Aan Daniël Wolvecamp, een romanfragment

Raamswolde, 17 juni 1986

Beste Daniël,

Tot mijn verdriet heb ik je gemist toen je op de fiets je brief kwam afleveren. Stormde het niet te hard? Ben je heelhuids thuisgekomen? Ik ben blij verrast door je schrijven. Er heeft best wat tijd tussen gezeten.

Zoals je aan de datum kunt zien, schrijf ik je nog dezelfde dag terug. (Je ontvangt deze brief donderdag. Dus voor jou is het nu donderdag…) 

Der Geist von Raamswolde. Dat heeft je vader juist, zo noemden ze mij inderdaad. Het is begonnen met een Duitse journalist. Later werd ik door tegenstanders aangeschreven met phantom of prizrak. De schim van Raamswolde. Het impliceert dat ik overal aanwezig ben en als een spookverschijning mijn tegenstanders zwakke zetten influister. In iedere studeerkamer waar een speler zich het hoofd breekt boven de stukken, zou ik aanwezig kúnnen zijn. De vraag die hiermee opgeworpen wordt is of ik überhaupt wel besta… Sommigen zijn hier gevoelig voor.

Ja, correspondentieschaak. Die partijen zijn doorgaans beter, kunstiger misschien zelfs dan ‘gewone’ schaakpartijen. In de mooiste partijen duurt het doorgaans langer voor er ten eersten male geslagen wordt, omdat ieder offer langer overdacht wordt. Dit geeft de beginfase van een partij het karakter van een paringsdans. De stukken draaien om elkaar heen voor eindelijk toegehapt wordt. Er wordt vaker teruggetrokken dan tijdens een bordpartij. Het is dreiging, zonder contact. Slaan is transformeren. Dit maakt het schaken an sich al wezenlijk anders dan het dammen. Daar wordt niet getransformeerd, tenzij een dam wordt gehaald, nietwaar?

‘Alles verandert, niets vergaat volledig,’ zo schreef de Griekse dichter Homerus al. (Jij gaat straks ongetwijfeld naar het gymnasium, dus je zult nog met hem te maken krijgen.) Het ene stuk verandert in het andere en maakt zo een gedaanteverwisseling door. Stond daar op c3 nog zo’n lieve kleine pion, het volgende moment is hij getransformeerd in een dreigend kijkende dame. Ken je het boek In de ban van de ring? Daarin speelt de tovenaar Saruman een belangrijke rol. Hij maakt een metamorfose door, van goed naar slecht. Als je het nog niet gelezen hebt, ren dan meteen naar de bibliotheek. Niet omdat dit boek zoveel met schaken te maken heeft, maar omdat het een prachtig verhaal is waar je dagen plezier van zult hebben. 

Het wezenlijke verschil tussen de kunstenaar en de schaker is dat laatstgenoemde niets maakt dat als handelswaar bestendigd wordt. Geen schilderij, beeld of boek. Als zodanig rusten er dan ook geen rechten op een schaakpartij. Als niemand de moeite neemt de zetten te noteren, bestaat zij zelfs niet. Ja, in de hoofden van de spelers zal zij opgesloten blijven. Dat is meteen het tweede verschil. Een schaakpartij is altijd van twee mensen. De vergelijking met een uitvoerend kunstenaar dringt zich op en hoewel ik dit wel begrijp, betwist ik het wel. Een schaker is namelijk wel degelijk een maker. Als ik een potje zou voetballen, zou ik mij er volkomen van bewust zijn dat ik speel. Ik zoek niets of niemand. Bij het schaken is dat niet zo. Daar is het mij te ernstig voor. Zoals de kunst voor een kunstenaar het allerhoogste is en daarom serieus genomen moet worden. Iets maken wat er eerder nog niet was, dat is kunst. Schaken is een dialoog die er eerder nog niet was. Het is niet zomaar een spel. Een schaker bepaalt de definitie. Hij blaast zijn stukken, met allemaal hun eigen karakter, leven in zoals een poppenspeler zijn materiaal tot toneelspelers verheft door aan de touwtjes te trekken. De ideeën van de schaker vloeien uit over het bord en vormen mede de partij. Een schaker geeft. Zelfs als hij een stuk van de tegenstander slaat. Goed, voor het gemak noemen we het een spel. Maar het is een spel dat gespeeld wordt door mannen en vrouwen die nooit volwassen zijn geworden. Ze spelen zoals een kind speelt, dus in bittere ernst. Ik ook. 

