds naar de aarde gezonden is. […]

C. Budding’

Meer over de schildpad

Koop op tijd iets leuks in de arctics.

Hier naar Kaart 10

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

De kater

Elk jaar beloof ik mijn kinderen mee naar de kermis te nemen, en elk jaar moet ik naar die kermis op de ochtend na het boekenbal. Ik vind kermissen verschrikkelijk, maar dat kon je misschien al raden.

Hoewel ik om halfzeven in de ochtend thuisgekomen was, vond Ada (6) tegen tienen dat ik lang genoeg geslapen had. Ze klom op me, zei dat ik niet naar mezelf rook en vroeg zich erg hardop af waarom ik haar bij mijn binnenkomst niet had herkend.

‘Wat?’ zei ik.

‘Ik deed open toen je thuiskwam, maar je zag me niet.’

‘Ik zag je niet?’

‘Je liep meteen door naar de bank en toen ging je slapen met je schoenen en je kleren aan.’

‘Ada,’ kreunde ik, en probeerde me te herinneren wie mijn binnenkant met een staalspons had bewerkt. ‘Waar is je moeder?’

Ze haalde een schouder op, rook aan mijn haar. ‘Je ruikt anders.’

‘Gaan we nog naar de kermis?’ vroeg Nadim (11). Hij stond achter de bank ter hoogte van mijn hoofd en blokkeerde daarmee het licht dat door het dakraam viel. Zijn slanke schaduw was als motregen op mijn hete steen.

‘Niet bewegen,’ zei ik. ‘De wát?’

Nadim knikte naar zijn zus. ‘Ik zei wel dat hij het zou vergeten.’

‘Jezus,’ zei ik.

Ada keek naar het vloerkleed. ‘Waar dan?’

Ondanks mezelf, mijn hoofd, de afgelopen twaalf uur, schoot ik in de lach. Toen ze een jaar of drie was kwam Ada van de crèche met de vraag hoe het nou zat met die god. B legde uit hoe sommige mensen geloven dat er iemand is die alles aanstuurt; ze vertelde dat die iemand vele verschijningsvormen kent, dat god er overal anders uitziet. Daarna vroeg ze of Ada ook van Jezus had gehoord.

‘Ja,’ zei Aad heel zelfverzekerd. ‘Dat is als je iets laat vallen.’

Hoewel ze nu weet dat Jezus iemand was en dat sommige mensen denken dat hij de zoon van god is, bleef de grap erin en bleef die grap ook grappig.

Een uurtje later stond ik op het deinende beton van het Westergasterrein suikerspinnen te kopen. Dertig gram suiker voor vijf euro was een goede prijs vergeleken met de meeste andere drugs, bedacht ik terwijl we langs de attracties liepen. Nadim had de route gepland en zijn zusje voorgelicht over de heftigheid van de verschillende apparaten. Sinds haar traumatische ervaring in de Magic Mouse vorig jaar, wilde Ada geen vergissingen meer maken.

Die Magic Mouse zou het dus zeker niet worden, de hoge zweefmolen en dat rondgierende ding met bakkies aan lange armen al helemaal niet. We kwamen langs zo’n huis met scheve trappen, lopende banden en draaiende tonnen. Ik kocht kaartjes voor mijn kinderen, die gierend de eerste trap op renden. Nu, dacht ik, had ik even rust.

Binnen twee tellen stond Ada voor mijn neus met een heel sip gezichtje.

‘Te spannend?’ vroeg ik.

Ze knikte. De aardige Poolse meneer die het hek bediende kwam naar beneden en gaf Aad haar entreebewijs terug. ‘For next time,’ zei hij met een glimlach. Ada durfde hem niet aan te kijken.

We liepen langs een apparaat dat kinderen centrifugeerde tot hun haar losliet en Ada maakte zich klein naast me, haar blik op de grond en haar vingers als een smalle bankschroef om de mijne.

‘Aad!’ riep Nadim, die vandaag bijzonder empatisch leek. ‘De rups! Dáár kunnen we samen in!’

Alsof er een groot gewicht aan het puntje van haar neus hing keek Ada op.

‘Zullen we dat maar doen?’ vroeg ik.

Heel voorzichtig knikte ze. De rups was in de voorbespreking van de kermis, die al een week geleden had plaatsgevonden en daarna steeds was herhaald, aangenomen als in ieder geval te doen. De base line van engheid.

Ik kocht kaartjes en gaf mijn kinderen af aan een zwijgzame man met asbesthanden. Als hij zijn knokkels schampte, dacht ik, zou je de staalwapening zien – dan zou hij roest bloeden. Maar de rups had olijke oogjes en een brede glimlach; rammelend zette het ding zich in beweging.

Voordat ze me voorbijreed zag ik het mondje van Ada tot een grimmige streep vertrekken. Ik volgde het treintje tot het na wat makkelijke bochten licht steeg en bijna tot stilstand kwam op de top van een glooiing in het spoor. In het achterste wagentje, met grote ogen en een kwarkbleek smoeltje, zat mijn dochter. De rups versnelde neerwaarts tot een sukkeldraf en Ada zette het op een hartverscheurend huilen. Omdat een kaartje drie rondjes in de rups waard was, moest ik daarna nog twee keer meemaken hoe mijn kind de dood in de ogen keek. Op trillende benen stapte ze even later uit.

