Teveel

Er is zoveel te vertellen dat de woorden vastlopen in de trechter van mijn hoofd. Maandochtend bracht ik Ada naar groep drie – groep drie alweer, ook daarover wil ik je vertellen – en toen ik terugreed en mijn eiland op kwam viel de zon recht door de Galgenstraat.

Een grote hond liep in paardenpas voorbij aan het andere einde van de straat, en blokkeerde een hondvormig deel van al die stralen. Een diep donker vlak in trage, soepele beweging.

Ik bedacht dat licht van een lage zon dat over straten ketst het mooiste zonlicht is. Fel, maar niet te fel om naar te blijven kijken. Het soort dat reinigt, net niet brandt – een bijna pijnlijk helder.

Vanochtend bracht ik mijn jongen naar de middelbare school. Ik heb een nieuwe fiets met hem gekocht om het kleine onding te vervangen waar hij al twee jaar te groot voor is. Hij zat heel hoog en heel rechtop tijdens zijn proefrit, reed een korte straat in en weer uit voordat hij de fiets goedkeurde – het keren deed hij lopend.

Tegen iedereen die erover begint zeg ik dat hij dat halfuur door de stad prima kan fietsen, dat hij goed om zich heen kijkt en zich redden kan. Ik praat daarbij heel hard.

Mijn kinderen zagen uit naar school. De vakantie was lang en warm en ik merkte dat ik er niet bij was met mijn hoofd. Pas in de laatste week zei B daar iets van, en toen had ik enorm spijt. Mijn vaders dood, mijn moeders ziekte, de dingen waar ik het ook nog met je over hebben moet.

Mijn moeder kreeg slecht nieuws. Ze houdt zich kranig, maar ik moet steeds denken aan een blikje dat vacuum getrokken wordt. Het blijft er lang hetzelfde uitzien, tot de eerste deuk erin komt; niet lang daarna volgt de tweede, en zo verder.

Klappen zonder dader, deuken die blijven. Steeds minder ruimte aan de binnenkant.

Als vrienden vragen hoe het met me gaat geef ik eerlijk antwoord, maar als ze te lang te lief aandachtig zijn maakt dat me ongeduldig. Natuurlijk is er een verdriet waaraan ik maar niet toekom. Mijn aard is ideaal in oorlogssituaties, maar in de tijd van nu kun je er weinig mee. Ik ga door zolang er dingen te doen zijn – pas jaren later komt de klap, als die al komt. Misschien ben ik zélf een blikje.

Ik heb het schrijven van deze stukjes in de zomer gemist, maar het was ook fijn om het even niet te hoeven. Twaalf jaar schrijf ik al op deze plek: ik bouwde een extern geheugen op, de dingen die me overkwamen, die opvielen, indruk op me maakten zijn hier terug te lezen. Wat zou ik onthouden hebben als ik dat niet had gedaan?

Afgelopen zaterdag waren we op de boot van Rinske. We dronken witte wijn terwijl een van de laatste warme nachten over de Amstel lag. Rob had het over de foto’s die hij bij zijn vader van de zolder heeft gehaald: hij wilde weten of hoe hij zich zijn kindertijd herinnert klopt. Mijn jeugdherinneringen zijn altijd in verzadigde oranjetinten – een tell tale sign dat ze van foto’s komen en niet uit mijn eigen hoofd.

Had ik maar geschreven toen, zei Rob. Een dagboek bijgehouden. En ik dacht: Waarom? Waarom zou je helder willen hebben hoe het wérkelijk zat? Ik geloof er niet in dat wat we vergeten verloren is. Het blijft allemaal ergens, wordt bijna lijfelijk geïntegreerd en stuurt je denken en gevoelens daarna buiten je bewustzijn bij.

Je blik verandert, de manier waarop je de wereld kadert, en in die zin vormt je niet-herinnerde verleden ook het nu.

Mijn boek komt bijna uit. We zitten in de laatste ronden met Café Dorian: deze week ligt het weer bij mijn uitgever, maar ook bij Ivo, Laura, Wytske en Geertjan. Van het één werd dit verhaal – zoals bijna altijd, bij mij – helemaal het ander. Wat ik er onder meer over kan zeggen is dat het gaat over hoe fictie de werkelijkheid overschrijft.