Met vriendelijke groet,

Allard van Benniq Methorst

Bovenstaande is een brief aan een twaalfjarige jongen – een fragment uit mijn in november te verschijnen roman De schim van Raamswolde.

Foto van Alexander Baneman
Alexander Baneman

Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Plusminus Atlantis

(De wereld in stukken 36)

In een dicht conifeerwoud loopt een jong dier over een paadje achter haar moeder aan, net zoals ze gisteren deed, ze herkent het paadje al: verderop is de open plek waar je drinken kunt en er voldoende te grazen is zodat je erna even goed in de zon kunt gaan liggen voordat ze verder gaan. De zon schijnt en er hangen een paar mooie witte wolken boven de boomtoppen, van waar uit geschreeuw van kleinere vliegende dieren.

Ons geheugen is beperkt. Een paar simpele regels van je voor te stellen hoe iets geweest zou kunnen zijn helpt verder. Want met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is deze scene waargebeurd, 70 miljoen jaar geleden. Hier op deze kaart waar een eilandenrijkje – de Kerguelen – de toppen vormen van een verzonken microcontinent. Het Kerguelen-plateau. Atlantis bestaat. Alles speelt zich hier onder water af. Het continentje vormde een oppervlak van een derde van de landmassa van de huidige Verenigde Staten, en moet met een dicht tropisch conifeerwoud bedekt zijn geweest tijdens het Krijt. Bloeiende planten, vissen, bijen die de bloeiende planten afgingen, vlinders, krokodilachtigen, en schildpadden. Het moet een bij vlagen herkenbare wereld zijn geweest.

Maar dat veranderde na de meteoorinslag natuurlijk, en zo’n 20 miljoen jaar geleden verdween dit continent voorlopig uit het zicht en vlijde de oceaan zich over haar heen en resten ons wat eilandjes en een vermoeden.

In de geschiedenis van mensen speelt de Franse zeevaarder Yves-Joseph de Kerguelen- Trémarec  dan nog een rolletje op deze kaart. Op 12 februari 1772 vaart hij langs, op zoek naar Terra Australis Incognita, het grote zuidelijke continent, dat wel moest bestaan om dat het in evenwicht zou zijn met de noordelijke landmassa. Weinigen in de geschiedenis der mensheid zijn zo te laat geweest. Hij was 20 miljoen jaar te laat. Dat toegeven aan Lodewijk de 15e durfde hij echter niet, hij overdreef zijn ontdekking en plukte daar de wrange vruchten van, gevangenisstraf, al schijnt een volgens scheepsmores illegale minnares in zijn kapiteitshut er ook iets mee te maken te hebben gehad.

Een Atlantis ligt hier op de kaart, onder het blauw. Een echt. Het schemert er nog wat doorheen als je goed kijkt. Generaties van dieren leefden hun leven en zijn voorgoed verzwolgen in de nacht van de geschiedenis. Een ver verleden en waarschijnlijk een redelijk nabije toekomst. 1.100 tot 2.200 meter onder de zeespiegel rest nog ergens dat paadje, en wat overbleef van die open plek.  En de resten van moeder en dochter minmi. Alleen de fantasie kan ze er nog aan onttrekken.

Atlantis

Ze hebben wel of niet bestaan.
Op een of geen eiland.
Een of geen oceaan
Verzwolg hen wel of niet.

Was er iemand om van iemand te houden?
Was er iemand om met iemand te strijden?
Alles of niets geschiedde
daar of niet.

Er waren steden, zeven.
Is dat wel zeker?
Ze wilden eeuwig blijven.
Zijn er bewijzen?

Het buskruit vonden ze niet uit, nee.
Het buskruit vonden ze wel uit, ja.

Twijfelachtig en verondersteld.
Niet voor nageslacht bewaard.
Niet genomen uit de lucht,
uit water, vuur en aarde.

Niet in steen vervat
noch in een druppel regen.
Niet bij machte serieus
enige moraal te demonstreren.

