Wie is wijs? (De kettinglezer 2/2) 

Heb jij dat ook, lezer, dat je van de boeken die belangrijk voor je zijn nog precies weet waar en wanneer je ze las? De dood in Venetië las ik niet in Italië, maar in een bus vol zingende jongeren op weg naar een Spaanse badplaats. Ik was zeventien. Tijdens een regenachtige midweek in het Drentse Witteveen zakte ik dankbaar weg in Lolita. Toen ik samen met mijn broertje tot het ochtendgloren waakte bij mijn stervende stiefvader, bood – hoe toepasselijk – Reis naar het einde van de nacht de nodige verlichting. 

Ook als ik de drukproeven van De schim van Raamswolde doorblader doen passages mij denken aan de boeken die ik las toen ik die zinnen schreef. Ik herinner mij dat ik mezelf na het geworstel en het gepeuter beloonde met een paar pagina’s van bijvoorbeeld Zwerm van Berthe Spoelstra (en een fijn sigaartje). 

Is het wijs om andermans fictie te lezen wanneer je zelf aan een roman werkt? Sommige schrijvers zullen zeggen van niet. (Er zijn zelfs schrijvers die beweren nooit romans van collega’s te lezen, maar dat zet ik weg als kletsmeierij…) Ik heb wel eens gehoord dat een schrijver te vergelijken is met een open pak melk in de ijskast; het neemt in no time de smaak aan van hetgeen dat ernaast staat. 

Toen mijn roman net af was vroegen veel mensen: ‘Waar lijkt het op?’ 

Tja…

Ik legde de vraag voor aan mijn redacteur Menno (zeer belezen). 

‘Nou,’ zei hij, ‘daar zou ik wat langer over moeten nadenken.’ 

Dat is een goed teken, lijkt mij. Zo’n vaart loopt het dus niet met die literaire bestuiving. Misschien gebeurt dat wel alleen als je slechts de boeken leest van je helden? Dan is het niet erg. Daar wil je je graag door laten beïnvloeden, nietwaar? Er mag best iets lekken, hoor. Hoogstwaarschijnlijk is dat toch al gebeurd voor je überhaupt met schrijven begon. En je laten beïnvloeden is iets heel anders dan nabootsing. Een echte schrijver begrijpt dit verschil. O, natuurlijk kun je wel imiteren, maar dan in de vorm van een pastiche. Of je adopteert iets kleins, een toon bijvoorbeeld, om een literair spel te spelen. Ik vind het zelf altijd erg leuk om verwijzingen naar andere literatuur aan te treffen in boeken en ik baal altijd als ik iets over het hoofd gezien heb, maar een recensent het wel opgemerkt heeft. 

Tijdens het schrijven heb ik in eerste instantie vooral veel boeken herlezen. Ik zocht het in de thema’s waar ik mij mee bezig hield. Om verwantschap te voelen? Zou dat kunnen? Schaken: Zweig, Nabokov, Euwe, Timman. Gekte: bijna de hele Russische Bibliotheek. Vaders en zonen: nog een Rus. Uitkoping: Rosenboom. Ik las briefromans van Goethe, Amos Oz, Choderlos de Laclos, Jane Gardam en Jan Wolkers. De brievenboeken van Reve (natuurlijk!), Adriaan Morriën, Vincent van Gogh, Ilja Leonard Pfeijffer. De verslavende faxen van Nicolien Mizee. Veel briefwisselingen tussen schrijvers. Het kon niet op. Nog buiten de romans en de bundels die ik las om de hedendaagse literatuur een beetje bij te houden. Vaak vond ik iets wat ik wilde nastreven, soms zag ik dingen die ik zelf totaal anders zou doen. 

Maar dan… zit je op een zomerse zaterdagavond in de achtertuin, volledig ontspannen met een fles witte wijn binnen handbereik. Om héél even aan de letterkunde te ontsnappen lees je een detective van Baantjer*. (Immers, ook een chef-kok eet toch wel eens een frikandelletje? Ontkennen is liegen!) En dan blijf je ineens ergens aan hangen. Een lollig twistgesprekje, of een slimme sprong in de tijd. Nog eens lezen. Hoe deed hij dat? Zit je toch weer aantekeningen te maken. 

