Een stuk van de taart – ongeclaimd land

(De wereld in stukken 40)

Wat zou er gebeuren als ik iemand vermoord in Marie Byrds Land? Het zou geen verstandige actie zijn, en moordlustig ben ik niet. En in deze witte en blauwe plek is het zo koud dat ik ook mijn grootste vijand beter dicht in de buurt zou houden om warmte te delen. Mijn neiging zou toe te schrijven zijn aan een zekere internationaal juridische interesse.

Marie Byrds Land is het grootste stuk ongeclaimd land op aarde, met 1,610,000 km2 is het iets groter dan Mongolië. Wiens wetten gelden er? Die van het Antarctic Treaty System uit 1959, die verdere escalatie van verdeelkwesties een halt toeriep en verdere claims op het land onmogelijk maakte.

De witte taartpunt is het. De zuidpool smelt veel sneller dan berekend, vooral door het contact met de grond. Dus eerder dan we denken is dit grote land wellicht wel interessant.

De leegte, het intense wit en blauw als het helder is, stel ik me voor als een geweldige ervaring. De ruimte is zo overweldigend, zo eindeloos. Het Marie Byrd Land van de geest is het bereizen al waard: cultuurloos, oneindig, eenzaam, een ergens gelukzalig voorportaal van de dood. Hoe zou het zijn er rond te lopen? Er zijn maar zo weinig mensen die het kunnen vertellen dat we louter voorstellingsvermogen hadden, en nu Artificial Intelligence.

Die helpt een stukje, want Chat GPT weet alles:

‘Wandelen in Marie Byrd Land, een afgelegen en onbewoond gebied op Antarctica, zou een unieke en uitdagende ervaring zijn. Hier is een beschrijving van wat je zou kunnen zien en voelen als je in deze extreme omgeving loopt:

1- Uitgestrekte ijs- en sneeuwlandschappen: het dominante kenmerk van Marie Byrd Land is de enorme uitgestrektheid van ijs en sneeuw. Het landschap wordt gekenmerkt door gletsjers, ijskappen en sneeuwvelden die zich uitstrekken zover het oog reikt. Het terrein is over het algemeen vlak en de horizon is vaak ononderbroken, waardoor een gevoel van isolatie en onmetelijkheid ontstaat.

– Briljant wit en blauw: Het landschap is overwegend wit, waarbij de ongerepte sneeuw en het ijs het felle zonlicht reflecteren. De heldere, blauwe lucht boven je hoofd contrasteert met het witte landschap, waardoor een verbluffend visueel contrast ontstaat. Op een heldere dag kunnen de kleuren ongelooflijk levendig zijn.

– Isolatie: Marie Byrd Land is extreem geïsoleerd, zonder permanente menselijke bevolking. De enorme leegte en stilte kunnen overweldigend zijn, en het gevoel van eenzaamheid en isolatie kan zowel vredig als griezelig zijn.

– Unieke dieren in het wild: Hoewel de regio onherbergzaam is voor mensen, is het de thuisbasis van een verscheidenheid aan dieren in het wild die zijn aangepast aan extreme kou, waaronder pinguïns, zeehonden en verschillende zeevogels. Het observeren van deze wezens in hun natuurlijke habitat kan een lonend onderdeel van de ervaring zijn.’

Maar poëzie is dit niet, dit is te verzamelen overbekende kennis. Want Chat GPT voelt niets en heeft alles van horen zeggen. Dan dit:

De branding, bevroren

Hoe op een nacht, de branding hier bevroor
en een halsstarrige, onderhuidse vloed toen geweldige schotsen
over de zandbanken kruide en zo de zee
onder arctisch pakijs liet verdwijnen, in een daglicht
dat haast niet te verdragen was –

(Hans Tentije)

Alleen al dat het daglicht haast niet te verdragen is help meer dan alles daarvoor. Dit is een ervaring.