Mijn vertelster dicht een man uit haar verleden een heel leven toe, en in dat leven blijft een persoon die voor hen beiden belangrijk was bestaan, terwijl diegene er in werkelijkheid al lang niet meer is.

Wat ik zeggen wil is dat de werkelijkheid ons niet altijd geeft wat we nodig hebben en dat wat we onszelf voorhouden soms van groter belang is dan wat er feitelijk gebeurd zou zijn. Fictie moet waarachtig zijn om te overtuigen, en als dat zo is dan kun je de werkelijkheid ermee overschrijven, zoals ik hier al twaalf jaar doe.

Wat ik je vertel is waarachtig, is min of meer gebeurd. Soms op een andere plek, soms verdeeld over drie dagen in plaats van in een halfuur, maar het mooie is: deze versie beklijft, blijft bestaan, overschrijft met het verstrijken van de tijd wat er feitelijk gebeurde.

Ik weet dat fictie momenteel heel slecht verkoopt, maar weiger dat te accepteren. Wie zegt dat hij genoeg heeft aan de werkelijkheid neemt afscheid van zijn willing suspension of disbelief, de opschorting van je kritische blik ter wille van het meegaan in een verhaal.

Wie genoeg heeft aan de werkelijkheid neemt afstand van een hele wereld die evengoed bestaansrecht heeft en die uniek is voor onze soort. Een wereld die bovendien kan helen, die kan herstellen wat verloren ging.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Karakter opbouwen

Als tiener keek ik altijd uit naar de grote vakantieperiode. Er was geen school, ik kon gewoon met vrienden afspreken in de avond door de week en buiten de stad gaan. Helaas hadden mijn moeder en ik het niet breed. Ik moest in de vakantie werken om geld te verdienen om leuke dingen te kunnen doen en schoolspullen te kunnen kopen voor het nieuwe schooljaar.

Mijn eerste vakantiebaan was bij een kippenslachterij van mijn oom op Lelydorp. Elke ochtend om vier uur opstaan en bijkans honderdvijftig kippen slachten. Ik heb geen enkele kip gedood, maar moest wel ingewanden weghalen en in stukken snijden. Daarna was het baden en helpen met het leveren van de kippen bij de klanten. We waren rond een uur of elf in de ochtend klaar en deden het rustig aan want de volgende dag was het weer hetzelfde. Soms sliep ik in de auto bij het leveren. Maar er waren ook momenten waarbij mijn oom   trakteerde op roti en hij verhalen vertelde over zijn jeugd. Ik heb een maand gewerkt en met een deel van het bedrag een Excel-cursus betaald.

Een andere vakantiebaan was bij Staatsolie. Op de eerste dag kregen we een rondleiding op Sara Maria, een van de terreinen van het bedrijf in het district Saramacca. We zagen hoe enorm groot het complex was en hoe hard er werd gewerkt om olie uit de grond te halen en te verwerken. We kregen een blauwe overall, veiligheidsschoenen en verfspullen zoals kwasten en verf. Na de rondleiding hield de supervisor ons voor dat de groep van vier, die de rondleiding kreeg, de stalen opslagcontainers en buizen van een nieuwe verflaag moesten voorzien. Dat was onze missie. 

Ik wilde de volgende dag niet terug. Maar ik werd vijf uur wakker, fietste op mijn blauwe mountainbike, twee weken lang door de donkere afgestorven straten vroeg in de ochtend naar het hoofdkantoor van Staatsolie die ongeveer dertig minuten van mijn huis fietsen was. Daar reed ik met de personeelsbus naar Saramacca en schilderde elke dag in de zon. Aan het eind van de rit leek ik wel op een wandelende abstracte schilderij, maar het werk was afgerond. We besloten met zijn vieren Popeyes te gaan eten, toen gesitueerd op de eerste etage van hotel Krasnapolsky aan de Domineestraat. We waren trots dat het ons was gelukt om de job af te ronden. Een deel van het geld besteedde ik aan het uitgaan, een deel aan schoolspullen en een deel gaf ik mijn moeder.