Zo, dacht ik terwijl ik haar in mijn armen nam. De punten van haar gympies tikten tegen mijn bovenbeen. Dat hebben we ook weer gehad. Helaas had ik buiten het touwtrekken, ballengooien en ballonnendarten gerekend. Ik klaag niet graag over geld, maar toch: in twee uur kermis met mijn kinderen gaf ik evenveel uit als op het boekenbal.

De kater was wel minder heftig.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Sneeuw

De Amerikaanse uitgeverij Clarkesworld, gespecialiseerd in sciencefiction, heeft zijn brievenbus gesloten voor ongevraagde kopij. Dit gebeurde nadat de uitgeverij werd bedolven onder inzendingen die waren gegenereerd door ChatGPT (The Guardian 23-2-23). Deze nieuwe groep inzenders waren mensen die hoopten snel rijk te worden. Ze werden tot het opsturen van hun AI-fictie aangezet door influencers. Het schrijven van verhalen met ChatGPT zou een interessante side hustle zijn.

Uitgever Neil Clark schreef begin februari ’23 op zijn blog dat een derde van de inzendingen die hij ontving door artificiële intelligentie was geproduceerd in plaats van door (amateur)schrijvers. Twee weken later was dat al de helft van de inzendingen. Clark denkt niet dat dit probleem zich vanzelf zal oplossen. Er bestaan al tools om plagiaat en machinaal geschreven tekst op te sporen, schrijft hij, maar die werken nog niet perfect. Eén bedrijf speelt zelfs op twee velden tegelijk mee en biedt auteurs ook tools aan waarmee ze detectie kunnen voorkomen.

Is dit een voorbode van wat ons te wachten staat? De kwaliteit van de met AI gegenereerde verhalen is slecht, maar toch raken de door mensen geschreven verhalen erdoor ondergesneeuwd. Wat met de sf-verhalen bij Clarkworld gebeurde, kan net zo goed met online nieuws gebeuren, met blogs, met poëzie of, waarom niet, met verkiezingsprogramma’s. 

(Noot bij de afbeelding: Dit is de grafiek die Neil Clark op bij zijn blog (15-2) publiceerde.)

Foto van Anja Sicking
Anja Sicking

Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.

Brussel

Drie maanden geleden was ik in Brussel, om het speciale nummer van Deus Ex Machina voor te stellen. Sofie Verraest en ik mochten die editie vullen, met z’n tweeën. Zij schreef een prachtig, ingenieus en meeslepend verhaal en ik leverde zeventien nieuwe gedichten aan.

Miel reed me naar de stad in het zuiden. We kwamen zonder al te veel problemen over de Antwerpse Ring, draaiden wat plaatjes en maakten een pitstop om te roken. Miel is naast een dierbare vriend ook de geluidstechnicus van een kleine tour die ik jaren geleden deed met Loe, met wie ik een muziekhuwelijk heb. Toen al reed hij me overal naartoe, omdat ik geen auto kan besturen. Dat is voor iedereen beter, denk ik. Nu zakten we samen af naar Brussel.

Eenmaal in de grote stad aangekomen stonden we ruim drie kwartier stil in het centrum. Er was iets met voetbal en Marokko had gewonnen, dus schoten toeterende scooters als een school vissen langszij. De menigte was uitgelaten, zwaaide met vlaggen en juichte. Dat stond ons vast niet te wachten in Muntpunt, waar we het nummer aan het publiek zouden voorstellen. Literatuur is immers geen voetbal.

Nadat Miel de auto behendig door een krappe parkeergarage had gemanoeuvreerd, zonder te vloeken, liepen we een klein stukje de stad in. Eenmaal bij het kleine café aangekomen stond er inderdaad geen opgehitste menigte op ons te wachten, maar keurige gekamde en keurig geklede literatuurliefhebbers. Zonder scooters.

Het was een heerlijke avond. Ik ontmoette de fijne Sylvie, die me begeleidde en de gedichten met haar redactionele opmerkingen stukken beter had gemaakt. Als mens bleek ze net zo kundig en aimabel. Sofie bleek net zo energiek, getalenteerd en warm als ik me haar had voorgesteld. De mailadressen kregen gezichten, en het waren mooie gezichten.

Het Belgische bier smaakte voortreffelijk, maar ik moest wel uitleggen wat een kopstootje was. Na afloop praatten we wat na met vriendinnen van Sofie en de redactie van het tijdschrift. Ze gingen de stad nog even in, en vroegen of Miel en ik wilden aansluiten. We wilden het wel, maar konden het niet: we moesten weer naar Amersfoort, in het holst van de nacht. Met moeite namen we afscheid. Sofie nodigde ons uit om een keer een weekend naar Brussel te komen. Dan zouden we samen de stad onveilig kunnen maken. Ik zegde verlangend toe.