Ik dacht dat het in de Marie Byrdse oneindigheid vooral over het licht zou gaan en ging daartoe te rade bij de dichter van het licht bij uitstek, de deze week overleden dichter Hans Tentije, van wie je niet snel genoeg hebt, zo goed is dat werk…

Maar – wat ik had kunnen weten – Tentije lijkt een echte Europese cultuurdichter, in kerken, op pleinen, in duinen, door straten. Licht is overal, maar de ijselijke vlakten zocht ik verder tot dusver vruchteloos. In zekere zin is Marie Byrds Land het land van de beperking van voorstellingsvermogen, van ervaringen, van de hegemonie van het cliché. De juridische kant doet onze eigen beperktheid eveneens op onszelf terugslaan: ik zal voor een misdrijf aldaar gewoon volgens Nederlands recht veroordeeld worden.

Tentije voegt zich bij het tragische rijtje van mensen van wie ik dacht dat ik ze nog wel eens uitgebreid zou spreken, maar het nooit deed.

Je hoeft niet door Marie Byrd Land te dwalen om elkaar niet tegen te komen.


eveneens over antarcica

Naar kaart 41

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Oma

In Frankrijk viel ik in het hurktoilet. Ik was zes en had nog nooit zo’n toilet gezien – het was een gat in de grond, alsof de loodgieter een begin had gemaakt en daarna halsoverkop was vertrokken voor een spoedklus. Aan het vallen heb ik geen herinnering, het enige dat ik nog weet is hoe hard mijn oma moest lachen, zo luid dat ik het soms nog steeds kan horen. Nadat ze de tranen van haar rozige wangen had geveegd, hielp ze me pas overeind, verlamd door het schaterlachen. Ik huilde niet, maar lachte mee. De schaterlach van mijn oma was zo aanstekelijk dat ze zelfs de grootste chagrijn meekreeg. Op elke verjaardag vertelde ze dat verhaal weer, en lachte net zo hard.

Als het zomer was ging ik logeren bij mijn opa en oma, die op een camping stonden in Zeewolde. In de avonden hing ik wat met de vrienden die ik daar had gemaakt, tot elf uur, want dan moest ik terug zijn van mijn opa. Ik keerde nooit op tijd terug. Mijn opa lag dan al te slapen en mijn oma had leverworst en kaasblokjes gesneden, knipoogde als ik wat beschroomd de rits van de voortent openmaakte, zei niets over de klok, die duidelijk twaalf uur aangaf. We keken televisie tot we allebei begonnen te gapen. Dan gaf ze me een zoen, wenste me welterusten, en fluisterde dat ze opa morgen zou zeggen dat ik keurig op tijd terug was gekomen.

Toen mijn moeder het opgegeven had om me naar zwemles te brengen – ik vond het zo vreselijk, dat ik een paar dagen voor de zwemles al onhandelbaar werd – ging mijn oma met me mee, elke week. Als ik weer bovenkwam nadat ik door het gat was gezwommen, stak ze trots twee duimen in de lucht. We aten samen altijd frietjes na de zwemles. Nadat ik een keer verdrietig was, omdat het watertrappelen niet was gelukt, zette ze het blauwe schoenhoesje dat haar keurige schoenen drooghield op haar hoofd als een haarnetje, trok een raar gezicht, stelde me gerust dat het de volgende keer zeker zou lukken. Niemand was zo trots als mijn oma toen ik mijn zwemdiploma haalde – na drie jaar.

We rookten samen sigaretjes op het balkon als ik langskwam, keken dan naar de auto’s die langsreden, keuvelden wat over mijn dag. Het maakte niet uit hoe lang ik bleef, of het een kwartier was of een halve dag, ze was altijd blij om me te zien. Een tijdje terug had ze een ovenschotel gemaakt zoals alleen zij dat kon en meldde na het eten trots dat ze wat bier en wijn in huis had gehaald, speciaal voor mij, maar dat ze niet wist of ze wel genoeg had gehaald omdat ze zelf amper dronk. Ze liep naar de koelkast, zette even later tien biertjes op tafel en een grote fles wijn, keek me lachend aan, en vroeg: ‘Is dit genoeg voor het komende uur, denk je?’