Ik heb ook gewerkt op de kantoorbenodigdheden van Vaco, de bekendste boekenzaak van Suriname, toen die nog gevestigd aan de Domineestraat. Daar had ik ook een leuke crew, twee dames, met wie ik fijn heb samengewerkt. Soms schaamde ik mij wel als ik kantoorbenodigdheden moest verkopen aan andere leeftijdsgenoten aan wiens koopgedrag ik kon zien dat zij het beter hadden dan. Maar ik slikte mijn trots, bleef beleefd, al waren er momenten dat ze mij opzettelijk verschillende schriften lieten halen, maar ik deed mijn werk.  

Je moet je voorstellen dat in die periode de binnenstad van Paramaribo vol was met winkels en veel mensen vooral tieners naar de stad trokken om soms gewoon een kiek te breken. Het was geen spookstad zoals die nu is. Er waren namelijk nog geen shopping malls. Vaco was de kantoorbenodigdhedenwinkel en boekhandel waar de meeste mensen hun schoolspullen kochten, dus je begrijpt de zaak was elke dag druk. Er waren weinig momenten waarbij je eventjes kon zitten Met zijn drieën waren we altijd in de weer met het helpen van klanten. Aan het eind van de dag waren we allemaal kapot. Met een deel van het geld kocht ik mijn eerste paar Nike’s. Vaco hield op te bestaan. Daarna heb ik nooit meer Nike’s gekocht.

Er was in de vakantie nog altijd ruimte om met vrienden af te spreken en naar buiten de stad te gaan. Er was geen enkele vakantie die saai was.  Het was wel steeds weken vooraf beginnen rond te vragen waar ik een vakantiejob kon doen. Het werd een vast onderdeel van mijn vakantie die van een must een routine werd.

Het werken in de vakantie bracht mij drie zaken bij: discipline, doorzettingsvermogen en zelfvertrouwen. Ik moest vroeg opstaan om op tijd aan het werk te zijn, al was ik de vorige avond tot laat uit geweest. Er waren momenten waarbij ik wilde stoppen, omdat het werk gewoon zwaar was: mijn handen en schouders deden mij pijn bij het snijden van de vele kippen of ik was halverwege de dag al moe van het verven in de zon. Zelfvertrouwen werd gevormd, want ik voelde me sowieso minder; ik was een tiener die moest werken, terwijl andere leeftijdgenoten leuke dingen deden, omdat zij het financieel beter hadden. 

Maar met de rechte rug en opgeheven borst hielp ik mijn klanten. Ik ontmoette verschillende personen en veel van de oud-medewerkers groeten mij nog steeds als ik ze op straat ontmoet. Deze kernwaarden hanteer ik vandaag de dag nog steeds.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Aankomstdag

Het doet altijd een beetje pijn als anderen me hun geboorteverhalen vertellen. Het is geen afgunst denk ik, maar meer een soort gemis.

Mijn ouders hebben geen anekdotes over hoe mijn vader mijn moeders hand vasthield toen ik werd geboren, dat de bevalling moeizaam was, maar dat alle zorgen, pijn en angst wegtrokken toen ze me voor het eerst in hun armen hielden.

Dat is een van de moeilijke dingen van geadopteerd zijn: mijn begin ontbreekt, door niemand opgetekend, niet bekend.

Het is een zwart gat. Soms probeer ik met de schaarse dingen die ik wél weet (ziekenhuizen, weeshuizen, pleeggezinnen) de puzzel een beetje aan elkaar te leggen.

Het ontbreken van verhalen over van mijn eerste paar maanden is ook de reden dat ik niet van mijn verjaardag houd. Het is voor mijn geen viering van een herinnering. Geen dag die in geheugens staat gegrift. Niet het moment waar mijn ouders negen lange maanden naar uit hadden gekeken. Het is slechts een datum die is overgeleverd. En we weten niet eens zeker of die dag wel klopt.

Toch is er één dag die we vieren. In de familie noemen we dat ‘de aankomstdag’, een term voor intimi doodnormaal is, maar anderen vaak even doet fronsen.

Het is de dag waarop twee mensen op Schiphol wachtten op het vliegtuig dat zou landen, op de mevrouw van het adoptiebureau, op mij.