Een meteoor sloeg in.
Het was geen meteoor.
Een vulkaan barstte uit.
Het was geen vulkaan.

Iemand riep iets.

Niemand riep iets.
Op dat plusminus Atlantis.

-Wisława Szymborska, vertaling Gerard Rasch

naar kaart 37

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Lobi disi

Ik haalde mijn dochter van school en fietste met haar naar café Waterkant aan de Marnixstraat. Daar zouden we een colaatje drinken terwijl we wachtten tot het tijd was voor haar streetdanceles bij het Amsterdam Dance Center.

Ik tilde haar van het zitje op mijn stang en liep met Ada onder de Europarking door naar het water. Aan de bar bestelde ik twee cola en zes bitterballen, en terwijl ik betaalde keek ik over mijn schouder naar het bolletje van mijn dochter, die aan een tafeltje aan die beloofde waterkant op me wachtte.

Ik besefte hoeveel ik houd van ledige momenten samen, tijd om je gedachten de loop te laten. Soms volg je zo’n gedachte een eindje, soms laat hem verwaaien en merk je het wel weer wanneer je aan iets anders denkt. In mijn Amsterdamse leven zitten niet zoveel ledige momenten.

Ik dacht aan Suriname, en dat ik daar al negen jaar niet meer geweest ben. Zoals altijd zag ik meteen die brede bruine rivier voor me; bij Leonsberg, aan de Waterkant, bij de markthallen, bij de Wijdenboschbrug, bij Domburg. In gedachten ging ik stroomopwaarts tot het stuwmeer en stapte dan in Atjoni op een korjaal om de longen van de wereld in te varen, voorbij stroomversnellingen en dorpjes tot het bos het van de mensen overnam.

Suriname blinkt uit in ledige momenten. Alles duurt er lang. Je stelt je in op wachten en verveling, doodt de tijd met babbeltjes, lezen, dutten of gewoonweg staren.

Ik staarde naar Ada’s hoofdje en liep zo langzaam mogelijk naar haar toe met onze drankjes. Ze had een arm over de leuning van de stoel naast haar gelegd, waar ik over een paar tellen zou gaan zitten. Aan de bolling van haar wang was te zien dat ze glimlachte of met haar ogen kneep tegen het licht.

Ik stelde me haar voor in een warmer licht, aan een warmere waterkant, zag hoe een van de softverkopers een praatje met haar maakte, haar woordjes Sranan leerde. De liefde die ik voelde was een mengelmoes van liefde voor mijn dochter en voor het thuis dat Suriname is.

Wie geen kinderen heeft zal niet snappen hoe het is om ze te zien zonder dat ze jou doorhebben. Hoe het voelt om ze contact te zien maken zonder je hulp. Mijn hart brak in schitterende scherfjes bij het idee haar een dawet te zien kopen op de Saoenah Markt.

Hier is dit hele wezen, denk je als ouder, dat uit me komt maar buiten me bestaat, ademt, geniet van wat ze meemaakt, haar plek in deze wereld aan het vinden is.

‘Kijk eens,’ zei ik, om mijn eigen redenen met mijn ogen knijpend, en zette een flesje cola voor Ada neer.

‘Dank je,’ zei ze.

Ik zag nu dat ze fronste tegen het zonlicht én glimlachte. Ik wees naar de vele vlaggetjes die aan koorden rond café Waterkant hingen. ‘Weet je welke vlag dat is?’

‘Tuurlijk weet ik dat,’ zei Ada. ‘Dat is Suriname.’

Hoewel ze er nooit geweest is, weet onze dochter veel over Suriname. Haar broer Nadim herinnert zich ons huis op palen in Flora. Het aapje van de buurvrouw. Dat hij met zijn vrienden op het erf speelde. Hij herinnert zich de verhalen over Anansi de spin die hij in het binnenland van Sensi hoorde en die zo anders waren dan de sprookjes die hij had gekend – wie ten koste van alles en iedereen bovenaan eindigt is de held, is de moraal van bijna elke Anansi tori.