Van de mensen van de zorginstelling waar ze vorige week aanspoelde na een val had ze al twee waarschuwingen gekregen, omdat ze binnen had gerookt. Ze zouden het toch niet ruiken, had ze gezegd, met die ondeugende twinkeling achter haar ogen, bovendien had ze met een luchtverfrisser al haar sporen uitgewist. Ik nam haar mee naar het rookhok, net buiten het terrein. Met een plof nam ze plaats op het zitje van de rollator die ze nooit wilde gebruiken – dat was voor oude mensen – en keek tevreden om zich heen.

‘U ziet er goed uit,’ zei ik, terwijl ze me een sigaret gaf. Ze veerde wat op, duwde met haar hand het haar bij haar slapen wat omhoog en lachte.

‘Ik blijf een knaptoet, vind je niet?’ grinnikte ze en keek met een half oog naar een mannelijke verzorger die ook stond te roken.

Een paar dagen later zaten we aan haar bed. Ze hield mijn hand vast, draaide rondjes met haar vinger over de palm van mijn hand, drukte zich naar me toe. Ik ging op mijn knieën zitten, sloeg mijn armen om haar heen, legde mijn gezicht op haar wang. Alle woorden die ik had schoten tekort. Mijn oma fluisterde zachte dingen, die ik vanaf nu altijd met me meedraag. Ik zei haar hoeveel ik van haar hield, hoe onbeschrijfelijk dankbaar ik was dat ze mijn oma was, dat ik haar meer zou missen dan wat dan ook ter wereld. Nog nooit was ik zo lang zo dichtbij mijn oma geweest en toen ik na tien minuten de deur van haar kamer dicht liet vallen en met mijn moeder door de lange gang liep, wist ik dat ik vanaf dat moment nooit meer zo dichtbij zou kunnen komen.

Gisteren sloten we de kist, zag ik mijn oma voor de laatste keer, met de familie. Wij zijn de achterblijvers nu, zoeken troost bij elkaar, halen herinneringen op aan het wonder dat mijn oma was. Toen ik naar haar keek, zo stil, zo leeg, zo koud, leken de laatste woorden nog op haar lippen te liggen.

Daarna liep ik naar buiten, de regen in. Het was koud, een soort kou die je nooit meer uit je lijf krijgt, een kilte die zich nestelt in elke spier, een vorst die niet ontdooit.

Ik wilde huilen, maar kon het niet, omdat ik bang was dat het nooit meer op zou houden.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Wie is wijs? (De kettinglezer 2/2) 

Heb jij dat ook, lezer, dat je van de boeken die belangrijk voor je zijn nog precies weet waar en wanneer je ze las? De dood in Venetië las ik niet in Italië, maar in een bus vol zingende jongeren op weg naar een Spaanse badplaats. Ik was zeventien. Tijdens een regenachtige midweek in het Drentse Witteveen zakte ik dankbaar weg in Lolita. Toen ik samen met mijn broertje tot het ochtendgloren waakte bij mijn stervende stiefvader, bood – hoe toepasselijk – Reis naar het einde van de nacht de nodige verlichting. 

Ook als ik de drukproeven van De schim van Raamswolde doorblader doen passages mij denken aan de boeken die ik las toen ik die zinnen schreef. Ik herinner mij dat ik mezelf na het geworstel en het gepeuter beloonde met een paar pagina’s van bijvoorbeeld Zwerm van Berthe Spoelstra (en een fijn sigaartje). 

Is het wijs om andermans fictie te lezen wanneer je zelf aan een roman werkt? Sommige schrijvers zullen zeggen van niet. (Er zijn zelfs schrijvers die beweren nooit romans van collega’s te lezen, maar dat zet ik weg als kletsmeierij…) Ik heb wel eens gehoord dat een schrijver te vergelijken is met een open pak melk in de ijskast; het neemt in no time de smaak aan van hetgeen dat ernaast staat. 

Toen mijn roman net af was vroegen veel mensen: ‘Waar lijkt het op?’ 

Tja…

Ik legde de vraag voor aan mijn redacteur Menno (zeer belezen). 

‘Nou,’ zei hij, ‘daar zou ik wat langer over moeten nadenken.’ 