Het is het moment waarop ik voor de eerste keer thuiskwam. Ouders kreeg die van me hielden. De eerste keer dat ik gewenst was.

Die aankomstdag valt dit jaar precies op de dag van dit stukje. Omdat ik moet voorlezen ben ik voor het schrijven van dit bij mijn ouders langs geweest.

Ik omhelsde mijn vader en mijn moeder met het ongemak waarmee ik ze vaker een knuffel geef, omdat liefde soms zo groot is dat het niet in een omhelzing past. We haalden de herinneringen op die we wel hebben.

Met mijn vader maakte ik mosselen klaar, een kunstje dat hij van zijn moeder had geleerd. Terwijl mijn vader en ik met de achterkant van een mes op de mosselen tikten (hij leerde me dat de mosselen die nog goed zijn, dan langzaam dichtgaan) vertelde mijn moeder dat het mooi is dat die traditie nu op mij overgaat. Van moeder op zoon op zoon.

Ik slikte mijn tranen weg, tikte een mossel op de kop en mikte het schelpdier zonder op te kijken in de pan.

Nadat we uitgegeten waren en ik de placemats in de kast opborg bladerden we, net zoals op elke aankomstdag, even door het grote fotoboek.

Foto’s van mijn jonge ouders die voor het grote raam op het vliegveld staan, de eerste keer dat ik in de armen lag van twee mensen die al zoveel van me hielden, nog voordat ze me kenden, de thuiskomst met die oude, witte Citroën waarin mijn ouders toen reden.

Ik dacht aan alle verhalen die mijn ouders in de loop der jaren vertelden over mijn aankomstdag. Hoe zenuwachtig ze waren, dat ze van de mevrouw van het adoptiebureau hoorden dat ik zo onstilbaar had gehuild in het vliegtuig dat een groepje nonnen me had getroost, hoe stil ik was toen ze me eindelijk vast mochten houden. Dat zijn de dingen die ieder jaar weer worden verteld en die ik later zelf ook door zal vertellen.

Msschien zal later, hopelijk heel veel later, blijken dat het niet meer uitmaakt dat ik niet weet hoe het eigenlijk begonnen is, omdat het uiteindelijk allemaal draait om alles wat daarna gebeurd is.

Dat het gaat om wat ik wél weet, omdat ik erbij is. En dat neemt niemand me meer af.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Landbezit, zeebezit

(De wereld in stukken 32)

Wat bezit je als je land bezit? Is het de zekerheid niet van je plek verdreven te worden? Hoe zeker is dat, historisch gezien? In wezen bezit je nooit meer land dan er onder je voeten zit, oppervlakkig een paar ons zand. Wanneer je loopt beweegt de grond onder je voeten met je mee. Steeds dat kleine stukje is even van jou. Het perceel waarop je huis gebouwd is vormt het meest logische grondbezit. Of dat er net omheen: een stukje land is dat je naar eigen inzicht kunt inrichten, je tuin. Of je leeft van landbouw en moet meer land bewerken om ervan te leven. Dan is het niet zo belangrijk of het land van jou is: als niemand je er maar af gooit.

In wezen moet je vooral geen hekken hebben, dan is alle land tot je beschikking

Oh, give me land, lots of land under starry skies above
Don’t fence me in
Let me ride through the wide open country that I love
Don’t fence me in
Let me be by myself in the evenin’ breeze
And listen to the murmur of the cottonwood trees
Send me off forever but I ask you please
Don’t fence me in

(schreef Robert Fletcher voor Cole Porter)

Possession Island werd op 24 januari 1772 ontdekt door de Franse ontdekkingsreiziger Marc Joseph Marion du Fresne. Julien Crozet, tweede man aan boord van het schip de Mascarin, werd aan land gestuurd waar hij een ceremonie van ‘inbezitneming’ uitvoerde door een fles met een perkament in naam van koning Lodewijk XV op de grond te plaatsen. Het eiland kreeg toen de naam Eiland van de inbezitneming, of L’île de la Possession.

