Arabia Felix, gelukkig Arabië

(De wereld in stukken 30)

Welk land veranderde meer en opmerkelijker in een eeuw dan Saudi-Arabië? De olie maakte het stinkend rijk, daarvoor kan het dat niet echt geweest zijn. Het was een bedoeïen, Khamis bin Rimthan die een Zwitsers geoloog hielp met het ontsluiten van de eerste oliebron.  1938 was dat. Een klein decennium later reist de Brit Wilfred Thesiger er rond. Thesiger werd geboren in Ethiopië en zijn ouders waren in dienst van het Britse Rijk. Hij diende in de ambtenarij en in het leger, was de Brits afgevaardigde bij de kroning van de grote Haile Selassie maar wilde graag reizen. In de Sudan in het gebied van de Danakil kwam hij erachter dat de woestijn zijn grote liefde was en al snel maakt hij plannen het ‘Empty Quarter’ van Saudi-Arabië te bereizen, een gebied dat alleen door bedoeïenen bereisd werd, die hij Bedu noemt. Thesigers Arabisch moet heel goed zijn geweest, de meeste Bedu houden hem voor een Syriër vanwege zijn accent.

De woestijnliefde begrijp ik na slechts een paar dagen in een andere woestijn, de Thar, goed. Het intense plezierig van schommelen op de kamelen, als je er niet zeeziek van wordt. Het wonderlijke gorgelen van de beesten, en vooral de onwaarschijnlijk prachtige sterrennachten, liggend op en onder een kleedje.

Wat een boek schreef hij erover! Arabian Sands is werkelijk schitterend. Het is een beschrijving van de zware reizen, de voorbereidingen, maar vooral over het leven van de Bedu die hij goed leert kennen en voor sommigen van wie hij een aan liefde grenzende vriendschap voelt. Thesiger is nooit mer echt geland na deze reizen denk ik. Droevig is in documentaires te zien hij hij uiteindelijk decennia later in Engeland in een bejaardenhuis beland, een man die hoort bij de woestijn.

De passages over kamelen zijn fascinerend. Omdat een kameel vervoersmiddel, voedselproducent, huisgenoot, reisgenoot, vriend, investering, kapitaal etc. is voor de Bedu gaat het er in het boek veel over. een Bedu in de Empty Quarter, grofweg het zuidoostelijke deel van het land kan aan de print van de hoef zien van wie de kameel is, of ze melk geeft, een kalf draagt, het geslacht, de leeftijd, de hoeveelheid water in de bulten etc. Hilarisch zijn de momenten dat een van zijn vrienden en reisgenoten met irritatie aan het wachten is terwijl zijn kameelstier de vrouwelijke kamelen aan het ‘bedienen’ is: de meeste Bedu reizen met vrouwtjeskamelen, omdat de stieren humeuriger zijn en moeilijker te beheersen. Als de Bedu er lucht van krijgen dat er wel een stier in de beurt is brengen ze er al hun kamelen naar toe voor bevruchting. En dat moet je maar vriendelijk en geduldig accepteren als stierberijder.

De lange reis door de Empty Quarter is heftig. De warmte en de kou, het weinige en vreselijk smakende water en ook nog, ergerlijk voor Wilfred Thesiger, de prachtige gastvrijheid van de Bedu: in zijn geval een tot hoofdpijn leidend rekenproblemen: want elke groep van tien monden die even voor een avond en een ochtend aansluit, doet een fors beroep op zijn voorraden, en hij moet dan nog zoveel dagen… De vrijgevigheid van dit volk is soms moeilijk te doorgronden. Als hij noodzakelijke dingen koopt voor zijn reisgenoten hebben ze die soms na een halve dag al weer weggegeven aan iemand die het meer nodig lijkt te hebben.

Verbazingwekkend was het verschijnen van sardientjes in dit verhaal. Op lange reizen nemen ze stapels gedroogde mee, voor eigen en kamelen voedsel.