Dat is een goed teken, lijkt mij. Zo’n vaart loopt het dus niet met die literaire bestuiving. Misschien gebeurt dat wel alleen als je slechts de boeken leest van je helden? Dan is het niet erg. Daar wil je je graag door laten beïnvloeden, nietwaar? Er mag best iets lekken, hoor. Hoogstwaarschijnlijk is dat toch al gebeurd voor je überhaupt met schrijven begon. En je laten beïnvloeden is iets heel anders dan nabootsing. Een echte schrijver begrijpt dit verschil. O, natuurlijk kun je wel imiteren, maar dan in de vorm van een pastiche. Of je adopteert iets kleins, een toon bijvoorbeeld, om een literair spel te spelen. Ik vind het zelf altijd erg leuk om verwijzingen naar andere literatuur aan te treffen in boeken en ik baal altijd als ik iets over het hoofd gezien heb, maar een recensent het wel opgemerkt heeft. 

Tijdens het schrijven heb ik in eerste instantie vooral veel boeken herlezen. Ik zocht het in de thema’s waar ik mij mee bezig hield. Om verwantschap te voelen? Zou dat kunnen? Schaken: Zweig, Nabokov, Euwe, Timman. Gekte: bijna de hele Russische Bibliotheek. Vaders en zonen: nog een Rus. Uitkoping: Rosenboom. Ik las briefromans van Goethe, Amos Oz, Choderlos de Laclos, Jane Gardam en Jan Wolkers. De brievenboeken van Reve (natuurlijk!), Adriaan Morriën, Vincent van Gogh, Ilja Leonard Pfeijffer. De verslavende faxen van Nicolien Mizee. Veel briefwisselingen tussen schrijvers. Het kon niet op. Nog buiten de romans en de bundels die ik las om de hedendaagse literatuur een beetje bij te houden. Vaak vond ik iets wat ik wilde nastreven, soms zag ik dingen die ik zelf totaal anders zou doen. 

Maar dan… zit je op een zomerse zaterdagavond in de achtertuin, volledig ontspannen met een fles witte wijn binnen handbereik. Om héél even aan de letterkunde te ontsnappen lees je een detective van Baantjer*. (Immers, ook een chef-kok eet toch wel eens een frikandelletje? Ontkennen is liegen!) En dan blijf je ineens ergens aan hangen. Een lollig twistgesprekje, of een slimme sprong in de tijd. Nog eens lezen. Hoe deed hij dat? Zit je toch weer aantekeningen te maken. 

Het is mij meerdere keren overkomen, niet alleen bij Baantjer, maar ook bij een kinderboek dat ik aan mijn kinderen voorlas, een reality-programma op televisie of een artikel in een populair damesblad waar ik geboeid doorheen ging in de wachtkamer van de tandarts. Zelfs een afgeluisterd gesprek in een café kon voeding zijn. 

Nog voor ik ooit mijn eerste roman van Isaac Bashevis Singer las (Schimmen aan de Hudson, gevonden op het Haarlemmerplein in Amsterdam – het lag gewoon op straat!) zag ik de film Yentl**, gebaseerd op één van zijn korte verhalen. In een notendop gaat het over een zeer leergierige Joodse vrouw die niet aan trouwen denkt, maar wil studeren. Na de dood van haar vader vermomt ze zich als man, neemt de naam aan van haar overleden broer en vertrekt naar een Jesjiva. Natuurlijk wordt ze verliefd op haar studiepartner, dat zul je altijd zien. Het mooie van de film vind ik dat de kijker steeds van de rabbijnen en studenten kleine brokjes wijsheid, gebaseerd op de Talmoed, krijgt toegeworpen. Op de puber die ik was maakte dit een diepe indruk. Ik strooide het rond in de schoolkantine. Als twee knapen door middel van een potje armpje-drukken wilden zien wie het sterkst was, zei ik: ‘Weet je wie pas sterk is? Hij die zijn driften beheerst.’ (Ik maakte mij hier niet altijd geliefd mee…)

Tijdens het schrijven van dit stuk, spookte één zo’n brokje filosofie steeds door mijn hoofd. Een wijsheid van Simeon ben Zoma, leerde ik later: Who is wise? He who learns from all men. 

