Waar we op letten

Mijn donderdagse dienst bij De Druif begon rustig. Ik parkeerde Ada (6) aan de bar met een halve cola, zette mijn tas in de fustenkelder en dronk de andere helft van die cola met haar. Om exact halfvier stapte ik achter de tap en maakte ik mijn eerste bestelling van de dag.

Sinds ze in groep 2 een themaweek horeca heeft gehad wil Ada ober worden en daarom kiest ze er meestal voor om met me naar De Druif te gaan in plaats van bij een vriendje te spelen. Als ik vergeet haar stiften en kleurboek mee te nemen maakt Aad daar geen een punt van; ze heeft inmiddels een reeks taakjes in het café en op het terras, die ze voortvarend aanpakt.

Het beschilderen van de bar-eieren is nummer één: die moeten gezichtjes krijgen, elk met een andere emotie. In de avond, als mijn gasten die eitjes eten, komt Aads werk altijd ter sprake: het lijkt een extraatje, dat de dochter van de barman die gezichtjes heeft getekend.

Voor mij is het fijn-verdrietig om Ada’s handwerk zo respectvol weggepeld te zien worden door schippers, studenten en penozereservisten. Ik heb haar dan een beetje bij me, en moet mijn dochter met elk flintertje dat de bar raakt een beetje loslaten. Ada’s eitjes gaan altijd op.

De scholen zijn weer begonnen – Aad zit in groep 3, Nadim in de brugklas. Zelf geef ik weer creatief schrijven aan de IVKO in de Pijp, en dat is óók op donderdagen, waardoor ik een crazy lange werkdag heb. In mijn eerste les leg ik altijd uit wat we gaan doen (een kortverhaal maken), wat we gaan leren (de stap van schrijven voor onszelf naar schrijven voor publiek) en hoe we dat gaan doen (dankzij feedback).

‘De komende twintig minuten schrijven jullie het begin van dat kortverhaal,’ zei ik ‘s ochtends tegen mijn leerlingen, die weer een hele staalkaart van de Amsterdamse puberdiversiteit vertegenwoordigden. Bij deze leeftijd is zo’n opdracht meestal genoeg, al zit er soms zit er iemand in mijn klasje die meer sturing nodig heeft.

J. begon te tikken – haar krullen deinden met elke aanslag – en daarop meteen te wissen. Ze tikte wat langer, wiste verbeten en keek minutenlang naar het schermpje van haar telefoon.

‘Begin met plek,’ zei ik tegen haar. ‘Sluit je ogen en stel je een podium voor waar je verhaal zich af mag spelen. Hoe begrensder, hoe beter. Een stolp over de gebeurtenissen die alles bijeenhoudt en onder druk zet. Als je die plek helder hebt, begin je hem te beschrijven. Je zult merken dat de woorden die je daarbij gebruikt er kleur aan geven, emotionele lading. De een ziet eindigheid in die boom in de ommuurde tuin, de ander juist een nieuwe lente. Vraag je af wie hier aan het woord is en je hebt je stem, je personage.’

Deze aanpak is natuurlijk niet de enige weg, maar wie met fictie in de weer wil moet dit kunnen snappen.

Heb je plek en personage gevonden, dan ontstaat de vraag wat het streven van je personage is. Waar hij op let en hoe hij datgene kleurt zegt alles over zijn wensen. Ervaart hij gemis, dan streeft hij naar het opheffen daarvan. Blijkt er woede uit zijn waarneming, dan is bijvoorbeeld wraak zijn streven.

Een personage zonder streven is loos – niet meer dan een experiment van de schrijver, die geen zin heeft om zich te onderwerpen aan hoe verhalen van nature gaan.

Omdat wij mensen groepsdieren zijn is een streven bijna altijd gekoppeld aan een belangrijke ander: iemand van wie we in elke denkbare vorm meer of juist minder willen. In dat streven slaagt zo’n personage gedurende het verhaal al dan niet, en daar heeft het dan wel of niet vrede mee. Dit is het hart van vrijwel alle fictie, van Godzilla: King of the Monsters tot Romeo and Juliet.

Deze donderdag koos Ada ervoor de eieren egaal te kleuren, geen gezichtjes dus. Toen ze klaar was leek het wel pasen op mijn bar. Rond vijf uur kwam B haar halen, ze verzamelde de spullen van onze dochter en wilde naar huis vertrekken, maar dronk toch een fluitje toen ik zei dat het avondeten al klaarstond – dat alles op haar wachtte in de oven. Nu had ik even tijd gekocht, maar straks zouden ze onherroepelijk gaan, mijn vrouwen.