Het is mij meerdere keren overkomen, niet alleen bij Baantjer, maar ook bij een kinderboek dat ik aan mijn kinderen voorlas, een reality-programma op televisie of een artikel in een populair damesblad waar ik geboeid doorheen ging in de wachtkamer van de tandarts. Zelfs een afgeluisterd gesprek in een café kon voeding zijn. 

Nog voor ik ooit mijn eerste roman van Isaac Bashevis Singer las (Schimmen aan de Hudson, gevonden op het Haarlemmerplein in Amsterdam – het lag gewoon op straat!) zag ik de film Yentl**, gebaseerd op één van zijn korte verhalen. In een notendop gaat het over een zeer leergierige Joodse vrouw die niet aan trouwen denkt, maar wil studeren. Na de dood van haar vader vermomt ze zich als man, neemt de naam aan van haar overleden broer en vertrekt naar een Jesjiva. Natuurlijk wordt ze verliefd op haar studiepartner, dat zul je altijd zien. Het mooie van de film vind ik dat de kijker steeds van de rabbijnen en studenten kleine brokjes wijsheid, gebaseerd op de Talmoed, krijgt toegeworpen. Op de puber die ik was maakte dit een diepe indruk. Ik strooide het rond in de schoolkantine. Als twee knapen door middel van een potje armpje-drukken wilden zien wie het sterkst was, zei ik: ‘Weet je wie pas sterk is? Hij die zijn driften beheerst.’ (Ik maakte mij hier niet altijd geliefd mee…)

Tijdens het schrijven van dit stuk, spookte één zo’n brokje filosofie steeds door mijn hoofd. Een wijsheid van Simeon ben Zoma, leerde ik later: Who is wise? He who learns from all men. 

Blijf lezen, alles wat je te pakken kunt krijgen! 

*Mocht je trouwens ooit overwegen zo’n Baantjer-boekje tot je te nemen, kies een oudje. Deel 1 t/m 10, dat zijn de betere. Guilty pleasure? Lulkoek. Je moet je nooit schamen voor je pleziertjes! 

** De film is een musical met veel zang van Barbra Streisand, daar moet je wel van houden. Maar het is heel sfeervol gefilmd.

Foto van Alexander Baneman
Alexander Baneman

Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Straits settlements

(De wereld in stukken 39)

Hoe is de cent uit Straits Settlements in mijn bezit gekomen? En er weer uit verdwenen? Ik voel iets magisch bij oude munten, hoe stoffig de hobby van de numismatiek ook mag lijken. Al decennia heb ik geen muntenverzameling meer, maar de kracht van een oude munt blijft nog doorwerken. Vooral omdat het een gebruiksartikel is: het verbind je dus met een enorme hoeveelheid mensen, gewone mensen vooral bij dit soort lage bedragen die het ding ooit door hun handen lieten glijden, in een buidel of zak meedroegen; vissers, sjouwers, schoenenpoetsers. Op de ene kant staat: Victoria Queen, met een profiel, op de keerzijde Straits Settlements, 1 cent, 1897 en een grote 1.

De Settlements zijn vier stukjes land aan de westzijde van wat nu het Maleisisch schiereiland is, van het zuiden naar het noorden Singapore, Malacca, Dinding en Penang (hier op de kaart nog ouderwets Georgetown). Ze zijn kleingeld in een grotere wisseltruc die the Anglo-Dutch treaty heet en het in hindsight arrogante spel van verdeel en heers is dat koloniale machten gewoon waren te spelen en dat nog altijd zichtbaar is in de grenzen tussen wat nu Maleisië is en wat nu Indonesië is.

De stipjes kust vielen aan Victoria toe, werden ‘kroondomein’. Waarmee vooral grote groepen Hokkien met een handtekening nog eens van land verhuisde. De opvallende percentages overseas Chinese of Hokkien, die de Settlements bewoonden, zijn op hun beurt de geschiedenis en de wereld ingetuimeld door een ‘gaat heen en vermenigvuldigt u’. Ma He, een 14e eeuwse eunuch, zeevaarder, diplomaat van moslimgeboorte en afkomstig uit de zuid Chinese stad Kunming, die zijn naam verchineesde tot Zheng He is er de aanstichter van. In zijn tijd, de Ming-dynastie was er veel armoede op het platteland en begon men de rijkdommen van overzee te ontdekken. Voor de hand lag: stuur de Chinese bevolking op pad. Vandaag zijn er 40,3 miljoen overzeese Chinezen.