Blijf lezen, alles wat je te pakken kunt krijgen! 

*Mocht je trouwens ooit overwegen zo’n Baantjer-boekje tot je te nemen, kies een oudje. Deel 1 t/m 10, dat zijn de betere. Guilty pleasure? Lulkoek. Je moet je nooit schamen voor je pleziertjes! 

** De film is een musical met veel zang van Barbra Streisand, daar moet je wel van houden. Maar het is heel sfeervol gefilmd.

Foto van Alexander Baneman
Alexander Baneman

Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

Straits settlements

(De wereld in stukken 39)

Hoe is de cent uit Straits Settlements in mijn bezit gekomen? En er weer uit verdwenen? Ik voel iets magisch bij oude munten, hoe stoffig de hobby van de numismatiek ook mag lijken. Al decennia heb ik geen muntenverzameling meer, maar de kracht van een oude munt blijft nog doorwerken. Vooral omdat het een gebruiksartikel is: het verbind je dus met een enorme hoeveelheid mensen, gewone mensen vooral bij dit soort lage bedragen die het ding ooit door hun handen lieten glijden, in een buidel of zak meedroegen; vissers, sjouwers, schoenenpoetsers. Op de ene kant staat: Victoria Queen, met een profiel, op de keerzijde Straits Settlements, 1 cent, 1897 en een grote 1.

De Settlements zijn vier stukjes land aan de westzijde van wat nu het Maleisisch schiereiland is, van het zuiden naar het noorden Singapore, Malacca, Dinding en Penang (hier op de kaart nog ouderwets Georgetown). Ze zijn kleingeld in een grotere wisseltruc die the Anglo-Dutch treaty heet en het in hindsight arrogante spel van verdeel en heers is dat koloniale machten gewoon waren te spelen en dat nog altijd zichtbaar is in de grenzen tussen wat nu Maleisië is en wat nu Indonesië is.

De stipjes kust vielen aan Victoria toe, werden ‘kroondomein’. Waarmee vooral grote groepen Hokkien met een handtekening nog eens van land verhuisde. De opvallende percentages overseas Chinese of Hokkien, die de Settlements bewoonden, zijn op hun beurt de geschiedenis en de wereld ingetuimeld door een ‘gaat heen en vermenigvuldigt u’. Ma He, een 14e eeuwse eunuch, zeevaarder, diplomaat van moslimgeboorte en afkomstig uit de zuid Chinese stad Kunming, die zijn naam verchineesde tot Zheng He is er de aanstichter van. In zijn tijd, de Ming-dynastie was er veel armoede op het platteland en begon men de rijkdommen van overzee te ontdekken. Voor de hand lag: stuur de Chinese bevolking op pad. Vandaag zijn er 40,3 miljoen overzeese Chinezen.

In Malacca staat een standbeeld van He. De voormalige Straits Settlements werden en worden voor een goed deel door Chinezen bewoond, vrijwel de helft van de bevolking stamt af van ondermeer de door He uitgezondenen. Er kwamen nog vele migratiegolven achteraan. Zijn de Chinezen het meest verspreide volk op aarde? Ik kwam nooit ergens waar ik er niet enkelen zag. Ook in Penang waande ik me in China. De straatstalletjes verkopen het beste Chinese straatvoedsel dat ik ken, en net anders dan in China zelf. Er is bijvoorbeeld een levendige ‘vogelnestjes’ cultuur.

In de Cameron Highlands, een wereld van eeuwige lente waar door de aangename temperaturen de Britten graag verbleven staat een hotel dat The Smoke House heet, een vreemd koloniale sensatie tot aan vandaag. Vergelijk het met de Bogortuin op Java, of de theeplantages daar die hoger lagen en waar westerlingen graag verbleven. Het contrast met de giftig hete kustplaatsen waar de Chinezen wonen is groot. In de oerwouden van peninsulair Maleisië en op Kalimantan vind je dan de oorspronkelijke bewoners.