Een klein café, een barman, een jong kind en een vrouw. Een streven: hij wil niet dat ze gaan.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Bruiloft

Hoog boven het plein hing de zon, met het vizier op ons gericht, bijna als een zegen. Voor de deur van de Lieve Vrouwetoren dromden steeds meer mensen samen. Er stond iets te gebeuren.

Ik rookte een laatste, stiekeme sigaret aan de zijkant van de toren, trok mijn das recht, wapperde wat met de voorpanden van mijn jasje – alsof dat enige verkoeling zou brengen. Het kwik was opgelopen tot dertig graden, maar iedereen was dapper uitgedost in een piekfijn pak of een beeldschone jurk. Met die temperaturen kon dat maar twee dingen betekenen: er was iemand dood, of er gingen twee mensen trouwen.

Op een van de mooiste zomerdagen die ik ooit heb meegemaakt trouwden Jon en Zoë. Ik ken ze uit de kroeg, via Jol, die mij aan hen voorstelde en daar ben ik hem nog altijd dankbaar voor. Toen ze me vroegen of ik de toespraak op hun bruiloft wilde houden had ik zonder enige aarzeling toegezegd. Nog nooit was ik op een bruiloft geweest, laat staan dat ik daar had gesproken, dus ik voelde me ontzettend vereerd.

Jon en Zoë zijn lieve mensen, van een uitzonderlijk kaliber en ik ben erg op ze gesteld geraakt. De droge humor van Jon en de twinkeling in zijn ogen als hij een grap maakt, het ongetemde enthousiasme van Zoë, en de vanzelfsprekendheid wanneer ze samen zijn, hun gastvrijheid, die bijna geen grenzen kent – het zijn goede mensen en die zijn schaars in deze tijd.

In de toren, waar de ceremonie werd gehouden was het koel, veel koeler dan buiten. De familie van Jon, die uit Amerika komt, was helemaal overgevlogen. Het was hun eerste keer in het buitenland. Ik hoorde van zijn vader dat ze Amsterdam hadden bezocht, Utrecht ook en erg gecharmeerd waren van Amersfoort. En dat de temperatuur in Texas, waar ze woonden, elke zomer de veertig graden aantikt.

De toespraak die ik hield voelde als de belangrijkste tot nu toe. Ik heb vaak voorgelezen, maar toen ik achter de katheder stond, naar Zoë in haar prachtige jurk en Jon in zijn puntgave pak keek, wist ik: deze ga ik nooit meer vergeten. Ik haalde met droge ogen het einde, maar het scheelde niet veel.

Ze zeiden ja. Er werd een groepsfoto gemaakt, gehuild van geluk, omhelsd. We gingen van de toren naar een verborgen tuin en van een verborgen tuin naar een dansvloer.

Er werd gedanst alsof er geen morgen meer zou komen. Zelfs door mij. Jon deed zijn jasje uit en Zoë zweefde als in een film over de dansvloer. Ik zag hoe Jol, die de getuige was van Jon, tevreden naar het hele schouwspel keek en wist dat de dag nog mooier was verlopen dan we hadden gehoopt.

We lachten, zongen gearmd mee met Piano Man, dronken alsof ons leven er vanaf hing. Ik ging met iedereen en niemand op de foto in de photobooth – daar kwam ik pas achter toen ik de ochtend erna in mijn pak wakker werd op de bank, met een setje foto’s in mijn borstzak.

Er werd vergeten, maar veel meer onthouden. Van alles, nog het meeste dit: dat het prachtig was.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

De porseleinkast, over Rusland I

(De wereld in stukken 33)

De olifant in de kamer, is ook de olifant in de porseleinkast: Rusland. Op dit tweede kaartje waar een stukje van het gigantische land op verschijnt gaan we het er maar eens over hebben. (De eerste was 29)

Kort na de inval van Poetin in Oekraïne ging ik naar een Rachmaninov-concert in het Concertgebouw, gespeeld door en (halve) Rus. Er werd her en der van alles gecancelled. Een ergens aandoenlijke impuls die werkelijk buiten alle redelijk denken is.