In Malacca staat een standbeeld van He. De voormalige Straits Settlements werden en worden voor een goed deel door Chinezen bewoond, vrijwel de helft van de bevolking stamt af van ondermeer de door He uitgezondenen. Er kwamen nog vele migratiegolven achteraan. Zijn de Chinezen het meest verspreide volk op aarde? Ik kwam nooit ergens waar ik er niet enkelen zag. Ook in Penang waande ik me in China. De straatstalletjes verkopen het beste Chinese straatvoedsel dat ik ken, en net anders dan in China zelf. Er is bijvoorbeeld een levendige ‘vogelnestjes’ cultuur.

In de Cameron Highlands, een wereld van eeuwige lente waar door de aangename temperaturen de Britten graag verbleven staat een hotel dat The Smoke House heet, een vreemd koloniale sensatie tot aan vandaag. Vergelijk het met de Bogortuin op Java, of de theeplantages daar die hoger lagen en waar westerlingen graag verbleven. Het contrast met de giftig hete kustplaatsen waar de Chinezen wonen is groot. In de oerwouden van peninsulair Maleisië en op Kalimantan vind je dan de oorspronkelijke bewoners.

Anthony Burgess schreef met zijn Malayan Trilogy: Time for a Tiger (1956)  The Enemy in the Blanket (1958) en Beds in the East (1959) een geweldige reeks boeken over een scala aan personages waaronder leraren Engels, zoals Burgess zelf was en Chinezen, Indiërs, inheemsen, aldaar die zich verhouden tot elkaar en tot (het einde van) koloniaal Engeland, aansturend op de onafhankelijkheid in1957. Acht jaar later volgde Singapore. Chineser wordt het niet: niet alleen qua bevolking, maar ook door het autoritaire regime. Voor de schoenpoetser is er in 126 jaar misschien maar weinig veranderd.

ook lezen:

Deze kaart komt vrijwel exact overeen met de kaart in het prachtige Sebastian Hope De varende nomaden van Zuidoost Azië.

Meer over de keuken in Penang in dit blogje.

Lezen: Het Maleisische eilandenrijk, Alfred Russel Wallace

Over Frans Indochina het prachtige: Marguerite Duras De minnaar, vertaling Kiki Coumans)

Anthony Burgess Malayan Trilogy: Time for a Tiger (1956)  The Enemy in the Blanket (1958) en Beds in the East (1959)

Naar de volgende kaart

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Beeld van Boni door Ken Doorson

De erfenis van Boni

Aan het begin van de maand oktober werd ik aangenaam verrast door het nieuws dat de verzetsstrijder Tula uit Curaçao eerherstel heeft gekregen, na eeuwenlang te zijn bestempeld als een crimineel. Deze ontwikkeling, die deel uitmaakt van de herdenking van het jubileumjaar, heeft het potentieel om verstrekkende gevolgen te hebben. Er wordt nu erkend dat Tula heeft gestreden tegen onrecht en dat hij in zijn recht stond. Voor Suriname zou dit het begin kunnen zijn van eerherstel voor onze eigen verzetsstrijders.

Een van de meest prominente verzetsstrijders in Suriname is Boni. Geboren in vrijheid, stond hij op voor de tot slaaf gemaakten en vocht hij voor hun vrijheid. Onlangs heeft het Nationaal Archief Nederland een lesbrief over Boni uitgegeven, waarin zijn rol in de strijd tegen de slavernij wordt belicht. De oorlogen die Boni voerde tegen de overheersers legden de basis voor de uiteindelijke afschaffing van de slavernij.