Anthony Burgess schreef met zijn Malayan Trilogy: Time for a Tiger (1956)  The Enemy in the Blanket (1958) en Beds in the East (1959) een geweldige reeks boeken over een scala aan personages waaronder leraren Engels, zoals Burgess zelf was en Chinezen, Indiërs, inheemsen, aldaar die zich verhouden tot elkaar en tot (het einde van) koloniaal Engeland, aansturend op de onafhankelijkheid in1957. Acht jaar later volgde Singapore. Chineser wordt het niet: niet alleen qua bevolking, maar ook door het autoritaire regime. Voor de schoenpoetser is er in 126 jaar misschien maar weinig veranderd.

ook lezen:

Deze kaart komt vrijwel exact overeen met de kaart in het prachtige Sebastian Hope De varende nomaden van Zuidoost Azië.

Meer over de keuken in Penang in dit blogje.

Lezen: Het Maleisische eilandenrijk, Alfred Russel Wallace

Over Frans Indochina het prachtige: Marguerite Duras De minnaar, vertaling Kiki Coumans)

Anthony Burgess Malayan Trilogy: Time for a Tiger (1956)  The Enemy in the Blanket (1958) en Beds in the East (1959)

Naar de volgende kaart

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Beeld van Boni door Ken Doorson

De erfenis van Boni

Aan het begin van de maand oktober werd ik aangenaam verrast door het nieuws dat de verzetsstrijder Tula uit Curaçao eerherstel heeft gekregen, na eeuwenlang te zijn bestempeld als een crimineel. Deze ontwikkeling, die deel uitmaakt van de herdenking van het jubileumjaar, heeft het potentieel om verstrekkende gevolgen te hebben. Er wordt nu erkend dat Tula heeft gestreden tegen onrecht en dat hij in zijn recht stond. Voor Suriname zou dit het begin kunnen zijn van eerherstel voor onze eigen verzetsstrijders.

Een van de meest prominente verzetsstrijders in Suriname is Boni. Geboren in vrijheid, stond hij op voor de tot slaaf gemaakten en vocht hij voor hun vrijheid. Onlangs heeft het Nationaal Archief Nederland een lesbrief over Boni uitgegeven, waarin zijn rol in de strijd tegen de slavernij wordt belicht. De oorlogen die Boni voerde tegen de overheersers legden de basis voor de uiteindelijke afschaffing van de slavernij.

In zijn aderen vloeide het bloed der blanken. Hij is niet in slavernij geboren, hij heeft de ketenen  der knechtschap nooit gedragen en niemand dorst in zijn huid het brandmerk zengen van de meester. Hij was opgegroeid in de wildernis en verstond ieder teken der geheimzinnige zwijgende taal van het oerwoud. In hem verenigden zich de kracht en moed van de jaguar met de slanke vlugheid van onze herten.

Wij slaven van Suriname – Anton de Kom – pagina 106, twintigste druk, juli 2020

Op 19 februari 1793 werd Boni uiteindelijk in zijn slaap vermoord door de Ndjuka-leider Bambi.

Ondanks zijn belangrijke bijdrage is er nog steeds weinig bekend in de Surinaamse samenleving over de strijd van deze held. In tegenstelling tot Curaçao, waar er een Tula-dag wordt gehouden, is er geen speciale dag gewijd aan het herdenken van Boni. De afschaffing van de slavernij wordt op 1 juli 1863 herdacht, maar er moet nog veel worden gedaan om het bewustzijn over Boni’s strijd te vergroten.

De strijd van Boni tegen onrecht, onderdrukking en uitbuiting moet dienen als inspiratiebron voor de jonge natie Suriname. Zijn strijd werd aanvankelijk beschouwd als criminaliteit en tegenwerking en verdween later in de geschiedenisboeken, zowel in Suriname als in Nederland.