De afgelopen dagen keken we Kinderen van Mavungu, de documentaire die Miriam Marks maakte over schoolkinderen uit Pikin Slee, een dorpje in het binnenland waar Nadim als kleine jongen ook heeft rondgerend. De kinderen die Mirjam volgde staan op het punt naar de middelbare school te gaan, wat een enorme overgang is, omdat ze daarvoor hun dorp in het binnenland moeten verlaten.

Ik dacht aan grote stappen, aan overgangen in een leven. Aan het loslaten van allerlei vormen van thuis.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

De droom

Ik werd wakker in een kamer die niet van mij kon zijn, naast een vrouw die ik niet kende. Ze sliep op haar zij, droeg haar lange, blonde haren als een masker voor haar gezicht. Op het nachtkastje ontdekte ik een foto waarop we samen stonden: lijven tegen elkaar, in een ver land, op een klif. We lachten allebei. Kennelijk kenden we elkaar beter dan ik dacht.

Ze ontwaakte traag, veel trager dan in het echt. Daar was er altijd haast, spijt, een trein. Maar nu niet: ze draaide wat, schoof de plukjes haar met haar hand opzij, opende haar ogen. Ze zoende me, vroeg of ik goed geslapen had, begon te praten over iets. Dit was een droom, maar dat wist ik toen nog niet. Dat kwam pas later.

Delen van de droom ben ik vergeten, maar ik weet nog dat ik door het huis liep, het stukje groen bij de voordeur zag, met mijn handen langs de ruggen van de boeken ging die ik kennelijk had gelezen, in de woonkamer met de hoge ramen stond.

Er hingen geen klokken, maar foto’s aan de muur, met bewijzen van een bestaan dat niet van mij kon zijn. Er was een keukentafel waaraan ik een kruiswoordpuzzel maakte, niet met een potlood, zoals de twijfelaar die ik buiten de droom was, maar met pen. Er stond een broodbakmachine op het aanrecht, want kennelijk wist ik hoe dat moest. Overal hing de geur van een grasveld, net na een lentebui.

Ik werkte wat achter de laptop, dat is wat ik me ook nog herinner, al had ik geen idee wat ik precies deed, maar het voelde alsof ik ervoor gestudeerd had. Het was een doodnormale baan, dat moest wel, ik denk dat het iets met Excel was. Alles voelde afgebakend, de dingen in de droom gingen met een vanzelfsprekendheid die ik niet kende. Ergens in de droom stond ik met een kop koffie voor het raam en keek naar een lege straat. Er hing een kalmte over me, dat weet ik nog het beste, die je bijna doet huilen van tevredenheid. Wat ik vooral nog weet: dat ik iets voelde, wat schuurt aan het geluk.

‘Zullen we naar buiten gaan?’ vroeg de vrouw ergens in de droom, en we gingen. We liepen door een bos, er was ineens een hond die een stok apporteerde, ik riep een naam, we kwamen bij een meertje met een bankje.  

Een van de laatste dingen die ik nog weet, is het restaurant. We zaten aan een tafel met mensen die waarschijnlijk mijn vrienden waren, want we voerden gesprekken alsof we elkaar kenden. Er werd gelachen, zo luid dat ik me ervoor had geschaamd, als het geen droom was geweest. Ik betaalde zonder eerst naar mijn bankrekening te staren. Er was geen geklaag, geen gesomber, geen gezeik. Er was de warme trui die ik droeg, een kind dat langs ons rende, een broodmandje.

Buiten was het al donker toen de vrouw en ik naar huis liepen. Ik liep kaarsrecht. We vonden het huis dat ik nooit zou weten te vinden en de deur viel zo zacht achter ons dicht, dat ik daar niet wakker van had kunnen worden. Het moet iets anders zijn geweest, maar ik weet niet meer wat.

Ik ontwaakte in een doorzichtige staat, de vorm van ontwaken die me het meest dierbaar is. Het is de vorm van wakker worden waarbij je al een paar minuten in de realiteit ligt, maar de droom nog even uitmondt in het echte leven. De dag lijkt bedekt met de nevel die soms boven weilanden hangt, alsof iemand de werkelijkheid nog even op sluimerstand laat staan.