In zijn aderen vloeide het bloed der blanken. Hij is niet in slavernij geboren, hij heeft de ketenen  der knechtschap nooit gedragen en niemand dorst in zijn huid het brandmerk zengen van de meester. Hij was opgegroeid in de wildernis en verstond ieder teken der geheimzinnige zwijgende taal van het oerwoud. In hem verenigden zich de kracht en moed van de jaguar met de slanke vlugheid van onze herten.

Wij slaven van Suriname – Anton de Kom – pagina 106, twintigste druk, juli 2020

Op 19 februari 1793 werd Boni uiteindelijk in zijn slaap vermoord door de Ndjuka-leider Bambi.

Ondanks zijn belangrijke bijdrage is er nog steeds weinig bekend in de Surinaamse samenleving over de strijd van deze held. In tegenstelling tot Curaçao, waar er een Tula-dag wordt gehouden, is er geen speciale dag gewijd aan het herdenken van Boni. De afschaffing van de slavernij wordt op 1 juli 1863 herdacht, maar er moet nog veel worden gedaan om het bewustzijn over Boni’s strijd te vergroten.

De strijd van Boni tegen onrecht, onderdrukking en uitbuiting moet dienen als inspiratiebron voor de jonge natie Suriname. Zijn strijd werd aanvankelijk beschouwd als criminaliteit en tegenwerking en verdween later in de geschiedenisboeken, zowel in Suriname als in Nederland.

Maar zijn strijd kreeg andere vormen. Hij werd vereeuwigd door prominente Surinamers zoals Anton de Kom en Eddy Bruma, die over hem schreven en toneelstukken opvoerden. Boni werd ook afgebeeld door kunstenaars zoals Ken Doorson. Het verhaal van Boni’s strijd werd vaak verteld in het huis van Doorson, aangezien zijn grootouders uit dat gebied, Cottica, afkomstig waren. Na het lezen van het stuk “Boni’s dood en Boni’s hoofd: Een proeve van orale geschiedenis” van Sylvia de Groot, de grande dame van de Surinaamse geschiedschrijving, kreeg hij de ingeving om Boni te schilderen. Hij kon namelijk geen beeld van Boni vinden en besloot er zelf een te maken. Een schilderij is te vinden in het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis, NiNsee, en een ander bevindt zich in privébezit. Doorson hoopt dat er meer bekendheid komt voor Boni en zijn strijd voor de vrijheid van de tot slaaf gemaakten.

Boni behoort ons allen toe, en zijn moedige strijd verdient erkenning. Laten we ons laten inspireren door zijn vastberadenheid en ons inzetten om degenen die voor onze vrijheid vochten te herdenken en eren. Dit is niet alleen een eerbetoon aan Boni, maar ook aan de collectieve veerkracht van ons volk.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Uit de modder (De kettinglezer 1/2)

Vrijwel altijd als ik nieuwe kennissen vertel dat ik mijn dagen vul met literatuur, zeggen ze dat ze dat nou niet achter mij gezocht hadden toen ze mij voor het eerst zagen. Ze vinden mij meer een type dat in de bouw werkt of ze zien in mij een vice-president van een (criminele) motorclub. Mijn Amsterdamse tongval is ongetwijfeld van grote invloed op die beeldvorming. 

Toen een Jamaicaanse collega hoorde dat volgende maand mijn eerste boek verschijnt, zei ze: ‘O wow, Alex…I thought you were…you know…working class…’ 

Working class. Was mooi geweest. Als de maatschappij een schoen was, zou de arbeidersklasse de zool zijn – het fundament van de samenleving. Ik kom uit de modder die aan de zool gekoekt zit; het milieu van de steuntrekkers, de straatvechters, de zware drinkers, de junks, de helers en de stelers. In mijn tienerjaren was de helft van mijn garderobe ‘van een vrachtwagen gevallen’. (Geen zorgen ma, dat laatste is een Boudewijn Büch-leugentje.) 

Het deel van Amsterdam waarin ik ben opgegroeid, de Spaarndammerbuurt, was van oudsher een put vol verslaafden en onaangepasten. De kroegen daar stonden niet bekend als trefpunten der notabelen. Er liepen veel van die types rond die ooit door de grote Bukowski zijn geromantiseerd (‘Born like this/Into this’*, zo is het) en aids-patiënten die besmet waren geraakt door een vuile naald. 