De grootste landeigenaar ter wereld is momenteel koning Charles van Engeland. Hij en de Britse koninklijke familie zouden ruim 6.600.000.000 hectare land over de hele wereld bezitten, al gaat het dan om ceremonieel landeigenaarschap via de Commonwealth. De familie bezit land in het Verenigd Koninkrijk, Canada en daarbuiten. Dit voelt niet goed, maar ik ben dan ook geen royalist. Overigens wordt het hoe beter je zoekt steeds lastiger te zien wat hier nu precies eigendom van is…

Tweede op de lijst is de katholieke kerk. Hun 177 miljoen hectaren bevinden zich over de hele wereld en omvatten kerken, scholen en boerderijen. Ze bezitten ook veel religieuze monumenten zoals de Scala Sancta en het Apostolisch Paleis, evenals landbouwgrond. Dit voelt evenmin goed, maar ik ben dan ook niet kerkelijk.

Op de derde plaats staan ​​de Inuit-bevolking van Nunavut in Canada. Volgens de Nunavut Land Claims Agreement Act van 1993 verleenden de regering van Canada en de regering van de Northwest Territories de Inuit het eigendom van een afzonderlijk gebied genaamd Nunavut, dat ongeveer 87 miljoen hectare groot is. Het was (en is nog steeds) de grootste schikking over landclaims in de geschiedenis van Canada. Dit lijkt veel rechtvaardiger dan de voorgaanden.

De vierde vermelding op de lijst is Gina Rinehart, het rijkste mens in Australië. Ze is een mijnmagnaat met een vermogen van meer dan $30 miljard. Ze bezit 23 miljoen hectare grond, voornamelijk bestaande uit bossen en veehouderijen. Rinehart verdiende haar fortuin met ijzererts en is de dochter van ijzerertsontdekkingsreiziger Lang Hancock.

Op de vijfde plaats staan ​​de Inuvialuit-bevolking van de Inuvialuit Settlement Region in Canada, met meer dan 22 miljoen hectare. De Inuvialuit Settlement Region (soms afgekort als ISR) werd in 1984 door de Canadese regering aangewezen en omvat verschillende stukken land, waaronder het noordelijke deel van Yukon en het noordwestelijke deel van de Northwest Territories.

De grootste boerderij ter wereld is Mudanjiang City Mega Farm, gelegen in Heilongjiang, China, en staat op de zesde plaats op de lijst. De ruim 22 miljoen hectare grote boerderij heeft meer dan 100.000 melkkoeien en produceert jaarlijks 800 miljoen liter melk.

Dan heb je de hacienda’s in Midden en Zuid Amerika. Ook op de Filipijnen noemen ze grote agrarische bedrijven zo. Overigens zijn de Filipijnen de eigenaar van behoorlijk veel zee, al ben je formeel nooi echt eigenaar van zee. De grooste hoeveelheid toegewezen oceaan is van Amerika, nummer twee is Frankrijk.

De Franse maritieme ruimte vertegenwoordigt, met een totale oppervlakte van ongeveer 10,7 miljoen km², de op één na grootste maritieme ruimte ter wereld. Overzeese gebieden vormen 97% van deze ruimte. Frankrijk is een kuststaat die aan bijna alle oceanen grenst. Hieronder hoe gebruik van de zee geregeld is:

Zelf wil ik graag een bos kopen, om er wat te onderhouden, een beetje hout te hakken en in de stilte tussen twee bomen in een hangmat naar de vogels te luisteren en naar de onderzijde van bladeren te kijken, fantastische bezigheden. Wie weet een betaalbaar bos voor me? Wereldwijd goedkope grond vind je hier.

Of zoals Robert James Campbell Stead schreef:

Wie is eigenaar van het land?

Terwijl zachtmoedige verbazing gloorde
sprak het kind: ‘Net als de hemel en de lucht,
en stromend water, bloemen, vogels in hun vlucht,
en slaapliedjes en vriendelijke woorden,
en roze zonsondergangen, wolken en stormen,
en God geopenbaard in al Zijn vormen,
is het duidelijk dat stukken land eigenlijk behoren
aan wie op aarde maar werd geboren.
Niemand maakte ooit maar een korrel zand;
Hoe kan hij zeggen dat hij eigenaar is van het land?’

gegevens: Madison Trust Company en Maritime Mimites.