Op dit stukje alleen al zijn tientallen kampen van de Goelag aan te wijzen: de grote verzameling detentiecentra die tijdens de communistische overheersing zich over met name Siberië uitstrekten. Sommige ervan hadden al dienst gedaan toen de Tsaren hun volk nog knechtten. En sommige ervan doen nog steeds dienst.

In een stuk over Alexander Etkind beschrijft Raymond van den Boogaard in De Groene Amsterdammer nr 36, 2023 dat deze Russische historicus de inval ziet als een opmaat naar uiteenvallen van de Russische Federatie. Rusland is zo zegt hij een petrostaat, en bij in de toekomst toch te verwachten vermindering van de olie- en gasinkomsten houdt het een keer op met paaien van de deelstaten met geld. En meer dan geld heeft Poetin niet te bieden, en daar steeds minder van. Dan valt het grote rijk een keer uit elkaar. De ironie van ook Poetins lot is dat wat hij het meest vreest zal gaan gebeuren. Nog los van de zaken die hij over zijn eigen kleine leven vreest en die ook gaan gebeuren.

Op deze kaart 33 hiernaast een van de honderden nederzettingen die vrijwel uitsluitend daarom bestaan: ‘Snelle verstedelijking van Surgut vond plaats in de jaren zestig, toen het een centrum van olie- en gasproductie werd. Op 25 juni 1965 kreeg de werknederzetting Surgut de status van stad.’

Goelagkampen

Het cancellen van componisten, schrijvers en andere kunstenaars, of ze nu al heel lang dood zijn of nog leven is vreemd. Waarom? Omdat veel van deze kunstenaars in openlijk of verborgen conflict met hun autoritaire overheden leven. Het is als Thomas Mann cancellen omdat hij een Duitser is, of Kurt Tucholsky, of Breyten Breytenbach omdat hij een Zuid-Afrikaan is. Het gaat er nog wel om welke positie zij innemen. En al deze schrijvers vochten voor de goede zaak.

Uitgeverij van Oorschot startte met de gevluchte Russische schrijver Maxim Osipov het emigranten tijdschrift Fifth Wave. Fantastische dissidente bijdragen, onder meer van Vasily Antipov, die maanden vast zat in een Wit-Russische gevangenis.

De Goelag is een constante in de Russische cultuur. In de Russische literatuur evenzeer. Maar Rusland is altijd meer dan Poetin, zoals Duitsland meer dan Hitler was. Sterker: veel van de schrijvers toen en nu wrikken hun taal los uit het misbruik ervan door potentaten. In Fifth Wave zie je heel goed hoe dat gebeurt, hoe schrijvers de taal ontsmetten en hun land terugvorderen. En hoe sneller de wereld zijn olie- en gasdorst verbijt, hoe sneller dat gebeuren zal.

Bergen buigen voor dit leed, de grote
Stromende rivieren zijn verstard,
Maar ‘t gevang heeft nog zijn zware sloten,
En daarachter zijn de ‘kerkerholen’
En de dodelijke smart.

-Anna Achmatova

Lezen: Fifth Wave

Zie hier een blogje over Gustav Herling Een wereld apart en Sjalamov.

Maxim Osipov De wereld is niet stuk te krijgen en Kilometer 101

Naar kaart 34

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Alles tegelijk

Ik werd vijftig op de zoveelste dag van een hittegolfje en er waren even veel kinderen als volwassenen op mijn feest. Het mooiste was al dat jonge leven in het water voor het oude boothuis, het gillend duiken van de brug, dobberen op plasticbeesten en in bootjes.

Zo warm, was het, dat ook de ouders in het water gingen, in zwemkleding of ondergoed.

Ik had de dag tevoren hapjes willen maken, maar was daar niet in geslaagd omdat ik voor een boottochtje werd ontvoerd. Op de ochtend van mijn verjaardag, terwijl ik me afvroeg hoe ik het in godsnaam allemaal ging klaarspelen, stonden er vijf vrienden voor de deur, die me het hele zwikje in no time hielpen koken en uitstallen.

Hoeveel ik ook van mijn mensen houd, als ze hun liefde voor mij zo heel direct tonen vind ik dat moeilijk. In de kern geloof ik kennelijk die liefde niet waard te zijn. Dat is niemands schuld: mijn vader hield van me, mijn moeder houdt nog steeds van me.