En dan dit intens droevige verhaal dat niet meer uit je hoofd raakt:

‘We bereikten Dahal een goede drie dagen later. Het water, dat naar zwavel stonk lag aan het einde van een tunnel in de kalkstenen rots en was moeilijk te bereiken. Terwijl we de kamelen water gaven, vertelde Bin Duailan ons dat een wolf een paar maanden eerder hier twee jongetjes had gedood. Hun vader had hen bij de bron achtergelaten met een lading sardines die hij van de kust had meegebracht, met de mededeling dat hij de volgende dag terug zou komen. ‘s Nachts verdreef de wolf ze van de sardientjes, waarvan hij er een stel at. Toen een of andere Manahil ‘s ochtends opdook, vertelden de kinderen wat er was gebeurd, maar toen deze Manahil naar de kust afdaalden, lieten ze de kinderen bij de bron achter, in het vertrouwen dat hun vader spoedig zou terugkeren. De vader kwam pas de volgende dag aan en toen vond hij zijn beide zonen dood en gedeeltelijk opgegeten.’

Je die duistere nacht voorstellen… deze ongelukkige jongetjes.

Nu razen er auto’s van 5 ton met airco door de Empty Quarter. Maar de nachten zullen er nog wel donker zijn…

Lezen:

over Krim, Oekraïne en de Zwarte Zee en de Zee van Azov op deze kaart:
Konstantin Paustovski Lichtend water, De romantici, Muziek van de herfst.

Over Oekraïne:  
Marc Jansen: Grensland

Turkije:
Orhan Pamuk Istanbul, Museum van de onschuld

Georgië:
Marc Jansen Belaagd paradijs

naar kaart 31

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

De kracht van de Surinaamse keuken

Tijdens het schrijven van deze post heb ik een collega op bezoek in Suriname. De beste en ‘lekkerste’ manier om hem kennis te laten maken met Suriname is via de Surinaamse keuken. De Surinaamse keuken is een mooie weerspiegeling van de Surinaamse samenleving.  

Ik rij van links naar rechts naar de verschillende buurten in Paramaribo waar er eetplekken zijn om mijn collega, in die tien dagen dat hij er is, zoveel mogelijk  gerechten te laten eten en dus kennis te maken met de verschillende culturen en verhalen die het land rijk is. Want bij zo’n eetplek raak je makkelijk in gesprek met de uitbaters, koks en de gasten die  iets interessants te vertellen hebben over het land. We doen roti kip, rijst gestoofde kip met groenten zoals sopropo, klaroen en tayerblad, rijst bruine bonen met kip en zoutvlees, Chinese nasi en tjauwmin, nasi rames en berkat en  mag pom en pindasoep ontbreken ook niet. Drank wordt dawet, gemberbier en Parbo bier.

‘De kracht van de Surinaamse keuken zit in de diversiteit, de beschikbaarheid van de verschillende ingrediënten en vooral de hoeveelheid van verschillende bladgroenten die Suriname heeft’, zegt chef-kok Patrick Woei.

‘We beseffen in het land nog te weinig wat mogelijk is in onze keuken. In Singapore en Maleisië heb je het fenomeen van de Hawker Centre.’ Een Hawker center is een openluchtcomplex waar je gekookt voedsel kan kopen en nuttigen dat veel voorkomt in Hongkong, Maleisië en Singapore. Ze zijn gebouwd om een ​​hygiënisch alternatief te bieden voor mobiele ventkarren en bevatten veel kraampjes die verschillende soorten betaalbare maaltijden verkopen. Volgens Woei zijn deze centra verbonden aan een markt. 

‘Dat heeft ervoor gezorgd dat zestig procent van de maaltijden buiten wordt gegeten. De huur bij de foodcourts is niet hoog. Er is een grote afzet voor de mensen die in de groenten en fruitteelt zitten. Er is veel lekker eten verkrijgbaar tegen een zachte prijs. Het is een enorme trekpleister voor toeristen. Als we dit voor Suriname kunnen bewerkstelligen kan het een enorme boost geven aan de economie. Daarnaast positioneert het onze keuken internationaal ook beter en steviger.’

Het is de droom van Woei om zo’n attractie in Suriname op te zetten.