Maar zijn strijd kreeg andere vormen. Hij werd vereeuwigd door prominente Surinamers zoals Anton de Kom en Eddy Bruma, die over hem schreven en toneelstukken opvoerden. Boni werd ook afgebeeld door kunstenaars zoals Ken Doorson. Het verhaal van Boni’s strijd werd vaak verteld in het huis van Doorson, aangezien zijn grootouders uit dat gebied, Cottica, afkomstig waren. Na het lezen van het stuk “Boni’s dood en Boni’s hoofd: Een proeve van orale geschiedenis” van Sylvia de Groot, de grande dame van de Surinaamse geschiedschrijving, kreeg hij de ingeving om Boni te schilderen. Hij kon namelijk geen beeld van Boni vinden en besloot er zelf een te maken. Een schilderij is te vinden in het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis, NiNsee, en een ander bevindt zich in privébezit. Doorson hoopt dat er meer bekendheid komt voor Boni en zijn strijd voor de vrijheid van de tot slaaf gemaakten.

Boni behoort ons allen toe, en zijn moedige strijd verdient erkenning. Laten we ons laten inspireren door zijn vastberadenheid en ons inzetten om degenen die voor onze vrijheid vochten te herdenken en eren. Dit is niet alleen een eerbetoon aan Boni, maar ook aan de collectieve veerkracht van ons volk.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Uit de modder (De kettinglezer 1/2)

Vrijwel altijd als ik nieuwe kennissen vertel dat ik mijn dagen vul met literatuur, zeggen ze dat ze dat nou niet achter mij gezocht hadden toen ze mij voor het eerst zagen. Ze vinden mij meer een type dat in de bouw werkt of ze zien in mij een vice-president van een (criminele) motorclub. Mijn Amsterdamse tongval is ongetwijfeld van grote invloed op die beeldvorming. 

Toen een Jamaicaanse collega hoorde dat volgende maand mijn eerste boek verschijnt, zei ze: ‘O wow, Alex…I thought you were…you know…working class…’ 

Working class. Was mooi geweest. Als de maatschappij een schoen was, zou de arbeidersklasse de zool zijn – het fundament van de samenleving. Ik kom uit de modder die aan de zool gekoekt zit; het milieu van de steuntrekkers, de straatvechters, de zware drinkers, de junks, de helers en de stelers. In mijn tienerjaren was de helft van mijn garderobe ‘van een vrachtwagen gevallen’. (Geen zorgen ma, dat laatste is een Boudewijn Büch-leugentje.) 

Het deel van Amsterdam waarin ik ben opgegroeid, de Spaarndammerbuurt, was van oudsher een put vol verslaafden en onaangepasten. De kroegen daar stonden niet bekend als trefpunten der notabelen. Er liepen veel van die types rond die ooit door de grote Bukowski zijn geromantiseerd (‘Born like this/Into this’*, zo is het) en aids-patiënten die besmet waren geraakt door een vuile naald. 

Het eerste wat mijn moeder mij leerde toen ik als zesjarige buiten ging spelen was: ‘Geen heroïnespuiten uit de goot pakken, want dan ga je dood.’ 

Inmiddels is er veel veranderd. Niet geheel ten goede, want er is ook een hoop volkse gezelligheid en saamhorigheid verloren gegaan. 

Gezien het voorgaande zal het geen verrassing zijn: bij mij thuis werd niet echt gelezen. Ja, de ‘boekies’; de Privé en de Story, nu en dan een Colt 45

De boekenkast in de woonkamer bevatte slechts een bescheiden rijtje policiers met verkleurde ruggen, het Blue Bandkookboek (Van piepers tot pasta) en één werk dat gerekend mag worden tot de wereldliteratuur: Het achterhuis. De overige planken had mijn moeder opgevuld met fotolijstjes en vakantiesouvenirs. 

Ik ontdekte het lezen op mijn zevende, bij toeval. Ik logeerde bij een tante en ik was de boodschappentas vol speelgoed thuis vergeten. Gevolg: verveling. Landerig zwierf ik door het huis, maakte koprollen op bedden en schoot met haarelastiekjes. Tot ik in de slaapkamer van mijn neef (hij was bij zijn vader) een boek op zijn bureau zag liggen: De heksen van Roald Dahl. 

Dan maar wat lezen, dacht ik. 