Vanaf een uur of drie kwamen er vrienden langs, waardoor ik de hele middag en avond werd verrast. Het meeste leven was te vinden op de steiger voor het boothuis, waar iedereen stond of hing of zat, zwom of rondjes voer op weer nieuwe drijfbeesten. Het was te druk om na te denken, dit moment te zien voor wat het was.

Vandaag ben ik laat met dit stukje. Ik tik het op een stoel in het ziekenhuis, waar ik met mijn moeder ben. We zullen hier vanaf nu wekelijks heen moeten; ik zal dan een paar uur naast haar bed zitten en haar daarna weer naar huis rijden. Je snapt de situatie wel.

Onderweg om mijn moeder op te halen belde ik Pernille. Ik wilde haar bedanken voor het kadootje dat ze me gestuurd heeft. Toen we twintigers waren hadden zij en ik een relatie, woonden we samen in een ander huis, een heel andere tijd. Na een jaar of zes ging het uit en verhuisde ze terug naar Kopenhagen.

Ik naar het huis van mijn ouders waar mijn moeder sinds februari in haar eentje woont, ging haar ophalen voor haar afspraak in het ziekenhuis en had mijn ex-vriendin aan de lijn – net als ik vijftig, net als ik ouder van twee kinderen; een choreograaf die net als ik probeert te bestaan van haar eigen werk. Pernilles moeder overleed terwijl we samen waren en haar vader verloor ze kort geleden.

‘We’re far apart, but very much in the same boat,’ zei ik.

‘Old friend,’ zei Pernille, en werd even heel stil. ‘For fuck’s sake. You’re going to make me cry, and it’s only nine ‘o clock on Wednesday morning.’

Ik haat telefoneren, maar in de auto vind ik het geweldig. Het lijkt erop dat ik bellen alleen maar haat omdat ik dan niet weet wat ik met de rest van me aanmoet; het voelt als loze tijd – ik wil er iets bij dóén.

Omdat ons gesprek nog niet klaar was, stopte ik op de hoek van mijn moeders straat en keek uit over de sportvelden van mijn oude middelbare school. Ik had een hekel aan de gymlessen omdat het altijd met ballen was, die dan ergens heen moesten. Ik snapte daar de noodzaak niet van.

Ik dacht aan Jasper, Barry, Jop en Namilla die ik al sinds mijn schooltijd ken, en die ook op mijn verjaardag waren. Namilla als verrassing, helemaal uit Portugal.

Je zou zeggen dat ik wel kon janken, maar dat kan ik dus steeds niet. Nou ja, heel even: toen een paar van mijn liefste vrienden Bill Withers zongen op mijn verjaardag. Ik heb hier al eerder gezegd dat hij de soundtrack van mijn leven schreef – zijn muziek hoort bij elke fase die ik tot dusver heb doorgemaakt.

Mijn vrienden zongen Lovely Day, en omdat ik geen verweer heb tegen Bill zong ik heel hard mee. Voor ik het in de gaten had stond ik daarbij te janken. Gejuich steeg op rondom me.

‘Jaaaa!’ riepen de klootzakken. ‘Gelukt!’

Soms kunnen we niet huilen omdat we denken dan nooit meer te zullen stoppen. Maar dat is niet zo – ik weet ook niet waarom ik dat steeds denk.

beeld: Nata Girard

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Vier september

Vier september. Het is gewoon een datum. Het is de sterfdag van de grote Noorse componist Edvard Grieg. Het is een maand voor drie oktober, dé Leidse feestdag waarop iedereen in Leiden vrij is. Het valt altijd ergens in de eerste schoolmaand, en in sommige gevallen is het de eerste schooldag. Een metrostation in Parijs heet zo, vernoemd naar de dag waarop de Derde Franse Republiek werd uitgeroepen (dus de dag dat Napoleon III werd afgezet). Het is ook mijn verjaardag.

(Ik kwam er laatst door een interview in Trouw achter dat de zangeres Froukje op exact dezelfde dag – 4 september 2001 – geboren is als ik. Daarom noem ik haar tegenwoordig mijn tweelingzus.) 

Mijn lieve broers – heel flauw – zeggen al sinds jaar en dag dat ze mijn verjaardag kunnen onthouden omdat hij precies een week voor 9/11 valt. Ik heb – in een even flauwe bui als zij – wel eens gezegd dat ik het geboortejaar van mijn ene broer kan onthouden omdat hij in het jaar geboren is dat de Chinese regering de protesten op het Plein van de Hemelse Vrede neersloeg (1989) en dat ik de geboortedag van mijn andere broer kan onthouden omdat John Lennon op die dag werd doodgeschoten (8 december). Het zijn allemaal plagerijen: we onthouden elkaars geboortedatum natuurlijk ook zonder die macabere geheugensteuntjes (al weet ik nu al dat zij dat bij hoog en bij laag zullen ontkennen).