Deze week zag ik de foto terug, die op de avond was geschoten. Ik zat in Van Zanten met Miel en we mijmerden wat over onze trip, die al een jaar geleden leek, door alles wat zich in onze kleine levens had voltrokken. Brussel, dacht ik, daar moeten we nog een keer heen. Het is de tragiek van afspraken die je maakt, maar die weer een beetje wegzakken in je gedachten: voor je het weet kom je er niet meer aan toe. Hoe graag je dat ook wilt.

Eigenlijk houd ik niet van reizen, en verlaat ik het Amersfoortse liever niet, maar nu had ik heimwee naar een plek waar ik maar één keer eerder was geweest, en miste ik de mensen die ik maar één keer eerder had ontmoet. Ik moest denken aan een onbekender liedje van Acda en de Munnik, waarin ze tweestemming mijmeren: ‘Het zou hier Brussel moeten heten, dan was ik eindelijk eens weg.’

En eens weg, dat wilde ik. Al was het maar voor één weekend.

Foto: Jef Van Eynde

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

DE WER, een onjuiste weergave van de realiteit

(De wereld in stukken 8)

Een tennisbal. Nee een ballon.  Stel je een glazen bal voor… Zo begint een gesprek over projectie. Niet de psychologische, waarbij ongewenste gevoelens aan een ander toegeschreven worden. Al zijn er verbanden denkbaar.

Op deze kaart staat dat we naar een cilindrische projectie van Miller kijken. Eerst dus de projectie. Wat is dat? Die kunnen we vrij letterlijk nemen. Als je van een bol een plat vlak wilt maken kun je een schaar pakken. Dan wordt het zo.

– als je een schaar gebruikt –

Je kunt ook een transparante bol nemen, daarop tekenen, er een lichtje in plaatsen en er een groot blad omheen vouwen. Nu zal de schaduw van wat op de bol getekend is op het platte vel schijnen: je projecteert. Dat trek je over en als je het vel plat legt heb je een weergave in twee dimensies van wat in drie dimensies stond.

Nu de geschiedenis en de overwegingen. Kan dat in 200 woorden? Gerardus Mercator maakt in 1568 zo’n projectie en die blijkt ergens leidend te zijn. Met projecties komen problemen, want er zijn altijd afwijkingen: of de vormen worden niet goed weergegeven, of de verhoudingen niet, of de afstanden niet (je moet die haaientanden van boven invullen) of je kunt er niet mee navigeren. Mercators projectie was in zijn tijd leidend omdat je er goed mee navigeren kon. Als je de meridianen onder dezelfde hoek bevoer dan kwam je aan waar je aan wilde komen. Of technischer: een Rhumb lijn (een lijn die de meridianen onder dezelfde hoek snijdt en waarmee je dus op de goede plek uitkomt) is op deze kaart een rechte lijn.

Een goede manier om de afwijkingen op een kaart te bekijken heet de ‘Tissot indicatrix of distortion’. Je zet rondjes op je bol wanneer je gaat projecteren, de afwijkingen van die rondjes op je kaart tonen waar het misgaat: bij Mercator bijvoorbeeld dat de rondjes Noord en Zuid groter zijn. Groenland is even groot als Australië in plaats van maar een derde. Europa is relatief groot, wat Europeanen helemaal niet erg vonden. In de jaren ’80 kreeg je een alternatief: de Gall-Peters-projectie, waarbij het leek of de continenten aan een waslijn hingen, sterk uitgerekt in de middelste zones zodat Afrika veel groter werd. Deze kaart vertelde een verhaal over wie zich belangrijk vinden (Europa en Amerika) en wie zo onterecht op de achtergrond blijven (Afrika en Zuid-Amerika).

Tot zover, 240 woorden, vooruit. Nu deze projectie, van Osborn Maitland Miller uit 1942, is een correctie op Mercator waarbij de bovenste en onderste regionen iets minder te groot zijn. Doet het goed op een wandkaart dus, maar je kunt er niet meer betrouwbaar mee navigeren (‘rechte lijnen zijn geen Rhumb lijnen’.)

De legenda sla ik over, die spreekt teveel voor zich. De schaal zegt dat 1 cm 300 kilometer is. 3.300 bij 6.000 kilometer meet zo’n stukje kaart dus. Een oppervlak van zeer grofweg 19.800.00 km2. Dan zou het wereldoppervlak in 48 kaartjes 950.400.000 km2 zijn. In het echt is dat 510 miljoen km2. Zie daar de omvang van de afwijking. De haaientanden die opgevuld zijn.

Schaal

Kaart in je hoofd. Een huis,
lichtknopjes, deuren naar binnen of buiten, treden
zoveel tot boven of beneden, wind-
streken van het fornuis.

Kaart van een al dan niet aangekleed lichaam
van die en die lengte en breedte,
open op deze naam, waarin je past

tot je er niet meer woont. Hoe gingen de kasten,
waar ook weer mijn littekens.

Nieuwe eroverheen. Het botsen, stoten,
ernaast pakken, het verschil
tussen een op miljoen ware grootte

van de dingen als ze niet meer heten
hoe. Er geen herinnering om wil.

(Eva Gerlach)

Zie ook:

De Winkel tripel projectie zoals gebruikt door de  National Geographic Society, heeft een heel lage foutscore en is dus gemiddeld een van de beste.

Hier een goede visualisering van de mercatorprojectie

En de tissot indicatrix of distortion ziet er zo uit.