Alles was nog even mooi, gladgestreken, volmaakt. Tot het onweerlegbare licht van de dag stukbrak op mijn scheve bestaan toen ik de gordijnen openschoof. Er viel niets meer te ontkennen: het licht, de dag, mijn leven. Hoe hard ik dat ook de rest van de week geprobeerd heb.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

De zijweg, een kleine lofrede

In zijn vermakelijke essay ‘Een buitenkansje’* schept Roald Dahl een treffend beeld: een schrijver die haastig met zijn vinger in de stoflaag op de achterkant van zijn auto een idee opschrijft. Goede ideeën vervliegen namelijk sneller dan goedkoop geurwater. Hij ging later de deur niet uit zonder zijn opschrijfboekje.   

De romantiek van de schrijverij. Welke aspirant-auteur schafte niet een Moleskine op zakformaat aan toen hij/zij besloot zich eindelijk te wagen aan een roman of een dichtbundel? Dahl schrijft: ‘Je weet nooit wanneer een prachtidee plotseling door je hoofd zal flitsen, maar wanneer het komt, grijp je het met beide handen stevig vast en laat je het niet meer los.’

De voorbeelden zijn legio, sommige bekender dan andere. John le Carré kreeg zijn beste ideeën in de trein. De Amerikaanse dichter Wallace Stevens haalde zijn inspiratie uit wandelingen. Archimedes had zijn legendarische eurekamoment in bad.

Dergelijke aan ons overgeleverde anekdotes vormen de bakermat van de opvatting dat de beste ideeën niet geboren worden aan de schrijftafel, maar op zekere afstand daarvan.

Zelf heb ik net de laatste hand gelegd aan mijn debuutroman die komende november verschijnt. Tijdens het schrijven heb ik veel wandelingen gemaakt (en nog vaker in de trein en in bad gezeten) en soms borrelde er dan wel iets op, maar dat waren niet altijd de beste ideeën. Nee, veelal kreeg ik de mooiste invallen toch gewoon zittend aan mijn schrijftafel (in mijn geval een antieke Engelse secretaire) en dan vooral als ik zonder het ten volle te beseffen een afslag genomen had. Mogelijk had de sterke bijenwasgeur die van het hout opsteeg een stimulerend effect, wie zal het zeggen.

Een dergelijke zijweg kon een jeugdherinnering zijn bijvoorbeeld, of een voor de vuist weg geschreven levensgeschiedenis van een bijfiguur in vogelvlucht. Het mooie hiervan was, dat het niet zomaar kon verdwijnen; het stond er namelijk al. Het was al schrijvende ontstaan. Als zoiets gebeurde moest ik vooral niet direct omkeren naar mijn verhaal, maar doorlopen om te zien waar ik uitkwam. Vaak leverde het een welkom accent op, of legde het iets cruciaals bloot, iets wat ik eerder over het hoofd had gezien. Dan maakte ik het zojuist geschreven blokje tekst passend en vervolgens klikte ik het, alsof het een stuk van een speelgoedracebaan was, vast aan mijn verhaal. Nu en dan liep zo’n zijweg dood, maar vrijwel altijd nam ik iets bruikbaars mee op mijn weg terug; een sfeerbeschrijving of een bepaalde toon.

Ach ja, de beste ideeën en hoe ze te vinden, het klinkt als de titel van een belegen schrijfhandboek. Natuurlijk loop ook ik altijd met een Moleskine en een pen in mijn binnenzak, maar voor mij geldt toch vooral: ga aan de schrijftafel zitten en maak meters, het liefst op onbekend terrein.

Binnenkort begin ik aan een tweede roman. (Vandaar wellicht de – toegegeven – corny metafoor van de wegen; ik moet aan de gang blijven.) Ik zal wederom mijn ogen openhouden voor mogelijkheden om af te slaan. Misschien verdwaal ik. Stiekem hoop ik daarop.  

*Opgenomen in de verhalenbundel Het wonderlijk verhaal van Hendrik Meier.