Van oorsprong zijn veel van de gerechten van Suriname bekend. Van de Inheemsen is onder meer bekend pepre watra en anderen zijn meegekomen met de tot slaafgemaakten en de immigranten. De gerechten die meekwamen  zijn uniek geworden, doordat ze door de jaren zijn aangepast en verrijkt met ingrediënten die in Suriname te vinden zijn. We kunnen denken aan het ovengerecht pom, dat door de Joden naar Suriname is gebracht en eigenlijk wordt gemaakt met aardappelen. In Suriname werd de aardappel vervangen door pomtayer. Zo werd de pom bekend. Andere gerechten werden anders zoals de Surinaamse roti die verschilt met de roti van India en Trinidad en Tobago. Bepaalde gerechten werden enerzijds juist geconserveerd, zoals de saoto soep van de Javanen waar het originele recept nog wordt gebruikt om die samen te stellen. Anderzijds kent deze soep in het land waar deze soep vandaan komt vele variaties.  Door de aanpassing van de samenstelling van bepaalde gerechten die naar Suriname kwamen met de verschillende groepen ontstonden andere varianten of zelfs heel andere unieke gerechten.  Dit maakt de Surinaamse keuken qua smaak sterk en divers. 

Naar mijn mening is de tafel vol met diverse gerechten die je aantreft bij een goed Surinaams feest, ook de richting waar we naartoe moeten met het land: we hebben verschillende achtergronden en verschillende culturen en denkwijzen, en we hebben een gemeenschappelijk streven om het land positief te ontwikkelen. Daar zit de eenheidsgedachte. 

Net als hoe we trots zijn om gasten uit het buitenland kennis te laten maken met onze Surinaamse keuken moeten wij trots zijn op al het positiefs dat het land te bieden heeft. De verschillende culturele en etnische achtergronden maken ons verschillend , maar doordat we in Suriname bijeen zijn, maakt het ons tot het prachtige moksi, mengelmoes. Laten we dat waarderen en verder uitdragen.

Ik denk dat mijn collega heeft genoten van alle gerechten en  weer terugkomt naar Switi Sranan, onder meer voor het lekkere eten en de hitte.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Nova Zembla: uitgeefgeschiedenis, reisverhaal

(De wereld in stukken 29)

Er is volgens Gerrit Komrij een ‘natste Nederlands gedicht,’ het is “De idioot in bad’ van Vasalis. Zo stel ik me voor dat er een ‘koudst Nederlands leven’ is, dat moet dan dat van Willem Barentsz zijn, de zeevaarder die in 1596-’97 de profijtelijke weg naar Indië over het Noorden wilde vinden, vast kwam te zitten op het grote eiland Nova Zembla en er overwinteren moest.

Ik denk misschien iets vaker dan gemiddeld aan Willem Barentsz omdat ik op steenworp afstand van een naar hem genoemde straat woon. Daar is vreemd genoeg geen Gerrit de Veerstraat, naar en van zijn medereizigers, die schreef.

Bij terugkomst in Nederland publiceerde De Veer in 1598 bij uitgever Cornelisz Claesz op het Damrak de Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort, een verslag van de expedities gebaseerd op zijn dagboek en het logboek van Barentsz. Het werd een groot commercieel succes voor deze uitgever. En daarbij is Nova Zembla verbonden met Nederlandse uitgeefgeschiedenis. Gabry van Tussenbroek schreef een geweldig en een beetje te weinig opgemerkt boek over deze uitgever en zijn tijd: Amsterdam in 1597.

De dood van Willem Barentsz klinkt bij Gerrit de Veer zo:

‘Op 20 juni [1597] was het redelijk weer, en de wind kwam uit het westen en de zon stond ongeveer zuid oost. Toen werd Claes Andriesz heel ziek en we zagen wel dat hij het niet lang meer maken zou en de hoogbootsman kwam in onze bok en vertelde hoe het met Claes Andriesz gesteld was en dat het was opgemerkt dat die het niet lang meer zou maken, waarop Willem Barentsz zei: me dunkt dat het met mij ook niet lang meer duurt. Maar wij hadden niet door dat Willem Barentsz zo ziek was, want wij zaten met elkaar te praten en Willem Barentsz zat mijn kaart te bekijken die ik van onze reis gemaakt had, en we bespraken over en weer nog plannen. Op het eind legde hij de kaart weg en zei: Gerrit geef mij eens wat te drinken, en nadat dat gebeurd was viel het helemaal niet goed, zodat hij met zijn ogen draaide en zo onverwacht snel stierf dat wij de tijd niet hadden de schipper uit de andere schuit te roepen, want hij was al dood, zodat hij nog voor Claes Andriesz stierf, die kort daarna ging.

De dood van Willem Barentsz bedroefde ons niet weinig want hij was de grote leider en enige stuurman, op wie wij ons verlieten en op wie we vertrouwden, maar tegen God konden wij niet optreden, dus moesten we berusten.’

