Na wat rondjes Jericho

Utrecht, 28-31 december 2024

Beste Ties, Henrik en Izaak,

‘Jammer dat er niet een meisje bij zat’ . Aldus ‘C.’ uit Menno Hartmans stuk ‘Bestormen’, waarin hij beschrijft hoe jullie je opwachting kwamen maken bij de redactie van Tirade. Welnu, het meisje meldt zich. Niet omdat ik mezelf zie als deelnemer aan jullie project, eerder ben ik een kritische sympathisant, en zelfs een die helaas nog nooit bij jullie maandelijkse poëzieavond ‘De Kleine Revolutie’ aanwezig heeft kunnen zijn.

Toch heb ik jullie ontmoet via vele wegen. Ties ken ik van de filosofiemaster aan de UvA, hij heeft me jullie manifest toegestuurd. In De Brabantse Aap praatten we erover door, terwijl we diepzinnig naar een grauw Spui staarden en oude, als spontane ingevingen verpakte meningen over poëzie met elkaar deelden. Izaak waagde zich buiten de ring om op mijn poëzieavond in Utrecht te komen voordragen. En Henrik dook tijdens een volgende poëzieavond op, waarna we nog eens afspraken in café De Rechtbank om zijn gedichtenbundel kritisch door te nemen. (Mijn vonnis luidde vrijspraak.)

Dit waren voor mij zeer aangename gesprekken en ontmoetingen. Ook ik schrijf gedichten, net als jullie; ook ik hoop die ooit gepubliceerd te krijgen, net als jullie; ook bij mij vindt een deel van de hedendaagse poëzie geen weerklank, net als bij jullie. Maar bij mij ontbreekt het radicale vuur dat bij jullie Nêerlands bodem lijkt te moeten verschroeien voordat de ware poëzie kan ontkiemen. Het is niet mijn stijl. Ik kuier liever zeven rondjes rondom Jericho voor ik op de poorten bons. Tegen die tijd kruimelen ze vanzelf ineen.

Ik heb mijn hoogdravende fase zeker gehad. In het blaadje van mijn studentenvereniging voerde ik zo rond mijn 19e een briefwisseling met een vriendin onder het pseudoniem van ‘de ExistenCie’. In bloemrijke taal vol gezochte metaforen en verwijzingen naar de literaire en filosofische canon – en wie het niet snapte was het niet waard om ons te lezen!! – schreven wij over de melancholie, de opstand en de literatuur. Willem Kloos was ook voor ons een favoriet, zijn beroemde poëtica-inleiding op de gedichten van de jong gestorven en bejubelde Jacques Perk sprak ons bijzonder aan:

“De poëzie is geen zachtoogige maagd (…) niet een traan om ’s levens ernst en een lach om zijn behaaglijkheid, maar een gloed en een verlangen (…). [Z]aliger de dichter, (…) die zichzelven godheid en geliefde tevens is, waar hij stormt en juicht, en weent en mijmert, eenzaam met zijn ziel onder de blauwe oneindigheid.”

Voor ons, vrijgezel en verscheurd door twijfel aan het geloof waarop onze jeugd en studentenvereniging waren gegrondvest, klonk dat prachtig: jezelf godheid en geliefde in één te zijn. Rond die periode begon ik ook met dichten. Als ik ze teruglees vind ik het geen slechte gedichten, maar wel (te) moeilijk te begrijpen. Dat komt omdat ik prioriteit gaf aan de stijlfiguren, het metrum en (binnen)rijm, intertekstualiteit, kortom: het spel dat de taal met zichzelf speelt, en ik verwachtte dat de betekenis zich vanzelf aan iedereen zou openbaren die dezelfde liefde voor taal koesterde als ik.

Iets van die houding proef ik ook in jullie poëzie en poëtica. Het mag niet simpel zijn, geen vrij vers, we dienen eerbied te koesteren voor de regels die het vers zelf dicteert. Géén paroolpoëzie (is dat dan weer iets anders dan de parlandopoëzie van Forum-stichter Du Perron?). Vorm, dus, geen vent. Niettemin, lees ik verder, moet het gedicht een democratische openheid uitstralen die de lezer bij de kladden grijpt. En Kloos, de allerindividueelste vent bij uitstek, wordt bewonderd. Dat klinkt tegenstrijdig: de autonomie van het gedicht ten opzichte van de babbelende schrijver moet gehandhaafd worden, maar het gedicht moet ook een poëtisch moment bevatten dat effect sorteert over zijn eigen grenzen heen, namelijk het creëren van een democratische mogelijkheidsvoorwaarde in elke allerindividueelste lezer. Dus het ‘ik’ van de schrijver moet buiten het gedicht worden gehouden, maar het ‘ik’ van de lezer dient erdoor veranderd te worden? Of zie ik hier reeds twee scholen ontstaan in de nog prille beweging der Twintigers?