‘In sprookjes dragen heksen altijd malle zwarte hoeden en zwarte mantels en vliegen ze rond op bezemstelen. Maar dit is geen sprookje. Dit gaat over echte heksen.’

Het werd de eerste schakel van een lange ketting waar ik nog altijd nieuwe koppelstukken aan vastklink. De daaropvolgende maanden reisde ik door Dahls oeuvre, raakte ik eraan verslingerd. Hierna volgden Paul Biegel, Annie M.G. Schmidt, Toon Tellegen, Astrid Lindgren, Paul van Loon. Op mijn twaalfde kwamen daar de ‘grote mensenboeken’ van Stephen King bij. Al mijn zakgeld ging eraan op. Men was mij toen al ‘de boekenwurm’ gaan noemen, een bijnaam die ook passend zou zijn voor een drugsbaron met een professorbril. 

Toen ik vijftien was kwam ik op het spoor van de Nederlandse literatuur. De aanslag van Mulisch, daar begon het mee. 

Inmiddels stap ik geen trein in zonder een roman in mijn tas. In een afgesloten lade op mijn werk bewaar ik dichtbundels voor als ik even niets te doen heb. Zelfs in de kofferbak van onze auto liggen altijd wel wat boeken, want je kunt natuurlijk onderweg in een lange file terechtkomen. Ik lees in speeltuinen, in bossen, in pretparken. Ja, ik heb altijd graag buitenshuis gelezen, het liefst met mooi weer. 

Als ik tegenwoordig door mijn oude buurtje wandel – ik ben er op mijn vijfentwintigste vertrokken -, word ik niet alleen gezandstraald met jeugdherinneringen, maar moet ik ook steevast denken aan de schrijvers die ik daar ontdekte op al die bankjes en muurtjes. Ook in het Westerpark – officieel nèt buiten de buurt, want het ligt achter het spoor – heb ik het nodige doorploegd. Als je het allemaal eens op zou tellen, die uren, die pagina’s… Nabokov, Woolf, Dostojevski, Flaubert, Walser, Dickens, Céline, Mann… Wat doe ik nog thuis? Ik denk dat ik dadelijk de trein pak naar Amsterdam. Eerst even een boek uitzoeken. 

*Charles Bukowski, Dinosauria, we

Foto van Alexander Baneman
Alexander Baneman

Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Een andere waarheid - over wetenschap en bedrog

    Een andere waarheid - over wetenschap en bedrog

    Larousse 11 In 1912 vond een amateur-paleontoloog Charles Dawson nabij Piltdown een onderkaak en een stukje schedeldak van wat de geschiedenis in zou gaan als de Piltdownmens, of Eoanthropus dawsoni. Een mooie nieuwe stap in het uiteenrafelen van de geschiedenis van de mens. Deze had een al wat menselijke schedel en een nog wat aapachtige...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Schrijvers

    Schrijvers

    Mijn eerste boekenbal begon als de meest ongemakkelijke ervaring van mijn leven. Mijn verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit was net verschenen, en op een lyrische recensie* was vrijwel meteen een negatieve** gevolgd. Had ik nu een boek geschreven vol “verhalen die steeds opnieuw verrassen, waarin de taal zindert en leeft en waarmee Van der Loo...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De vlinder

    De vlinder

    Ik ben zes jaar oud en zit naast mijn moeder in de auto – dit is een Brabants leven, in een heel andere tijd. Het oranje van mijn judoband heeft dat verzadigde, horend bij de kleurenfoto’s uit mijn jeugd. Het is spitsuur in het dorp, of wat men in die jaren spitsuur noemt. Mijn moeder...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Lodewijk Verduin
    Lodewijk Verduin

    Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

  • Foto van Marian van der Pluijm
    Marian van der Pluijm

    Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.

  • Foto van Greet Kuipers
    Greet Kuipers

    Greet Kuipers (1962) is psychiater. Onder het pseudoniem Minke Douwesz publiceerde zij bij uitgeverij Van Oorschot twee romans, Strikt en Weg. Voor de laatste ontving zij de Opzij Literatuurprijs 2009 en de Anna Bijns Prijs 2012.