Het eerste wat mijn moeder mij leerde toen ik als zesjarige buiten ging spelen was: ‘Geen heroïnespuiten uit de goot pakken, want dan ga je dood.’ 

Inmiddels is er veel veranderd. Niet geheel ten goede, want er is ook een hoop volkse gezelligheid en saamhorigheid verloren gegaan. 

Gezien het voorgaande zal het geen verrassing zijn: bij mij thuis werd niet echt gelezen. Ja, de ‘boekies’; de Privé en de Story, nu en dan een Colt 45

De boekenkast in de woonkamer bevatte slechts een bescheiden rijtje policiers met verkleurde ruggen, het Blue Bandkookboek (Van piepers tot pasta) en één werk dat gerekend mag worden tot de wereldliteratuur: Het achterhuis. De overige planken had mijn moeder opgevuld met fotolijstjes en vakantiesouvenirs. 

Ik ontdekte het lezen op mijn zevende, bij toeval. Ik logeerde bij een tante en ik was de boodschappentas vol speelgoed thuis vergeten. Gevolg: verveling. Landerig zwierf ik door het huis, maakte koprollen op bedden en schoot met haarelastiekjes. Tot ik in de slaapkamer van mijn neef (hij was bij zijn vader) een boek op zijn bureau zag liggen: De heksen van Roald Dahl. 

Dan maar wat lezen, dacht ik. 

‘In sprookjes dragen heksen altijd malle zwarte hoeden en zwarte mantels en vliegen ze rond op bezemstelen. Maar dit is geen sprookje. Dit gaat over echte heksen.’

Het werd de eerste schakel van een lange ketting waar ik nog altijd nieuwe koppelstukken aan vastklink. De daaropvolgende maanden reisde ik door Dahls oeuvre, raakte ik eraan verslingerd. Hierna volgden Paul Biegel, Annie M.G. Schmidt, Toon Tellegen, Astrid Lindgren, Paul van Loon. Op mijn twaalfde kwamen daar de ‘grote mensenboeken’ van Stephen King bij. Al mijn zakgeld ging eraan op. Men was mij toen al ‘de boekenwurm’ gaan noemen, een bijnaam die ook passend zou zijn voor een drugsbaron met een professorbril. 

Toen ik vijftien was kwam ik op het spoor van de Nederlandse literatuur. De aanslag van Mulisch, daar begon het mee. 

Inmiddels stap ik geen trein in zonder een roman in mijn tas. In een afgesloten lade op mijn werk bewaar ik dichtbundels voor als ik even niets te doen heb. Zelfs in de kofferbak van onze auto liggen altijd wel wat boeken, want je kunt natuurlijk onderweg in een lange file terechtkomen. Ik lees in speeltuinen, in bossen, in pretparken. Ja, ik heb altijd graag buitenshuis gelezen, het liefst met mooi weer. 

Als ik tegenwoordig door mijn oude buurtje wandel – ik ben er op mijn vijfentwintigste vertrokken -, word ik niet alleen gezandstraald met jeugdherinneringen, maar moet ik ook steevast denken aan de schrijvers die ik daar ontdekte op al die bankjes en muurtjes. Ook in het Westerpark – officieel nèt buiten de buurt, want het ligt achter het spoor – heb ik het nodige doorploegd. Als je het allemaal eens op zou tellen, die uren, die pagina’s… Nabokov, Woolf, Dostojevski, Flaubert, Walser, Dickens, Céline, Mann… Wat doe ik nog thuis? Ik denk dat ik dadelijk de trein pak naar Amsterdam. Eerst even een boek uitzoeken. 

*Charles Bukowski, Dinosauria, we

Foto van Alexander Baneman
Alexander Baneman

Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

Het volkspark in China – een kleine ontsnapping

(De wereld in stukken 38)

In de klassieke Chinese poëzie* zoek ik tot dusver vruchteloos naar gedichten over parken. In die vervlogen tijden dichtte men over het land, of over de stad, een bezoek aan een herberg, de maan in het water, overleden dochtertjes, wat al niet, een bezoek aan een klooster hoog in de bergen, of over het eigen tuintje. Het komt me dan voor dat je voor een park eerst giftige urbanisatie moet hebben: zoveel stad dat platteland ver weg is, dan ontstaat de behoefte je af te keren van de stad naar een rustiger stuk.