Ik geloof niet meer zo in gedichten die de lezer willen veranderen. Daar zit iets zendends in, iets missionairs, iets gewelddadigs à la Paul Rodenko: Om u te dichten / sloeg ik u lek. / Ik / uw dichter. Dan onderschrijf ik eerder Esther Jansma’s woorden over de dichter in haar gedicht ‘Luister’:

(…)

Het enige wat hij deed is zijn oor te luisteren leggen
langer te luisteren, de beweeglijke vreemdheid
willen notuleren en daarbij steeds de mist
Ingaan en dat weer repareren.

Gedichten weten meer dan hun makers
in dit nu, in dit volgende nu kunnen weten.
Ze zijn gestolde aandacht, herstelsels van tijd.

(…)

Voor mij gaat poëzie over de menselijke ervaring van de wereld. Iets schrijven dat de eigen ervaring transformeert tot een vers waarin een onbekende lezer diens ervaring van zichzelf en de wereld, als medemens, kan herkennen. Dat betekent paradoxaal genoeg dat de eigen ervaring van de dichter minder gewicht krijgt, er moet zoveel mogelijk ‘ik’ uit gesloopt worden en vervangen door een poëtisch ‘ik’, zodat het in staat is een ‘ik’ te zijn van meerdere mensen tegelijk. Daarom mondt de eigen ervaring als vertrekpunt niet automatisch uit in simplistische babbelpoëzie. Esther Jansma laat dat zien, maar ook Rutger Kopland of de zelfs nogal onnavolgbare Frank Koenegracht. (Na het opsommen van deze lijst helden zal ik maar meteen toegeven dat ik houd van korte gedichten. Maximaal één pagina en liefst geen lange zinnen. Betekenis op de vierkante centimeter.)

Inhoudelijk verschillen we behoorlijk. Vandaar het kritische. Maar ik ben ook sympathisant. Wat ik in jullie bewonder is de vurige liefde voor de poëzie, ja ook het dakenschreeuwerige ervan. De groep mensen die jullie in Amsterdam enthousiast rond ‘De Kleine Revolutie’ hebben weten te scharen. De persoonlijke ervaringen die in jullie blogs meer licht wierpen op wat er volgens jullie schort aan bestaande poëzie. Jullie worsteling om jezelf te positioneren in de poëziegeschiedenis en jullie zelftwijfel: wordt het niet te hermetisch, wanneer is het poëzie en wanneer ‘teelbaltaal’? (Dank, Henrik.) En vooral jullie volharding, het feit dat jullie project steeds nieuw élan verwerft, en nieuwe podia.

Want zowel volharding als zelftwijfel zijn nodig. Inmiddels is de ExistenCie niet meer. Mijn vriendin ging heen en vermenigvuldigde zich. Ikzelf liet mijn luchtige pretentie varen toen het leven zijn stekels opzette en ik ervoer dat het zwelgen in gefantaseerd zieleleed iets heel anders is dan concreet en werkelijk lijden. Ook jong gestorven mensen blijken in de praktijk slecht te bejubelen. De gedichten die ik schreef in dergelijke tijden van ‘grenservaringen’ worden over het algemeen als het beste beoordeeld door de mensen die ik ze laat lezen. Ik vertel er niet bij welke ervaring eraan ten grondslag ligt. Maar op de een of andere manier springen ze eruit, deze denk ik nog wel het meest.

zij liep met kromme schouders en
versleet ze onterecht voor vleugels                                    

zij reed met vastgekrampte vingers
want, zei ze, door druk blijf je op weg                 

’s nachts dwaalde zij vloekend door een wijk vol slaap
vloekend maar met vleugels

het was al lang geleden dat zij
afstanden bezag zoals plezierrijders,
de tijd als rokers in de pauze:

zinvol om de duur ervan
in plaats van om het einde

ik sluit daarom niet uit
dat toen haar auto als een accordeon
verkreukeld werd tegen de lantaarnpaal

haar lippen zich werktuiglijk wrongen
in de lach waarmee zij zaken
van haar lijstje streept

ze kregen haar niet los, het wrak
moest worden uitgebrand

Blijf op de poorten bonzen, maar bedenk ook: met ieder rondje krijgt Jericho een ander aanzicht. Niet omdat het bastion verandert, maar de bestormer.

Hartelijke groeten,

Mariska

Foto van Mariska van Dam
Mariska van Dam

Mariska van Dam (1999) is filosoof en neerlandica. Ze schrijft essays, poëzie en kleinkunstteksten voor haar duo Trammelant. Stukken van haar hand zijn te lezen in de bundels Onderhuidse verhalen en Tastenderwijs, op de site van deBuren of op haar persoonlijke Substack, waar ze in toegankelijke taal publiceert over haar PhD in populisme en democratie.