Foto van Alexander Baneman
Alexander Baneman

Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

Kruidig

(De wereld in stukken 35)

Ik stel me een wereldkaart voor waar je de gerechten per land op de kaart afgebeeld ziet. Het moet een mooi palet opleveren. Sjasliek en koolsla en borsjt op Rusland, een groot oppervlak voor misschien niet de rijkste keuken ter wereld. Patatten en mosselen op België, heel veel kip en bonen in Centraal-Amerika. Burgers en nog meer burgers over de States. Italië is precies andersom, eigenlijk te weinig grondoppervlakte om die veelheid aan gerechten op kwijt te kunnen. Een wonderlijk, cartografisch buffet. Op de kaart zijn we wel nabij de rijkste keukens beland. India is er een van, op dit kleine stukje zuid dan nog een toponiem geassocieerd met voedsel: Madras, van de curry.

Een curry is een kruidenmelange, kant en klaar te koop zodat je die 12 of meer kruiden zelf niet steeds mengen hoeft. Ik denk aan stapels kruiden en kleurstoffen tijdens een van de vele Hindoestaanse feesten, Holi-Phagwa bijvoorbeeld, als Hindoestanen door wolken kleurstof lopen. Op markten zijn stapels kruiden hoog opgetast. Er zit ook wel een zekere logica in kleur en kruidenrijkdom: als je religie je verbiedt runderen of varkens te eten, en linzen en rijst overvloedig zijn dan moet je daar wel wat smaak aan zien te verbinden. De Indiase is misschien wel de kruidrijkste keuken op aarde. Om er nog een cultuureigen fenomeen aan te verbinden: in het kastenstelsel dat India in hoge mate nog steeds is, geldt eveneens dat kruiden de beste oplossing is voor het verrijken van zeer goedkoop eten. Madras maakt het leven van een Onaanraakbare nog net iets dragelijker… Curry als kasten-compenserend fenomeen. Hoezeer je ook van levende koeien houdt: je hoeft maar een keer drie uur in een bus te hebben gezeten op een eenbaansweg, stilstaand onder de verzengende zon omdat een heilige koe op de rijbaan ligt te herkauwen en respectvol niet weggepord wordt en je weet dat in elk wezen een irritante diva schuilt… als ze alles maar mag!

De zoektermen ‘India’ en stomach problems’ leveren een ongeëvenaarde hoeveelheid hits op, en wat al snel bovendrijft is de hilarische term ‘Delhi Belly’ Hoewel, hilarisch, je zal er maar mee zitten. Broek op de enkels, zweet op het voorhoofd, een Bombay-hitje schalt vanachter de bamboe beschutting. Een bezoek aan India levert voor een opvallend hoog percentage mensen een levenlang maagproblemen op. Zelf keerde ik eens terug uit India met een lichaamsgewicht van 52 kilo. Ik ben 189 cm hoog en weeg er nu 78.

Een derde reden (maar wellicht werkt het dus ook andersom) voor overmatig kruidengebruik kan voorkomen van maagproblemen zijn: bacteriën houden niet zo van kruidig, is dan de gedachte.

Je hoeft maar door bijvoorbeeld het Dishoom kookboek te bladeren om weer te weten dat de liefde voor Indiaas eten toch een niet te overwinnen liefde is. En in gedachten duik je dan de stad Madras is, met haar duizenden stegen, met evenzovele eettentjes. Twaalf miljoen inwoners, het is er van daag 32 graden Celsius. Broeien maar.

Indian Cooking (gevonden in een Londonse metro)

The bottom of the pan was a palette-
paprika, cayenne, dgania
haldi, heaped like powder paints.

Melted ghee made lakes, golden rivers.
The keema frying, my mother waited
for the fat to bubble to the surface.

Friends brought silver-leaf,
I dropped it on khir-
special rice pudding for parties.

I tasted the landscape, customs
of my father’s country –
it’s fever on biting a chilli.

Er zijn er nogal wat, de toponiemen geassocieerd met voedsel.

Naar kaart 36

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De mens als biopic

    De mens als biopic

    Aflevering 1 Samuel Sarphati Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Eerste zwaluw

    Eerste zwaluw

    Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Larousse 18 Er zijn veel wonderlijke zaken die Colin Turnbull beschrijft in zijn prachtige boek over de pygmeeën in de Congo. Door algemene depressie aangaande de toestand in de wereld merk ik een vergaande neiging tot escapisme in mijzelf op. Het werkelijk naar-binnen-drinken van antropologische studies als The Forest People van voornoemde Turnbull is er...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

  • Foto van Marian van der Pluijm
    Marian van der Pluijm

    Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.