Voor Rilke lag het meer voor de hand over parken te dichten:

Voel je hoe geen van alle
wegen stagneert en stokt;
van bedaarde trappen vallen,
door een zweem van verval
langzaam voortgelokt
over alle terrassen
de wegen, omringd door massa,
vertraagd en richting gegeven,
tot aan de wijde plassen,
waar (als aan een gelijke)
het rijke park ze zal geven

aan de ruimte, de even rijke,
die met weerglans en glinstering
heel haar bezit doordringt,
waaruit ze van iedere zijde
verten met zich brengt,
wanneer zij uit sluitende vijvers
naar wolkige avondfestijnen
het hemelruim in zwenkt.

(R.M. Rilke, vertaling Peter Verstegen)

De kwaliteit van Rilke: zo goed kijkend een fenomeen samenvattend, beschrijvend dat het niet gedetailleerd is maar de essentie raakt en zo alle ruimte laat voor eigen herinneringen en beelden.

Ik herinner me op deze kaart een enorme hoeveelheid parken. Chinese steden die je bezoekt zijn vaak groot en met een hoge bevolkingsdruk. Zowel wat ik me voorstel als het dagelijks leven van een Chinees, als de mate waarin de overheid een Chinees leven bepaalt, lijken mij sterk aan te sturen op de kleine ontsnapping die een park biedt. In een park is men ongehaast, tussen verplichtingen door, opent zich de blik en het hart naar de medemens die net bij het stoplicht nog in de weg stond. In het park voel je je leven zoals je denkt dat het zou moeten zijn, onbezorgd, licht, vrolijk of plezierig melancholiek.

De Chinese parken, die elke stad in veelheid bezit, geven daar ook aanleiding toe. Naast het noodzakelijk vormgegeven kunstmatig landschap, dat een reminiscentie aan de wilde natuur biedt, zonder de ongemakken ervan, geven de vele paviljoenen en theehuizen echt ruimte aan onbekommerd samenzijn. In de parken wordt heel veel mahjong gespeeld, go, maar ook schaak. Een opvallend verschil met parken elders vormen de oppervlakjes waar veelal oudere Chinezen klassiek dansen. Er zijn de veldjes met groepen mensen die synchroon hun tai chi bewegingen volvoeren. En wat een volkspark kinderen te bieden heeft is voor de kinderziel veel aantrekkelijker dan wat het Europese park heeft, er zijn hele kermisgelijkende stukken in een park met kleine autootjes, en behendigheidsspelletjes als met een hengel plastic eentjes uit een vijvertje vissen. Een kinderparadijs ontbreekt in geen Chinees park. In de theehuizen kun je goedkoop en goed eten, het lijkt veel meer dan in de Japanse parken ook een keuken en een plek voor de gewone man, die je er ook vindt.

Toont het park de ware aard van de Chinees? Er wordt veel gelachen, en veel samen gedaan, als ook de lezende of mijmerende Chinees een bekend beeld. Is zo’n park dan anders of gelijksoortig aan een park elders in de wereld? De meeste parken heten iets met ‘volkspark’ erin. In de naamgeving is de Chinees-communistische sturing al voelbaar. Door de bevolkingsdensiteit is het op adem komen – letterlijk ook door het smogprobleem – sterker dan elders. Voor de reiziger is het park wel de plek met de mooiste en plezierigste communicatiemogelijkheden met de bevolking.

Maar dat is overal zo, het park brengt meestal het beste in de mens naar boven (als de alcohol een beetje uit de buurt blijft). Dat is een verschil! Ik herinner me niet dat er gedronken wordt in Chinese stadsparken!

Een park vertraagt bewegingen, doet de mens in zichzelf keren. Een park bezoeken is evenwichtskunst: gewicht aan de rustige kant van de balans. Bij een park hoort een glimlach, een herinnering, bezinning.  Drie entiteiten die ik nu ook makkelijk verbind met de Chinezen die ik ontmoette. Het park is de beste geografische representatie van de Chinese ziel.