Naar kaart 33

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Dromen in de Druif

Nadat ik bijna omver was gekegeld door een toeterende stadsbus, kwam ik toch ongeschonden aan bij De Druif in Amsterdam. Ik keek langs de mensen die voor anker waren gegaan op het terras, en zag door de smalle deuropening hoe Gil lachend achter de bar stond, een biertje tapte en een praatje maakte met twee dames aan de bar. Het zou hoe dan ook een goede avond worden, wist ik al.

Bij binnenkomst werd ik begroet met een luide roep van Gil, die zich meteen een weg naar me baande. Als ik iemand een tijd niet gezien heb, probeer ik dat gemis in een omhelzing te persen, dus drukte ik hem stevig tegen me aan. Na drie gekneusde ribben lieten we elkaar weer los.

In de hoek zat de harde kern van de Helmersgroep al fanatiek aan het bier: Marije, Jess en Luuk, die ik allemaal had leren kennen bij de Vertellers van Helmers, de literaire avond die Jan en Gil organiseren in de hoofdstad. Ze waren allemaal een tijdje geleden afgereisd naar Amersfoort, samen met Jan en Cindy, die nu verstek moesten laten gaan, om met eigen ogen te zien of die stamkroeg waarover ik had geschreven daadwerkelijk zo bijzonder was, en sindsdien bevolken we een gezellig appgroepje.

Ik omhelsde de vroege vogels, die ik niet meer had gezien sinds ons personeelsuitje in Van Zanten, en streek neer naast Jess, op een houten bankje. De Druif stond me meteen enorm aan: de smalte van de kroeg, die niet benauwend was, maar juist omvattend, de oude foto’s aan de muur, de vaten met namen erop, de uiteenlopende leeftijden van de stamgasten. De Druif is zo’n kroeg die je denkt te herkennen, terwijl je er nog nooit geweest bent. Een droom van een thuiskomst, zonder dat je je die droom kunt herinneren. Het was er warm, zo warm zelfs dat ik mijn jasje uitdeed, maar dat deerde niet.

Even later haakte Rosa ook aan, en zaten we in het hoekje van de kroeg, alsof we nooit iets anders hadden gedaan. Het was fijn om Amersfoort even uit te zijn, en nog fijner om bij te praten met Marije, Jess, Luuk en Rosa. We hadden het over vakanties, pornofilms, wonen in Amsterdam, borsten, bierreclames en de borstcrawl. Gil luisterde af en toe mee vanachter de bar, en zag dat het goed was.

Terwijl ik een nieuw fluitje kreeg van Gil, keek ik de groep rond en dacht: dit zijn de mooie mensen. Dit zijn de mensen die je nooit verwacht had, maar die je uit het niets in je schoot geworpen krijgt. Dit zijn de mensen die je hebt gemist, zonder dat je wist dat je ze miste.

Tegen het einde van de avond stonden Jess, Gil en ik even buiten om op adem te komen.

‘Het lijkt alsof je nooit iets anders hebt gedaan, zoals je achter de bar staat,’ zei ik tegen Gil, en hij lachte.

‘Ik heb het ook heel lang gedaan.’

‘Twintig jaar geleden, ja,’ zei ik.

‘Je verleert het nooit. Ik weet zeker dat als jij twintig jaar stopt met drinken, dat je het daarna ook weer doodgewoon kan oppakken. Het is als fietsen,’ grinnikte hij.

Ik besloot niet twintig jaar te wachten, maar bestelde na een paar minuten weer een fluitje. En daarna nog een, en nog, en nog een, tot de een-na-laatste me dwong om me los te weken uit De Druif, gedag te zeggen tegen de Helmersgroep en terug te reizen naar mijn eigen stad.

Foto: die schrijvende barman van de Druif

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Vlees zijn – de leeuw van Afrika

(De wereld in stukken 31)

Muggen doen goed hun best de pest die de mensheid vormt op deze aarde uit te roeien. De malaria- en denguemug zijn als soort vermoedelijk de succesvolste in het decimeren van Homo sapiens.  Een paar virussen doen leuk mee in dat project, en die zullen nog wel een succesvol kunnen blijken te zijn, ze muteren lekker snel dus hebben veel mogelijkheden.