Een huiveringwekkende scene, al klinkt het in de taal en spelling van zijn tijd nog beter:

‘So quam hem een sodanighen qualijckheyt aen, dat hy zijn ooghen verdraeyde, ende starf so onversien haestich.’

Het was zondermeer het meest desastreuze slokje in de Nederlandse nautische geschiedenis. In de vroege negentiende eeuw, in 1819 deed Hendrik Tollens het nog eens dunnetjes over. Met de nadruk op dunnetjes. Tollens was de Pfeiffer van zijn tijd, zeer succesvol, technisch sterk, modieus en een tikje ijdel. Hij schreef Tafereel van de overwintering der Hollanders op Nova Zembla in de jaren 1596 en 1597 in zijn poging een politiek getroebleerd Nederland van wat adelspapieren te voorzien met een sterk nationalistisch en godsvruchtig heldendicht.

De wakkre Barends, kwijnt: zijn treurig sterfuur slaat.
Reeds had zijn zwakke hand, met mat en moeilijk beven,
Een rol papier gevuld en met hun ramp beschreven,
En ‘t ongesierd verhaal van hun mislukten togt
In ronden stijl gesteld, zoo kort en goed hij ‘t mogt.
Nu wenkt hij Heemskerk, vat zijn handen, poogt te spreken,
En reikt hem ‘t opstel toe, – maar blijft in snikken steken,
En wijst hem spraakloos ginds de plaats aan – ginds omhoog,
Waaraan hij ‘t hechten moet, – waaraan men ‘t vinden moog’,
Opdat de naneef weet’, zoo ooit, in later jaren,
Een schip het eiland naakte en weer mogt huiswaarts varen,
Wat bang en aaklig lot, te schriklijk ondergaan,
De vrucht was van een togt, voor Neerlands roem bestaan.
Nu gaârt hij al zijn kracht, en bidt met brekende oogen,
Wie hunner ‘t wee ontkoom’, wie ooit zou keeren mogen,
Dat hij zijn weduw groet’, dat hij zijn dierbaar kroost
Des vaders zegen breng’ en als een Christen troost’;
Dat hij hun allen zegg’, hoe teeder hem, in ‘t sterven,
Het brekend harte sloeg voor die zijn hart moest derven;
Maar dat de hoop op God, die tot ons best besluit…
Hij knikte ‘t laatst vaarwel, en blies den adem uit
Nu was de ramp ten top, de ellende ‘t hoogst gestegen:
Daar lag hun raadsman neer! zijn kille lippen zwegen!
Geen enkel woord van troost, dien hij zoo dikwijls sprak,
Ontging zijn bleeken mond, nu alle troost ontbrak
Weemoedig zien zij neer, het oog op ‘t lijk geslagen,
En vinden minder heul, hoe meer hun jammren vragen.

Hoeveel beter is De Veers oprechte situatieschets! Dat Tollens van Barentsz ‘draaiende ogen’ ‘brekende ogen’ maakt is de kortste samenvatting van wat hij wil: onmiddellijk effect sorteren en bij voorbaat duiden, waar het ware beeld veel intenser is.

Reinout Oerlemans tenslotte, vermogend producent en jeugdster van ‘Goede tijden, slechte tijden’ verfilmde het verhaal in 2011. Ik zag de film niet, alleen de trailer, waarin het verhaal wellicht nog het best is samengevat in de uitgesproken zin: ‘Als er iemand is met een beter plan, moet ’ie het nu zeggen.’

Oerleman werd niet rijk maar was het al, Tollens had een goed leven dankzij zijn verkoopsuccessen, en ook De Veer en Claes voeren er wel bij.

Alleen Barentsz had er weinig aan, hij leed slechts kou, en moet het doen met de paar Amsterdammers die hun jas in de koude wind in de bocht naar de Barentszstraat nog eens hoger dichtknopen en denken aan het koudste leven, dat van Willem Barentsz…

Naar kaart 30

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Woorden

‘Zijn dat niet de mooiste woorden?’ vroeg goede vriendin Es, terwijl ze een slok nam van de afgekoelde thee en haar hand in de mijne vouwde, als twee mallen die net iets anders waren afgegoten.