Iets heel anders is de Azimuthal equidistant projection die VN tot haar beeldmerk heeft gemaakt.

En deze is leuk: https://www.thetruesize.com: je sleept bv Rusland naar Afrika en ziet wat de ware verhouding is. Naar kaart 9.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Vrienden

Sinds mijn vader overleed komen mijn vrienden vaker onaangekondigd langs. De bel gaat dan, waarvan Otis de Hond uitzinnig moet keffen – het drijft me tot waanzin dat ik hem dat niet afgeleerd krijg, en dus pak ik de hoorn van de intercom altijd in woede op. Gelukkig zit er zoveel ruis op de lijn dat de bezoeker daarvan niets meekrijgt.

Afgelopen weekend meldde maat Ivo Victoria zich, terwijl hij op dit moment waarschijnlijk die hersentumor heeft waarnaar hij al zo lang uitkijkt. Blijkbaar kan de mannengriep, indien lang genoeg onbehandeld en als een echte man verbeten, de celdeling in het pariëtale deel van de hersenen in de war sturen.

De trappen kwam mijn maat redelijk op, en om een beetje uit te rusten praatte hij aan onze keukentafel uitvoerig over zijn verwachte diagnose en over een aanhoudende jeuk in zijn hals, die de medici versteld doet staan. Een uitzaaiing, verwachtte Ivo, van wat er in zijn hoofd zou worden aangetroffen.

Bij mannen telt vaak meer wat ze je laten zien dan wat ze tegen je zeggen, en in die zin verwarmde Ivo’s bezoek mijn hart. Ik zal de man koesteren in de korte tijd die ons rest.

Toen ik hem had uitgezwaaid appte Sun Li me met het nogal cryptische voorstel van een ritueel. Omdat ik zinnen te verzetten had, schreef ik dat ze vooral langs moest komen.

Een halfuur later parkeerde ze haar fiets in mijn straat. Ik daalde af en kreeg een omhelzing. ‘Gecondoleerd met je papa,’ zei ze, en ik besefte dat ik mijn vader sinds mijn elfde niet meer zo had genoemd. ‘Heb je een plek waar we een fikkie kunnen stoken?’

‘Toen mijn vader overleed,’ vertelde Sun terwijl ze wierook, bier en een thermoskan uit haar rugtas haalde, ‘vond ik dit troostrijk om te doen.’

We liepen naar de kantine van de botenloods voor mijn huis, waar ze drie borrelglaasjes en drie mokken uitzocht. In de borrelglaasjes schonk ze bier, in de mokken thee. Ze haalde nog drie appels uit haar tas, en zette die met de drankjes op een dienblad, waarmee ze naar de steiger voor de loods liep.

‘Ik heb je blog over je papa gelezen,’ zei ze daarna. ‘Die malle overhemden van hem: hij leek me iemand die voor elke dag van de week een ander ruitje had.’

Hoewel dat niet helemaal klopte – mijn vader droeg ook wel eens T-shirts – knikte ik. Sun haalde daarop zeven papieren overhemden uit haar tas, die ze thuis gemaakt had. Op elk had ze een ander mal ruitjespatroon geschilderd. Ik liet de shirts door mijn handen gaan, spreidde ze uit over de bar.

‘Wow,’ zei ik.

‘Toen mijn vader overleed,’ zei Sun, ‘hebben we een papieren horloge gemaakt. In China is de traditie dat we dingen verbranden waarvan de overledene hield; zo stijgen die spulletjes op naar het dodenrijk.’

‘Maar ik wil deze helemaal niet in de fik steken,’ mompelde ik.

Ik kreeg drie rokende wierookstokjes in mijn handen. Sun deed me voor hoe ik moest buigen voor de offeranden en ik voelde me daar westers-ongemakkelijk bij. Daarna zetten we de wierook in een nabije plantenbak en werd het tijd om de overhemden naar mijn vader te sturen. Het mooie gekleurde papier fikte als een kampvuurtje.

‘Gil,’ zei Sun. ‘Kom naast me staan.’

Ze pakte mijn arm en stapte samen met me over het blad met thee, bier en appels.

‘Nu laten we de doden weer achter en keren we terug naar de wereld van de levenden.’

Ik keek achterom en vroeg me af of de Chinezen een Orpheusachtige mythe hadden. Sun zei er niets van, en zo keken we een tijdje naar het fikken van mijn vaders overhemden. Toen laatste vlam gedoofd was, vroeg ik me af wat ik hier bij voelde. Of er iets veranderd was.

De hemel lag nog steeds als een stoeptegel over de stad, maar toch leek het lichter dan voorheen – alsof ik met Sun naar een lange film geweest was, en nu met mijn ogen moesten knijpen tegen al dat buiten, al dat dag.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Achter de schermen

‘Van Meta tot Musk – iedereen wil wat zoete LLM-taart,’ schrijft Nina Schick in haar nieuwsbrief over artificiële intelligentie (3-3-23). Het bekendste voorbeeld van een LLM, een large language model, is ChatGPT van het Amerikaanse bedrijf OpenAI, maar binnenkort zullen ook de LLM’s van Meta, Google en andere techbedrijven op de markt komen. Een nieuwe tech-oorlog is losgebarsten. 