Lang was de grootste angst voor mensen het mensverslindend dier, we hebben er een stel: haaien, beren, tijgers en leeuwen, krokodillen, komodo-veranen. Maar het meest tot de verbeelding sprak meestal de leeuw.

‘Heer mijn God, bij u zoek ik bescherming, bevrijd mij van mijn achtervolgers. Red mijn leven, want zij zijn als leeuwen, bereid mij te verscheuren, mij weg te slepen,’ luidt het in psalm 7. En Vondel dicht in de aanloop naar de Gijsbrecht van Aemstel dat Gijsbrechts broer de vijand najaagt die vlucht: zo stuift de zee voor wind met haar gedreven golven, zo zag men menigmaal een kudde wrede wolven en felle tijgers vlien voor het ijselijk geschreeuw van aller dieren vorst, de hongerige leeuw om niet al levendig en vers te zijn verslonden van hem die op de jacht geen aas en had gevonden.’

In David Quammen’s Monster of God staat het zo: ‘Grote en verschrikkelijke vleesetende beesten hebben het landschap altijd met mensen gedeeld. Ze maakten deel uit van de ecologische omgeving waarbinnen Homo sapiens zich ontwikkelde. Ze maakten deel uit van de psychologische context waarin ons identiteitsgevoel als soort ontstond. Ze maakten deel uit van de spirituele systemen die we hebben uitgevonden om ermee om te gaan. De tanden van grote roofdieren, hun klauwen, hun wreedheid en hun honger vormden een grimmige realiteit die konden worden ontweken maar niet vergeten. Af en toe kwam er een monsterlijke carnivoor als een noodlot uit een bos of een rivier tevoorschijn om iemand te doden en zich met het lichaam te voeden. Het was een bekend soort ramp – zoals autododen vandaag de dag – die, ondanks de bekendheid, elke keer opnieuw en schokkend gruwelijk moet zijn geweest. En het bracht een bepaalde boodschap over. Een van de vroegste vormen van menselijk zelfbewustzijn was het besef vlees te zijn.’

Het besef vlees te zijn. Dat zouden we wel eens wat vaker kunnen hebben. In het schitterende Westwaarts met de nacht van Beryl Markham beschrijft ze haar jeugd in Tanzania en Kenia en in een huiveringwekkende scene over een tamme leeuw Paddy, die even de call of the wild hoorde en achter het kind Beryl aanging:

‘Ik stopte en hij hief zijn kop op magnifieke wijze rustig omhoog en staarde me met gele ogen aan. Ik staarde terug, wroette met mijn blote tenen in de aarde en perste mijn lippen samen om een onhoorbaar fluitgeluid te produceren — een heel klein meisje dat verstand van leeuwen had. Paddy kwam toen zachtjes zuchtend overeind en begon me op een kalme, ingestudeerde manier te bekijken, zoals iemand die wat traag van geest is kan gaan spelen met een ongewone gedachte. Ik kan niet zeggen dat er een dreiging in zijn ogen lag, want die was er niet, en evenmin dat er kwijl langs zijn ‘vreselijke kaken’ liep, want die kaken zagen er mooi en netjes uit. Wel snoof hij echter de lucht op en het leek me dat hij daar hoorbaar tevreden over was. En hij ging niet weer liggen.’

Mijn eerste leeuw was in Nationaal Park Masai Mara in Kenia, maar vanuit een veilige Jeep, die overigens wel twee keer stuk ging. Mischien was het een nazaat, want eveneens mooie en nette kaken. Ik herinner me vooral de majesteitelijke rust en de glimlach – als ik me even schuldig maak aan antropomorfisme – op het gelaat van de patriarch. Een groep van tien ongeveer. Een windje, verre einders, een prachtleven leek me.