Ik vierde mijn verjaardag nooit. Ik vond het altijd zo’n gedoe. Ja, het cadeautjes krijgen was leuk, maar verder… Toen ik op de basisschool zat, heb ik maar een handvol verjaardagspartijtjes gegeven. Ik zag er altijd enorm tegenop om mensen uit te nodigen, mensen te zoeken die ik écht aardig vond. En ik was altijd ontzettend zenuwachtig als ze bij mij over de vloer kwamen. Dus ik deed het niet graag. Mijn broer zei dat ik geen vriendjes over de vloer wilde hebben omdat ik me voor mijn ouders schaamde. Dat is denk ik niet zo, maar wie zal het zeggen… In de hogere klassen heb ik wel eens een drietal vriendjes meegenomen naar het Archeon en Naturalis – goed, dat is ook een soort feestje, dat is zo.

Op de middelbare school vierde ik mijn verjaardag ook eigenlijk niet. Er kwam wel eens een tante met haar twee dochters eten. Maar een echt feestje…

In romans of korte verhalen zijn verjaardagsfeestjes of bruiloften de perfecte momenten om personages te introduceren, zoals in Leo Tolstojs Oorlog en vrede en Katherine Mansfields The Garden Party. Het is haast cliché, maar oh zo makkelijk en lekker: je zet allemaal mensen bij elkaar die elkaar misschien helemaal niet mogen en dwingt ze om gezellig te doen. Als ik Arnon Grunberg mag parafraseren is dat gedwongen leuk doen triest. Bovendien leidt het makkelijk tot drama (en daar is dan weer de schrijver: niks zo handig als drama). In Louis Couperus’ De kleine zielen zijn de wekelijkse bijeenkomsten bij moeder Van Lowe zeer belangrijk en meesterlijk uitgewerkt. Couperus kiest er overigens ook voor om het hoofdpersonage Constance van Lowe op zo’n soort bijeenkomst – een spelletjesavond – te introduceren. 

Ik heb wel een zwak voor scènes van feestjes, in films en in boeken. Het liefst de wat klassieker getinte: vrouwen in baljurken, mannen in nette pakken, wijntjes en hapjes. Geroezemoes en dan een entrée van een van de hoofdpersonen. Je volgt hem of haar door de menigte (dit werkt in films heel goed). Hier en daar een sigaret die wordt opgestoken. Gelach. Maar ook de wat minder aangeklede feestjes mogen er zijn: in La vie d’Adèle zit een briljante: de hoofdpersoon (Adèle) loopt rond op een feestje, door haar vriendin gegeven, en je ziet hoe eenzaam ze is. Niemand spreekt over zaken die haar interesseren. Ze loopt van gesprek naar gesprek.

Om mij heen waren er wel mensen die hun verjaardag vierden. Vooral familie. Als klein kind ga je dan met de andere kinderen daar (neefjes, nichtjes, buurtjongetjes en -meisjes) spelen. Een van mijn tantes had een trampoline in de tuin staan.

Op zo’n feestje zie je de tijd natuurlijk ook verglijden. Misschien zijn ze daarom ook zo geliefd bij schrijvers en filmmakers. In Woody Allens Café Society treft Jesse Eisenberg zijn oude geliefde Kristen Stewart op het eind op een nieuwjaarsfeestje. Beiden zijn veranderd bla bla bla. Maar het is wel een magische scène. Het is een verdichting van tijd. Als je mensen een of twee keer per jaar ziet, dan zijn dat je meetmomenten, op die momenten zie je iemand opgroeien. En dan is iemand plotseling opgegroeid. 

Ik was laatst op de verjaardag van mijn grootvader, in Canada. Hij werd negentig. Maar hij had het zelf niet goed door. Hij wist dat hij negentig zou worden, maar niet dat het op die dag was. Hij was zeer verbaasd toen we zeiden dat hij negentig geworden was. 

‘Vandaag? Morgen toch?’

Overmorgen?