‘De woorden die ik niet opschrijf, bedoel je?’ vroeg ik, wetend dat ze vermoedde dat ik dit gesprek zo goed mogelijk wilde onthouden voor een stukje, ook al ging het schrijven, ging het leven steeds stugger, trager, moeilijker de laatste tijd.

‘Ja, de woorden die alleen tussen jou en mij bestaan, zoals een geheim dat je een leven lang met je meetorst, een zoen die je aan niemand vertelt maar in je hele lijf bewaart, een verbond waar niemand weet van heeft, behalve wij.’

Ik knikte, niet omdat ik niet wist wat ik moest zeggen, maar omdat ik haar begreep.

‘Woorden die nooit worden doorverteld, bedoel je?’ vroeg ik, en zij knikte op dezelfde wijze waarop ik mijn hoofd had bewogen. ‘Omdat ze van ons zijn, van ons blijven, en sterven als wij sterven, zonder dat iemand ooit zal weten wat er is gezegd?’

‘Dat zijn de mooiste woorden,’ zei Es. En we spraken, zo lang en mooi en veel als nooit tevoren.

Ik heb alle woorden onthouden, en niets opgeschreven, maar ze bestaan, hangen voor altijd tussen ons in als een onbreekbaar draadje. Het zijn de mooiste, hoopvolste, troostrijkste woorden die ik nooit opgeschreven heb.

Twan neemt even zomervrij, de komende weken. Tot het volgende stukje.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Een vriend voor Boudewijn – over eenzaamheid en voetnoten

(De wereld in stukken 28)

De tienjarige Boudewijn Büch zou het eiland Bouvet, of, Noors: Bouvetøya voor het eerst hebben gezien in de Vollständige neue Ausgabe van de Knaurs Welt-Atlas 1936, waarna hij de Brockhaus’ Konversations-Lexicon ([1898], vierzehnte Auflage, dritter Band, p. 385] er enkele duistere regeltjes over kon lezen.

Het is dan misschien de geboorte van Büch’s nesofilie, zoals hij het noemt. Eilandliefde. Het resulteerde in wat mij betreft Boudewijns vier interessantste boeken, alle over eilanden, en idealiter nog eens in 1 band uit te geven: Eenzaam (1981, 1991), Eilanden (1992), Het IJspaleis (1993) en Blauwzee (1994.)

Bouvetøya is een eenzaam en onbereikbaar eiland en zo, met de status van Büch’s eerste eiland, misschien symbolisch voor hoe ik de man zie: eenzaam en onbereikbaar. Hij had wat vaker geknuffeld moeten worden, zeg je dan. Al sprak ik laatst een antiquair die nog duizenden guldens van hem tegoed had, dus niet zoveel aardigs over Boudewijn wist te vertellen.

Ik heb een redelijk grote tolerantie voor fabulanten. Men beweert dat Rišard Kapušćinjski – van wie ik een redelijk fan ben – het nodige bedacht in zijn reportages. Voor mij hoef je hem dan alleen maar een essayist, of reisschrijver te noemen in plaats van een journalist. In een krant kan het niet, in een reisverslag wat mij betreft wel. Büch fabuleerde zijn hele leven bij elkaar. En los van empathie voor wie daar persoonlijk door bedrogen is, voel ik daar geen weerzin bij.

Het leidde tot een eigenaardig gevoel dat ik heb voor deze figuur door dit viertal boeken. Een soort genegenheid ondanks of deels door zijn stuitende pedanterie. In zijn pedanterie toont hij zich juist zo mooi. Dit uit zich naast in overdreven precisie, zoals boven getoond, ‘vierzehnte Auflage, dritter Band, p. 385’ – waarvan ik niet zeker weet of je eruit zou moeten concluderen dat dat ook onzin is, of juist altijd precies waar – in passages als:

‘Over Bouvet-eiland [Bouvetøya, Bouvet Øy(a) (incorrect); Øy(a)’ = Noors voor ‘(het) eiland’] – genoemd naar Bouvet de Lozier – heeft slechts één mens een dissertatie geschreven die het eiland enigszins compleet behandeld moet hebben. Het is Gerhard Engelmanns Die Bouvet-Insel (Dissertation, Leipzig 1923). Dit proefstuk wordt in de Bouvet-literatuur zelden genoemd. ik kwam het tegen in voetnoot 1 op bladzijde 134 van Georg Wüsts artikel ‘Das Bouvet-Problem’ in Zeitschrift der Gesellschaft Für Erdkunde zu Berlin (1929), nr. 3/4). Ik belde wat bibliotheken in Duitsland op die zich specialiseren in dissertaties en verdacht vlug kreeg ik antwoord terug: men kon het proefschrift niet vinden, waarschijnlijk was het in de Tweede Wereldoorlog ‘verschwelt’ [langzaam verbrand] of eenvoudig ‘verschwunden’. In Het IJspaleis staat een 65 pagina’s lang essay over Bouvet, dat een schitterend voorbeeld van Boudewijns bibliofiele reislust geeft. Tegelijkertijd aandoenlijk zoekend als blufferig precies.

BB corrigeert graag: ‘(incorrect)’. En door een gevoel dat compensatie nodig is, is heel wat groots naar voren gekomen. Naar verluidt leed Thomas Mann aan het zelfde euvel. Zou Boudewijn meer of minder eenzaam zijn geworden als hij, als ik, de technische middelen tot zijn beschikking had gehad om zijn eilandenvriend Gerhard Engelmanns persoonlijk te ontmoeten? Want nu komt dat proefschrift makkelijk naar boven in de digitale bibliotheken, en ik hoor een geestverwant, die eveneens graag corrigeert:

‘Bouvet Island werd ontdekt op 1 januari 1739 door de Franse kapitein Lozier Bouvet (1-4), de nestor van Antarctische verkenning, beschouwd als een voorgebergte van de “Terra Australis Incognita,” en na de dag van ontdekking ‘Cap de la Circoncision’ gedoopt. Oriëntatie en grootte van het land zijn onzeker en spreken elkaar tegen. De onzekerheid in de bepaling van de positie (volgens de meest nauwkeurige bepaling door Bouvet’s metgezel La Haye in 50° 6′ Z en 40 15′ O van Greenwich) wordt niet alleen verklaard door de fouten die werden gemaakt met het meegevoerd bestek vanuit de vertrekhaven Santa Catharina vanwege het constante manoeuvreren in de met ijs gevulde Zuidzee, maar ook door het gebruik van de West-Indische Paskaert door Pieter Goos (Amsterdam z.d.), die de Atlantische Oceaan bevoer en waardoor deze oude zeelieden niet in de gaten hadden dat hun platbodems waren verleierd door de Zuid-Equatoriale stroming en de zuidoostelijke passaatwinden en ze dus hun parcours op de kaart als te smal waarnamen en aldus kwam de Amerikaanse kust te dicht bij de Europees-Afrikaanse tegenoverliggende kust. Maar Bouvets beschrijving van de landwaarneming als een hoog en steil land met met sneeuw bedekte bergen, en de schets van het eiland, gemaakt door de kapitein van zijn escorteschip – dat ook het eerste is van elk Antarctisch land – laten zien dat Bouvet het later door Valdivia opnieuw gevonden eiland eigenlijk ontdekt had. Ondanks de geringe omvang van deze ontdekking, sterkten Bouvets rapporten de contemporaine geleerden van Frankrijk (Ruffon 1749, Maupertuis 1752, Philippe Buache 1739, 1757) in hun aanname van een groot zuidelijk continent, dat zich zou moeten uitstrekken tot lagere zuidelijke breedtegraden.’

Verder speurend vind ik deze huiveringwekkende zin. ‘Rond het eiland Bouvet is het mogelijk een cirkel te tekenen met een straal van duizend mijl (met een oppervlakte van 3.146.000 vierkante mijl, of bijna die van Europa) waarbinnen zich geen enkel ander landoppervlak bevindt. Geen enkel ander punt op het aardoppervlak heeft deze bijzonderheid.’

Boudewijns fascinatie verklaard. Met de gedetailleerde zoektocht naar in bibliotheken vervatte kennis bezweert Büch de ultieme eenzaamheid. Hopelijk heeft het voorgeborchte breedbandinternet.

Lezen: Eenzaam (1981, 1991), Eilanden (1992), Het IJspaleis (1993) en Blauwzee (1994) en nog een blogje over Boudwijn Büch.

Naar kaart 29

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Verdwijnmensen

Er zijn mensen die veel te goed zijn in verdwijnen. Het is gebeurd voor je doorhebt dat ze aan het verdwijnen zijn, zo snel als geluk om kan slaan in verdriet en een grijze lucht tot blauw kan verwaaien.