Een groep die weinig van ‘de zoete taart’ krijgt zijn schrijvers. De mensen die de grondstof produceren zonder welke de grote taalmodellen niet zouden kunnen functioneren: tekst. Want zonder dat de techmiljardairs ervoor betalen, voeden ze hun artificiële intelligentiesystemen met het werk van wetenschappers, journalisten, romanciers, bloggers, dichters, essayisten en andere mensen die weten hoe ze een pen moeten vasthouden. Dat er op dat werk vaak auteursrecht berust, lijken de durfkapitalisten even vergeten te zijn, druk als ze waren met het bedenken van een toekomst waarin ze al die teksten versnipperd en gehusseld weer zouden kunnen doorverkopen. Want hoe geweldig iedereen deze nieuwe vorm van artificiële intelligentie ook vindt, er gaat toch vooral mensenwerk achter schuil. 

Grote nieuwsmedia in de VS willen nu een vergoeding van OpenAI voor het gebruik van de teksten van hun journalisten. Op RTL Nieuws staat te lezen dat ‘Dow Jones, de uitgever van de Wall Street Journal, wil dat OpenAI gaat betalen voor het gebruik van de krantenartikelen bij het trainen van AI-taalmodellen.’ Jason Conti, algemeen adviseur van Dow Jones, zegt het misbruik van het werk van zijn journalisten serieus nemen. Ook CNN wil OpenAI dwingen voor het gebruik van het werk van hun journalisten te betalen. In Nederland zijn er al Kamervragen over gesteld.

Maar betalen doet OpenAI niet graag. Er zijn ook andere groepen mensen die dat hebben ervaren. Mensen die achter de schermen werken. Want om ervoor te zorgen dat er geen teksten uit de donkerste krochten van het internet in ChatGPT terecht zouden komen, liet OpenAI arbeidskrachten in Kenia die ‘handmatig’ uit ChatGPT verwijderen, via een outsourcingbedrijf. Hiervoor ontvingen deze mensen tussen de 1.32 en 2 dollar per uur loon (Time 18-1-23). Voor dit bedrag moesten ze lezen over seksueel misbruik van kinderen, bestialiteit, moord, marteling en ga zo maar door. En net als de contentmoderatoren in Wat wij zagen, het boekenweekgeschenk van Hanna Bervoets, raken ze alle verschrikkingen waarmee ze werden geconfronteerd daarna maar moeilijk kwijt.

OpenAI is minder open dan de naam doet vermoeden. Het bedrijf is in handen van een kleine groep toch al steenrijke ondernemers. Het zou goed zijn wanneer er werd gekeken naar wie het werk doen waardoor de grote taalmodellen kunnen functioneren en deze mensen daar fatsoenlijk voor te belonen. Tot die tijd zouden overheden de implementatie van dergelijke (nu nog gratis) taalmodellen moeten tegenhouden. Want hoewel het lijkt alsof OpenAI trakteert, hebben ze de taart van een ander gestolen.

Wordt vervolgd.

Foto van Anja Sicking
Anja Sicking

Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.

De Grote Oorlog, grootse gedichten

Als kind had ik wat met oorlogen. Vooral met de Eerste en Tweede Wereldoorlog, al waren er ook wel ridderveldslagen die mij boeiden. Eindeloos struinde ik Wikipediapagina’s af, alsmaar doorklikkend naar personen of een beschrijving van de nasleep van die ene slag. Ook de boeken over de oorlogen die wij op school hadden of die ik leende uit bibliotheek las ik woord voor woord, vaak zelfs meerdere keren. Daarnaast las ik intens veel fictie, maar dan met name over de Tweede Wereldoorlog: Reis door de nacht van Anne de Vries, De vos van de Biesbosch van Ad van Gils, Holland onder het hakenkruis van Piet Prins en ga zo maar door.

En ik speelde van alles na met mijn soldaatjes. Met Kapla bouwde ik hele steden die ik liet platbombarderen en waar ik straatgevechten liet houden, terwijl ik gebouwen met donderend geraas ineen liet storten, geluiden van mitrailleurs en granaten nabootsend met mijn mond. Wat vond ik er zo gaaf aan? De heroïek. Het gevecht tegen de slechten. De strijd.

Naarmate ik ouder werd – veertien of vijftien – en ik de krant begon te lezen, drong het besef tot mij door, dat wat ik al die vakantiemiddagen zat na te spelen ook echt gebeurde, ergens op de wereld. En dat de mensen die sneuvelen echt doodgingen en altijd ergens op de wereld iemand hebben die van ze houdt en om hen rouwt. Ik kon als gevolg niet meer met de soldaatjes spelen en langzamerhand verloor ik ook mijn belangstelling voor de boeken, want het was inmiddels ook tot mij doorgedrongen dat de wereld veel minder zwart-wit was dan in die boeken werd neergezet. Niet alle Duitsers waren slecht. Niet alle Nederlanders waren goed. Niet alle Nederlanders die voor de NSB kozen waren slechteriken en niet alle slechteriken waren lid van de NSB. De oorlog verdween naar de achtergrond. 