De roman Notities van een theoreticus van Shi Tiesheng (vertaling Mark Leenhouts, te verschijnen december 2023) neemt zijn aanvang in een park.

‘In mijn verdere leven zal ik die twee kinderen wel nooit meer tegenkomen. Zij zullen ook vast niet vermoeden, nooit vermoeden denk ik, dat ze na toevallig een keer met mij te hebben gespeeld nu zomaar in een roman terecht zijn gekomen, zelfs de opening van die roman zijn geworden. Ze weten vast niet eens meer wie ik ben. Ze weten vast niet eens meer dat er op die herfstavond, in dat oude park waar de wandelaars bijna allemaal vertrokken waren, op dat stille paadje waar een straatlantaarn een heldere cirkel licht in het donker aftekende, waar een oude cipres een gelijkmatige talggeur verspreidde en waar de grond bezaaid lag met sterk riekende espenbladeren, dat daar een man met een boek zat die eventjes met hen gespeeld heeft en met hen over van alles en nog wat heeft gekletst. Het is vast vergeten, uit hun geheugen verdwenen, alsof het nooit is gebeurd.’

Wat zich dan allemaal ontvouwt…. Spoed u in december naar de boekwinkel…

Lezen:

Notities van een theoreticus van Shi Tiesheng (vertaling Mark Leenhouts

Spiegel van de klassieke Chinese poëzie. Van het Boek der Oden tot de Qing-dynastie. Samengesteld en vertaald door W.I. Idema.

Naar kaart 39

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Chinatown

We zijn in Canada, op Vancouver Island, een eiland ter grootte van Nederland pal voor de kust van British Columbia. Een bordje geeft aan dat we moeten afslaan, een zijweggetje in, dat we zonder bordje zeker gemist hadden.

Het weggetje is onverhard en loopt omlaag naar een parkeerplaats. Er staat één andere auto. We stappen uit. Ik klik mijn zonnebrilclipje op mijn bril. Het informatiebord is niet te missen: groot rechthoekig, met een puntdak. Er staat een kaart op met uitleg en zwart-wit foto’s. Het vertelt ons dat we nu op de plek zijn waar ooit Chinatown stond. Er woonden een hoop mensen, in de gloriedagen zo’n 1500. Het was een mijnwerkersdorp en de bevolking bestond veelal uit mannen: de vrouwen waren in China achtergebleven. Ze kwamen met name uit het zuiden van China, uit de provincie Guangdong. Op zoek naar werk waren ze hierheen gekomen.

Op de zwart-wit foto’s staan gebouwen, zoals het gebouw van de Kuomintang en het gebouw van de Chinese Vrijmetselaars. Maar alle gebouwen zijn nu weg.

Er staat een route op het bord aangegeven, die je langs de plekken voert waar die en andere iconische gebouwen gestaan hebben. Dat doen we. Ik voorop, mijn ouders achter mij aan.

Het is een Ozymandiasachtig gevoel. Ooit stond hier een van de eerste en een van de grootste chinatowns van Canada, nu is er niks meer van over. Alles is weg. De borden lezend die langs de route in het gras staan kom je erachter hoe dat komt. Het was een mijnwerkersdorpje, dus toen alle erts gedolven was, was er ook geen werk meer en trokken de mensen weer verder, zoals dat eigenlijk altijd gaat met dat soort dorpjes. Maar dat is niet alles: lang voordat de mijnen ‘leeg’ waren, ging het al minder met dit dorpje. De Canadese regering had aan het begin van de twintigste eeuw allerlei wetten uitgevaardigd die ervoor zorgden dat ‘oriëntaalse werknemers’ (lees: Aziaten) niet meer onder de grond mochten werken, hetgeen voor een mijnwerker natuurlijk een essentieel onderdeel is van het werk. Veel van de Aziaten in Noord-Amerika werkten in de mijnbouw (of in de treinindustrie, waar ze sporen aanlegden). Politici hadden het over indringers. Deze wet leidde echter niet tot de gewenste afname van het aantal Aziaten in Noord-Amerika en dus vaardigden de autoriteiten in 1923 een wet uit waarmee ze de immigratie echt aan banden legden en de integratie bemoeilijkten. Waar de vorige wet was gericht op Aziaten, was deze specifiek op Chinezen gericht: hij heette de Chinese immigration act, ook wel bekend als de Chinese exclusion act. Alle Chinezen, of ze nu in Canada geboren waren of niet, moesten zich bij de overheid laten registreren en identiteitsbewijzen bij zich dragen, op straffe van boetes, gevangenschap of deportatie. (De wet werd in 1947 ingetrokken na succesvolle campagnes van onder anderen Chinees-Canadese oorlogsveteranen.)