Mijn basisschoolvriendinnetje verhuisde naar het buitenland, en daarna heb ik nooit meer iets van haar gehoord. Mijn studievriend, met wie ik alles besprak in de collegezaal, behalve onze studie, loste op toen ik vroegtijdig stopte omdat ik schrijver wilde worden. Mijn opa ging dood.

Vlak na een verdwijning zitten die mensen nog in je systeem, liggen ze bovenop de stapel met gedachten. Bij kleine dingen denk je aan ze. Ze zijn nog niet echt verdwenen, maar zo gekrompen dat ze in je hoofd kunnen wonen, als een vriendelijk virusprogramma dat constant meedraait.

Na een tijdje slinken ze, totdat ze ook in je hoofd zijn opgelost, en slechts bij vlagen nog even opduiken. Zo denk ik bij een schilderij van Rothko altijd nog even aan mijn studievriend, moet ik bij het horen van de naam Fleur altijd even aan mijn basisschoolvriendinnetje denken, zie ik mijn opa weer voor me als iemand een John Denverbril draagt.

Op een vreemde manier veroorzaakt het denken aan een van deze drie bijna altijd een kettingreactie – ze zijn in mijn hoofd bij elkaar gaan horen, en ik heb geen idee waarom. Op een borrel werd ik laatst voorgesteld aan een Fleur, dus dacht ik aan Fleur. In de vlaag van weemoed die bij haar komt kijken, dacht ik ook weer even aan mijn studievriend: hoe het met hem zou gaan, waar hij nu mee bezig zou zijn, of hij zijn studie wel heeft afgemaakt. En daarna dacht ik aan mijn opa. Niet aan hoe het met hem zou gaan of wat hij nu zou doen, maar wat ik tegen hem zou zeggen als hij morgen ineens voor mijn deur stond.

Toen ik naar huis trapte, voelde ik ook een boosheid, die ik vaak voel als ik aan ze denk. Ze hebben nooit meer contact met me opgenomen, geen moeite gedaan om onze relatie weer te herstellen. Aan de andere kant: dat heb ik ook niet gedaan, dus ik ben net zo schuldig, als verdwijnen iets te maken zou hebben met daders en schuld.

Ik weet waar de studievriend woont, dus misschien moet ik eens aanbellen. Het basisschoolvriendinnetje heb ik gevonden op sociale media, maar ik durfde niet op haar profiel te kijken – wellicht moet ik haar een keer een bericht sturen, als ze nog weet wie ik ben.

Mijn opa is nog altijd spoorloos.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij Een andere waarheid - over wetenschap en bedrog

    Een andere waarheid - over wetenschap en bedrog

    Larousse 11 In 1912 vond een amateur-paleontoloog Charles Dawson nabij Piltdown een onderkaak en een stukje schedeldak van wat de geschiedenis in zou gaan als de Piltdownmens, of Eoanthropus dawsoni. Een mooie nieuwe stap in het uiteenrafelen van de geschiedenis van de mens. Deze had een al wat menselijke schedel en een nog wat aapachtige...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Schrijvers

    Schrijvers

    Mijn eerste boekenbal begon als de meest ongemakkelijke ervaring van mijn leven. Mijn verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit was net verschenen, en op een lyrische recensie* was vrijwel meteen een negatieve** gevolgd. Had ik nu een boek geschreven vol “verhalen die steeds opnieuw verrassen, waarin de taal zindert en leeft en waarmee Van der Loo...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De vlinder

    De vlinder

    Ik ben zes jaar oud en zit naast mijn moeder in de auto – dit is een Brabants leven, in een heel andere tijd. Het oranje van mijn judoband heeft dat verzadigde, horend bij de kleurenfoto’s uit mijn jeugd. Het is spitsuur in het dorp, of wat men in die jaren spitsuur noemt. Mijn moeder...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Berthe Spoelstra
    Berthe Spoelstra

    Berthe Spoelstra (1969) is dramaturg van Frascati Theater. Haar debuutroman Schemerland kwam in 2009 uit bij Van Oorschot. In augustus 2021 volgt Zwerm. Voor Tirade schrijft ze over o.m. theater en literatuur.

  • Foto van Eline Helmer
    Eline Helmer

    Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.

  • Foto van Lodewijk Verduin
    Lodewijk Verduin

    Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.