‘Ik herinnerde me,’ gaat Markham verder ‘de regels zoals je je die zo kunt herinneren. Ik liep niet hard weg. Ik liep erg langzaam en begon een uitdagend liedje te zingen. ‘Kali coma Simba sisi,’ zong ik, ‘askari yoti ni udari! Wij zijn zo woest als een leeuw, alle askari’s zijn dapper!’ Terwijl ik zong liep ik in een rechte lijn langs Paddy en ik zag zijn glimmende ogen in het dikke gras en ook hoe zijn staart de maat sloeg bij mijn liedje. ‘Twendi, twendi – ku pigana — piga aduoi — piga sana! Laten we gaan, laten we gaan — om te vechten — versla de vijand! Sla hard toe, sla hard toe!’  Welke leeuw zou niet onder de indruk komen van het marslied van de King’s African Rifles? Al zingend ging ik op een drafje naar de rand van de lage heuvel waarop, als ik geluk had, struikjes ananaskers zouden groeien. Het land was grijsgroen en droog en de zon stond er brandend boven, waardoor de grond onder mijn blote voeten heet was. Er was geen wind en er was niets te horen. Zelfs Paddy maakte geen enkel geluid toen hij snel achter me aan kwam. Wat ik me van het volgende ogenblik nog het duidelijkst herinner, zijn drie dingen: een kreet die nauwelijks harder was dan een fluistering, een klap die me tegen de grond sloeg, en hoe, terwijl ik mijn gezicht in mijn armen verborg en voelde hoe Paddy’s tanden zich om mijn been sloten, een fantastisch op en neer dansende tulband — die aan Bishon Singh toebehoorde — over de rand van de heuvel verscheen. Ik bleef bij bewustzijn, maar ik deed mijn ogen dicht en trachtte bewusteloos te raken. Het ging niet zozeer om de pijn als wel om het geluid. Ik denk dat het geluid van Paddy’s gebrul in mijn oren slechts herhaald zal worden als de helledeuren op een dag in hun wiebelige scharnieren zullen draaien en het hele panorama van Dante’s dichterlijk beschreven nachtmerries hoorbaar en zichtbaar zullen maken. Een onmetelijk gebrul omsloot de aarde en liet mij erin verdwijnen. Ik deed mijn ogen stijf dicht en bleef stil onder het gewicht van Paddy’s klauwen liggen.’

Bishon, vertelt later wat er gebeurde, een man met een zweep was erachteraan gesprongen maar de leeuw ging achter hem aan, want Paddy was van ‘mening dat zijn meester op geen enkele eerlijke manier recht had op een portie van het verse vlees, waar hij, de leeuw, dankzij eigen inspanningen beslag op hadden weten te leggen.’

Bishon Sing verkondigde deze buitengewoon redelijke interpretatie met een indrukwekkende ernst, alsof hij de zaak van de leeuw uiteenzette voor een jury van Paddy’s vrienden. “Vers vlees…” herhaalde ik dromerig, en duimde.’

lezen: Westwaarts met de nacht van Beryl Markham, David Quammen’s Monster of God en nog een stukje over Markham.

Naar kaart 32

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Een andere waarheid - over wetenschap en bedrog

    Een andere waarheid - over wetenschap en bedrog

    Larousse 11 In 1912 vond een amateur-paleontoloog Charles Dawson nabij Piltdown een onderkaak en een stukje schedeldak van wat de geschiedenis in zou gaan als de Piltdownmens, of Eoanthropus dawsoni. Een mooie nieuwe stap in het uiteenrafelen van de geschiedenis van de mens. Deze had een al wat menselijke schedel en een nog wat aapachtige...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Schrijvers

    Schrijvers

    Mijn eerste boekenbal begon als de meest ongemakkelijke ervaring van mijn leven. Mijn verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit was net verschenen, en op een lyrische recensie* was vrijwel meteen een negatieve** gevolgd. Had ik nu een boek geschreven vol “verhalen die steeds opnieuw verrassen, waarin de taal zindert en leeft en waarmee Van der Loo...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De vlinder

    De vlinder

    Ik ben zes jaar oud en zit naast mijn moeder in de auto – dit is een Brabants leven, in een heel andere tijd. Het oranje van mijn judoband heeft dat verzadigde, horend bij de kleurenfoto’s uit mijn jeugd. Het is spitsuur in het dorp, of wat men in die jaren spitsuur noemt. Mijn moeder...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

     

  • Foto van Willemijn Kranendonk
    Willemijn Kranendonk

    Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.

  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.