Toen in 2018 het einde van de Grote Oorlog, zoals de Eerste Wereldoorlog ook wel genoemd wordt, honderd jaar geleden was, verschenen er artikelen in de krant en op NOS.nl, die ik om de een of andere reden allemaal las. Langzamerhand kwam alles wat ik vroeger had gelezen, geleerd eigenlijk, weer bovendrijven. Het wekte mijn interesse weer. Ik herinner me dat ik zelfs een keer een heel stuk van een herdenking heb gekeken terwijl ik eigenlijk had moeten studeren voor een wiskundeproefwerk.

In die periode vond ik in een boekhandel een bundel van Penguin: The Penguin book of First World War poetry, met gedichten van bekende en minder bekende mannelijke en vrouwelijke dichters. Ik kocht het. Ik had altijd wel enige belangstelling voor poëzie gehad, maar ik las het niet uit mezelf en de gedichten die we bij Nederlands, Engels of Frans lazen zeiden me niet veel. Maar met dat bundeltje poëzie uit de Eerste Wereldoorlog wilde ik het wel eens proberen.

De bundel maakte een diepe indruk op me. Zelfs zo diep, dat ik later nog twee bundels met poëzie uit de loopgraven heb gekocht, één van Siegfried Sassoon en één met een keuze uit het werk van Isaac Rosenberg, Wilfred Owen en Ivor Gurney. (Over Gurney wil ik nog even zeggen dat ik hem ook om een hele andere reden interessant vind: hij dichtte maar was ook componist. Hij had zelfs aan de Royal College of Music gestudeerd. Toen ik dat ontdekte heb ik zijn preludes en nocturnes voor piano gekocht en ingestudeerd. Zeker geen slechte muziek! Gerwin van der Werf heeft mij zelfs een van de preludes zien spelen, al hoorde ik pas naderhand dat hij Gerwin van der Werf was. Met een vriend van mij heb ik een keer enige liederen van Gurney uitgevoerd. Enkele van zijn gedichten in de Penguin-bundel gaan ook over muziek. Zo schrijft hij dat hij in een loopgraaf aan de Somme zit, na het gevecht, in stilte. Prikkeldraad voor zich. Geen van de kanten durft alweer aan te vallen en dat er dan plotseling van de overkant, uit het Duitse loopgraaf, een stuk van Schubert klinkt: ‘Where there sounded, (O past days for ever confounded!)/The tune of Schubert which belonged to days mathematical’. Vervolgens schreeuwt hij dat hij graag Ein Heldenleben van Strauss wil horen. In een ander gedicht schrijft hij over een prelude van Bach waar hij aan denkt als hij eenzaam op wacht zit, in de donkere nacht. Hij vraagt zich af of hij, na de oorlog, als hij dat stuk speelt, zal denken aan dit moment in het Niemandsland.)

De gedichten in de bundel van Penguin die ik als eerste gekocht had, zijn zonder uitzondering heel intens. Alle dichters, de mannen in de loopgraven, de vrouwen thuis of in de ziekenhuizen bij de gewonden, moesten een gevoel kwijt, je voelt de drang die achter hun woorden zit. Het liet mij zien hoe prachtig poëzie kon zijn, hoe triest, hoe aangrijpend

De beroemde gedichten staan er natuurlijk allemaal in: Dulce et decorum est en Anthem for doomed youth van Owen, In Flanders fields van John McCrae, de 1914-sonnetten van Rupert Brooke, met de schitterende regels: ‘If I were to die, think only this of me:/ that one corner of a foreign field/ is forever England’. Zoals zo vaak zijn de canonieke gedichten niet per se de gedichten die mij het meest aanspreken. Ik noemde Gurney al, maar het gedicht Before action van W. N. Hodgson, waarin hij alles aanhaalt waar hij op aarde van houdt en wat hij mooi vindt en dat eindigt met de regel: ‘By all delights that I shall miss, help me to die O Lord’, vind ik misschien wel mooier dan enig gedicht van Owen.

Zoals ik al aangaf, bewerkstelligde de Penguin-bundel mijn inwijding in de poëzie. Hij toonde mij de schoonheid van woorden en de kracht die uit een gedicht kan spreken.

Ik denk aan die gedichten, als er ergens weer een oorlog wordt begonnen, of aan de gang is, zoals nu in Oekraïne. Zou er iemand daar nu gedichten schrijven? denk ik er dan altijd even achteraan. Vast wel. Ik vrees dat de gedichten van nu en die van toen naadloos in één bundel zouden passen. Helaas.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Herkenning 

Als kind groeide ik op met de werken van de kinderboekenschrijver Gerrit Barron. De auteur, geboren in Moengo, kan qua bekendheid in Suriname vergeleken worden met de bekendheid in Nederland van kinderboekenschrijver Paul Biegel, waar ik ook een aantal boeken van heb gelezen. Wat mij fascineerde aan de boeken van Barron was de manier waarop hij de realiteit van Suriname samensmelt met fantasie. Bijvoorbeeld het boek Kamla en de vergulde man speelt zich af in het oerwoud van Suriname waarbij hij de verschillende bekende vreemde wezens van de yorkatori’s, griezelverhalen, zoals Bakru’s, Leba’s en Asema’s erin verwerkte. 