De volgende slag voor dat chinatown was een grote brand in 1935 waarbij 43 gebouwen in de as gelegd werden. En omdat er toch al niet zoveel meer te doen was (er was immers al nauwelijks nog werk) trokken de meeste mensen weg, in plaats van de gebouwen te herbouwen. Het was, zoals het bord ietwat dramatisch zegt ‘het begin van het eind’ voor dat chinatown. In de jaren vijftig en zestig was het een spookdorp, hoewel er nog even geprobeerd was om het geheel te renoveren om als toeristenattractie te kunnen dienen. Uiteindelijk besloot de brandweer in 1968 dat de gebouwen die er nog stonden brandgevaarlijk waren en toen werden ze gecontroleerd afgebrand. Daarom sta ik naar borden te kijken waarop staat uitgelegd wat er ooit op deze plek gestaan heeft.

We lopen terug naar de auto en passeren een groot paviljoen met vier stenen picknicktafels waarop Chinese karakters staan. Het is daar neergezet door de afstammelingen van de mensen die ooit op deze plek gewoond hebben. Er staat dat ze er jaarlijks samenkomen. Het doet me denken aan de oude inwoners van Schokland en hun nakomelingen.

We rijden ook nog even naar het dorpje waar de Japanners – die net als de Chinezen in de mijnen werkten – ooit woonden. Het is vlakbij. Ook daar is niks van over. Waar ooit huizen stonden, zijn een groot aantal kersenbomen geplant door de nakomelingen van de vroegere bewoners. De Japanners die hier woonden zijn gedwongen vertrokken: toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak werden ze in kampen opgesloten. Toen de oorlog voorbij was, waren ze weer vrij, maar ze keerden niet terug.

Eenmaal weer in Vancouver, terug bij mijn grootouders, ga ik op een gegeven moment met mijn nicht de stad in, ‘going downtown’. Er zijn straten afgezet; er is een soort markt. Harde muziek. Hier en daar dansen mensen.

Lachend lopen we door. Als we de menigte uit zijn, komen we bij een plein waar veel mensen staan en nog meer mensen langslopen. Ik hoor Kantonees. Engels. Er zijn mensen aan het demonstreren. Tegen China. Voor Hongkong. Ze delen folders uit. Je kunt een petitie tekenen om Chinese inmenging hoger op de Canadese politieke agenda te krijgen. Ze zwaaien met grote vlaggen.

Ik knik ze toe als ik langsloop en pik een folder mee. Veel Hongkongers trekken nu naar Noord-Amerika. Omdat er al zoveel Hongkongers en andere Chinezen zijn. Van oudsher. En dat is onder andere begonnen met dat chinatown op Vancouver Island, dat nu overwoekerd is en waarvan geen huis meer overeind staat.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De mens als biopic

    De mens als biopic

    Aflevering 1 Samuel Sarphati Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Eerste zwaluw

    Eerste zwaluw

    Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Larousse 18 Er zijn veel wonderlijke zaken die Colin Turnbull beschrijft in zijn prachtige boek over de pygmeeën in de Congo. Door algemene depressie aangaande de toestand in de wereld merk ik een vergaande neiging tot escapisme in mijzelf op. Het werkelijk naar-binnen-drinken van antropologische studies als The Forest People van voornoemde Turnbull is er...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Gilles van der Loo
    Gilles van der Loo

    Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

  • Foto van Kevin Headley
    Kevin Headley

    Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

  • Foto van Tim Veeter
    Tim Veeter

    Tim Veeter

    Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.