De buren kwamen langs om taart te eten. Mijn grootvader hield zich afzijdig in het gesprek. Hij gedroeg zich als de pater familias die hij altijd is geweest: hij zorgde ervoor dat ze genoeg thee hadden (door mij een wenk te geven dat ik ze thee moest bijschenken), maar dat was het. Ik kon aan hem zien dat hij het allemaal niet meer kon volgen, maar dat hij genoeg door had om te weten dat er iets gaande was en dat hij daar een rol in speelde, dat het om hem draaide en dat hij het maar het beste allemaal over zich heen kon laten komen. 

Misschien is het toch wel leuk om je verjaardag te vieren zolang je nog door hebt wat er aan de hand is, zolang je er nog van kunt genieten. En zoveel moeite is het niet – wat drank inslaan, wat taart, een paar slingers aan de muur. 

Wat mensen uitnodigen.

Volgend jaar ga ik mijn verjaardag vieren.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Korte broek

Omdat ik kledingwinkels net zo veel op de hel vind lijken als supermarkten, conceptrestaurants en pretparken, had ik via internet een korte broek gekocht. Eentje met van die zakken aan de zijkant, want als ik dan toch al mijn principes overboord zou gooien, dan maar met comfort.

De broek zat in een veel te grote doos – in de doos had zelfs een lange broek gekund, en dan was er nog ruimte over. Ik zette koffie, liet de doos ongeroerd tegen de bank staan, trok een pak aan, ging de deur uit. Ergens hoopte ik dat de broek weg zou zijn gelopen als ik thuiskwam, maar toen ik ’s nachts mijn huiskamer binnen wankelde, brak ik bijna mijn nek over die doos, over die korte broek.

Er was hitte voorspeld, en die kwam er. Ik houd niet van kringverjaardagen, kleine hondjes, lege bierglazen. Ik heb een hekel aan daten, lekke banden, mensen die vragen ‘Gaat het?’, als je even daarvoor keihard onderuit bent gegaan. En ik haat hitte.

Alle terrassen zitten te vol. Je zweet meer dan je op kan drinken. En iedereen op straat grijpt de warmte aan om ongegeneerd de deur uit te gaan op teenslippers, de Fiat Multipla onder het schoeisel.

Maar toch had ik de korte broek gekocht, zoals ik elke zomer doe. En zoals elke zomer trek ik die korte broek dan één keer aan, leg het daarna weer in een kast, en raak de korte broek kwijt.

Op de warmste dag trok ik de korte broek aan. Bij de voordeur bleef ik even staan. Misschien zou nu alles anders zijn, dacht ik. Want: in de korte broek schuilt vooral de belofte van een ander, luchtiger leven.

Ik trapte naar de kroeg, dronk een biertje, las een boek. Er veranderde niets. De lucht sloeg zich nog steeds als een klamme hand om mijn lijf, ik zat nog steeds opgescheept met mijn eigen gedachten, werd door geen enkel zomermeisje aangesproken.

Thuis borg ik de korte broek weer op in een kast, klaar om het weer kwijt te raken.

Volgend jaar, dacht ik, misschien gebeurt het volgend jaar. Dan zal alles anders zijn.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij Een andere waarheid - over wetenschap en bedrog

    Een andere waarheid - over wetenschap en bedrog

    Larousse 11 In 1912 vond een amateur-paleontoloog Charles Dawson nabij Piltdown een onderkaak en een stukje schedeldak van wat de geschiedenis in zou gaan als de Piltdownmens, of Eoanthropus dawsoni. Een mooie nieuwe stap in het uiteenrafelen van de geschiedenis van de mens. Deze had een al wat menselijke schedel en een nog wat aapachtige...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Schrijvers

    Schrijvers

    Mijn eerste boekenbal begon als de meest ongemakkelijke ervaring van mijn leven. Mijn verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit was net verschenen, en op een lyrische recensie* was vrijwel meteen een negatieve** gevolgd. Had ik nu een boek geschreven vol “verhalen die steeds opnieuw verrassen, waarin de taal zindert en leeft en waarmee Van der Loo...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De vlinder

    De vlinder

    Ik ben zes jaar oud en zit naast mijn moeder in de auto – dit is een Brabants leven, in een heel andere tijd. Het oranje van mijn judoband heeft dat verzadigde, horend bij de kleurenfoto’s uit mijn jeugd. Het is spitsuur in het dorp, of wat men in die jaren spitsuur noemt. Mijn moeder...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).