,,Hoe kom ik bij de vergulde man? Ik wil hem zien!”

,,Het is geen mens ooit gelukt hem te zien, sedert hij het land onzichtbaar heeft gemaakt. Als je hem wil zien, moet je vier opdrachten uitvoeren. Ten eerste moet je het gouden sleutelbeen van de Leba hebben, ten tweede de gouden kam van de Watramama, vervolgens de grote gouden verstandkies van de Azema en tenslotte de pipit in de maag van de Powisi.”

Passage Kamla en de vergulde man, 3e herziene druk oktober 1988, pagina 19

Of het verhaal het geheim van de Goslar waar drie kinderen op zoek gaan naar het geheim van het schip dat nog steeds midden in de Suriname rivier ligt. Of de verhalenbundel De Koning van Koronie en andere verhalen waar hij thema’s zoals armoede en empathie op sublieme manier verwerkte. Onderwerpen waar hij jaren terug over heeft geschreven, maar nog ontzettend relevant zijn in deze tijd. 

De Koning liet de auto stoppen voor zijn woning te Novar. Eenzaam en alleen liep hij langzaam het erf op. Zonder een cent op zak stond hij nu voor zijn oude schamele woning, waar de ramen hingen uit hun hengsels, waar de deur niet op slot kon, waar er planken op de vloer ontbraken en de schelpen onder het huis overdag duidelijk zichtbaar waren, waar enkele zinkplaten van het dak ontbraken en emmers over in het huis lagen om het water bij elke regenval op te vangen.

Passage de Koning van Koronie en andere verhalen, 1e druk 1991, pagina 60

Situaties die zich in het land afspeelden waarin ik mij herkende en personen die trekken hadden van mensen die ik goed kende. Nationale trots is een basisingrediënt in zijn werk.

Het bewustzijn over hoe prachtig de verschillende culturen zijn en waar ik allemaal trots op moet zijn bracht Barron al vroeg bij. Die herkenning van de realiteit zorgde ervoor dat ik mij voorstelde dat die verhalen ook echt konden plaatsvinden. 

De werken van Barron waren ook controversieel. Het boek  Oorlog in Bakroeland gaat over Bakroeland waar iedereen gelukkig is, totdat een vreemd volk het land binnenvalt. De Bakroes verzetten zich moedig tegen deze Kabouters. Klaarblijkelijk gaat het boek over Suriname en Nederland. Hij ontwierp ook een kaart waar hij de namen van plekken vernoemd naar Nederlanders zoals de Wilhelminagebergte, vernoemd naar koningin Wilhelmina en Julianatop, de hoogste bergtop in Suriname vernoemd naar de Nederlandse koningin Juliana, verwisselende met Surinaamse helden zoals de Inheemse verzetsstrijder Kaikoeshi, Anton de Kom, Max Nijman en Frank Rijkaard. Hij heeft ook een aantal gedichten uitgebracht, een paar hoor je nog steeds af en toe op de Surinaamse radio.

Als ik nu erover nadenk, heeft Barron ook veel invloed gehad op mijn interesse om ook veel van die griezelfiguren te verwerken in mijn verhalen, soms duidelijk en soms heel subtiel. Mijn eerste verzameling van boeken van een specifieke schrijver was ook van hem. Ik liep de verschillende boekhandels af en kocht dan samen met mijn moeder of grootmoeder de werken die ik van hem vond. Ik volgde het nieuws om te horen of hij weer met een nieuw boek kwam en ik bezocht vaak activiteiten waar hij aan meedeed met zijn uitgeverij. Zijn werken bracht hij veelal bij zijn eigen uitgeverij uit. Als ik het goed heb, heb ik al de boeken van Barron. Zelf de laatste van hem. Ik bewaar ze als goud.

Nog steeds wanneer ik hem zie, moet ik hem groeten. Hij heeft vaak een lach op zijn gezicht en is ook heel aardig. Soms maak ik een babbel, maar vaak staar ik hem aan en ben ik nog steeds verrast dat hij mij met zijn verschijning alleen kan terugbrengen naar de fijne momenten in mijn jeugd.

Dat doet een goede schrijver met je. Daarom vind ik het belangrijk dat het schrijven wordt gestimuleerd in Suriname.

Het besef is er nauwelijks in Suriname dat iemand met simpele woorden het leven van een ander zo positief kan beïnvloeden dat die jaren later nog geraakt wordt ermee. Het moet dus steeds worden bijgebracht. Dat die bij de gedachte alleen aan de titels van de verhalen teruggevoerd wordt naar de momenten toen ik op bed lag en de verhalen voor de zoveelste keer las. Bedankt Gerrit Barron, door jou werd de interesse in het schrijven op jonge leeftijd geprikkeld. 

,,Dat wat je me vraagt is niet makkelijk op te lossen, Kamla. Bij jullie ontbreekt er zoveel. Er is geen naastenliefde. Elkaar helpen, behulpzaamheid komt niet voor. Nog steeds vechten de grote mensen met elkaar. Hindustanen, Javanen, Creolen. Ze vechten met elkaar om de macht, om geld. Daarom hebben ze geen tijd voor de armen. 

Passage Kamla en de vergulde man, 3e herziene druk oktober 1988, pagina 93

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

De intense teleurstelling van het reizen

(De wereld in stukken 7)

Al dagen knaag ik op dit inzicht dat niet van mij is, dat ik recent las en waar ik toch de bron niet van achterhalen kon. En nu heb ik het. Het komt uit Rebecca Solnit’s fascinerende Orwell’s Roses. Het gaat erom dat er een verschil is tussen een staat van geluk, die stabiel is, en een vervulling van een verlangen of een plotselinge vreugde die veel sterker is, maar in een brij van narigheid kan opduiken. ‘Verlangen en de vervulling ervan zijn geen geluk, geluk is meer een stabiele emotie, een kalm hart en kalme geest; ze liggen dichter bij vreugde, die op onvoorspelbare wijze uitbarst en weer ophoudt en die op kan duiken te midden van gevaar en moeilijkheden.’

Dit boek gaat over veel, maar onder meer over bloemen en dat het leven niet brood alleen behoort te zijn, maar ook rozen. En bijvoorbeeld de wonderlijke sensatie van teleurstelling als je verse bloemen ziet die bij nadere inspectie van plastic blijken te zijn.

Teleurstelling. Het prachtige Engelse woord disappointment. Op deze kaart van heel veel oceaan en een paar lila datumlijnen, springen de Îles du Désappointement in het oog, een stukje van de Archipel des Tuamotu, een deel van Frans Polynesië van rond de 80 eilanden op een oppervlak dat vrijwel gelijk is aan heel West Europa.

disappoint (v.)

mid-15c., disappointen, “dispossess of appointed office,” from dis- “reverse, opposite of” + appoint, or else from Old French desapointer “undo the appointment, remove from office” (14c., Modern French from désappointer). Modern sense of “to frustrate the expectations or desires of” is from late 15c. of persons; of plans, etc., “defeat the realization or fulfillment of,” from 1570s, perhaps via a secondary meaning of “fail to keep an appointment.”

Is reizen in wezen niet vaak dat: gefrustreerde verwachtingen? Reizen is geen stabiele staat van geluk, daarvoor moet je met Blaise Pascal misschien thuis in je kamer blijven zitten. Reizen is verrassend en dus kan het niet aan je verwachtingen voldoen. De mogelijke oogst is die van de vreugde: Solnit’s ‘vreugde, die op onvoorspelbare wijze uitbarst en weer ophoudt en die op kan duiken te midden van gevaar en moeilijkheden.’

Zie daar de winst voor de reiziger.

John Byron (1723 – 1786) zat het echter niet mee. De grootvader van Lord Byron, de dichter, was een zeeman die zijn bijnaam Foul Wheather Jack te danken had aan te veel slecht weer op zee en daaruit voortspruitende schipbreuken. Toen hij op 7 juni 1767 langsvoer had hij al zoveel rottigheid achter de rug dat een teleurstelling hoe dan ook om de hoek lag. En die teleurstelling was wellicht ook de ‘fail to keep an appointment’ de afspraak die de koloniale wereld eenzijdig oplegde aan de rest van de wereld om maar blij met hun komst te zijn. Byron roemt in zijn journal weliswaar de  ‘beautiful appearance’ van de eilanden – ‘omringd door een strand van het fijnste witte zand – en begroeid met hoge bomen, die … de meest heerlijke bosschages vormden’, maar ‘de natives renden langs de kust naast het schip, schreeuwend en dansend,’ en dan wel met hele grote speren in hun handen…

‘Ze zouden ons vermoorden… als we het waagden om aan land te gaan,’ ‘[Ze] lieten een van de meest afschuwelijke kreten horen die ik ooit had gehoord, terwijl ze tegelijkertijd naar hun speren wezen en grote stenen in hun handen hielden die ze van het strand raapten’, ze maakten ‘dreigende gebaren om hun landing te voorkomen’. Dus werden het door Byrons gefrustreerde verwachtingen. ‘Islands of Disappointment’, muntte hij ze dus.

De Oxford Dictionary zegt : the feeling of being sad because something has not happened or been as good, successful, etc. as you expected or hoped.

En daar is het dan: de onverwachte vreugde om wat deze bewoners van hun eiland toen meteen maar zo goed gedaan hebben: een expansieve Europeaan buiten hun wereld houden. John zal zich verslagen, of ontslagen (‘removed from office’) hebben gevoeld. En de eilanders zijn weer gaan doen wat ze deden, zonder die dag al de frustratie te hebben ervaren te moeten luisteren naar iemand die je zijn wil wenst op te leggen, en je onderdaan maakt van een ver en vreemd koninkrijkje. Een gevoel van intense vreugde tegenover dat van grote teleurstelling.

Ik wil gewoon alleen zijn op reis met mijn eenzaamheid
als een wandelstok
en geloven dat ik nog uniek ben

(Ingrid Jonker, uit: ‘Ik wil geen bezoek meer ontvangen’)

Lees: W.N.P. Barbellion Dagboek van een teleurgesteld man

Luister: geweldig opzwepende naar Tuamotu muziek

En rustiger: dans

Hier verder met Kaart 8

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.