Kanans wens

Omdat ik me de onmogelijke terugweg na mijn vorige oogcontrole heel goed herinnerde, regelde ik dit keer een taxi. Ik werd opgepikt door een jonge man in een grote nieuwe Volvo. Tussen het stiksel van de lederen bekleding waren Zweedse vlaggetjes genaaid, en ik complimenteerde mijn chauffeur met zijn goede smaak.

‘Het is een leasewagen,’ zei hij met een sympathieke stem. ‘Maar dank u. Hoe maakt u het?’

Via de spiegel keek ik hem aan. Ik kon zijn ogen niet goed zien door zijn grote zonnebril, maar de rest van zijn trekken deed me denken aan mijn Koerdische vriend Alan, die óók een sympathieke man is. Op de taxikaart op het dashboard las ik dat mijn chauffeur Kanan heette.

‘Zeg maar je,’ zei ik, en besefte voor de zoveelste keer dat ik me hierdoor nóg ouder voelde, en dat Kanan zich nu in allerlei bochten zou wringen om geen gehoor aan mijn verzoek te hoeven geven.

‘… wilt dus naar het ziekenhuis?’ zei hij.

‘Een controle,’ zei ik. ‘Oogdruk. Ik verwacht dat het oké zal zijn. Het fijnste soort ziekenhuisbezoek dus, op een bevalling na. Ook wel eens lekker.’

En zo kwam het dat we na nog geen honderd meter gereden te hebben praatten over de ziekte en dood van mijn vader, over de ziekte van mijn moeder en het overlijden van Kanans opa, die hem feitelijk had opgevoed. Kanan vertelde dat hij in Zwolle woont en werkt, maar na een ritje Amsterdam besloten had de rest van de dag hier te blijven.

Een paar kilometer verder miste hij de afslag naar de grote weg en moest daarom keren.

‘Het spijt me,’ zei Kanan, achteruit rijdend met zijn arm over de bijrijdersstoel. Zijn gezicht was opeens heel dichtbij, tot hij zijn draai gemaakt had en zich weer in zijn oude houding liet zakken. ‘Door ons gesprek moest ik denken aan toen ik net op de taxi begon; ik reed voor een bedrijf dat ouderen vervoerde, en op mijn eerste dag moest ik een bejaarde man van de kliniek naar huis brengen. Ik had het adres opgekregen van de centrale, maar hij zei dat de route niet klopte. Mijn opa heeft me netjes opgevoed; ik wilde niet onbeleefd zijn en reed dus hoe die man wilde. Hij stuurde me naar een parkeerplaats tussen hoge flats, waar hij een beetje verward uitstapte.’

Ik wees Kanan op de juiste afslag, maar hij leek zijn route nu heel goed in de gaten te hebben.

‘Ik had steeds het gevoel dat we verkeerd zaten,’ vervolgde hij, ‘dat er iets niet klopte. Op dat parkeerterrein stond niemand om hem op te halen. Dus ik belde de centrale en die zeiden dat hij dement was; dat het adres dat ik van hun had opgekregen klopte. Hij wilde niet meer instappen en ik kon hem ook niet zomaar achterlaten. Toen hebben we zijn vrouw gebeld, die in een van die flats bleek te wonen, maar zij werd heel kwaad en weigerde naar beneden te komen. Ik snapte er niks meer van. Haar man was in paniek en zij wilde niet helpen.’

Even was het stil in de Volvo. Ik liet mijn vingertoppen over de biezen van de achterbank gaan, keek naar de hoogbouw van Noord en naar het futuristische metrostation. Waarom is al het nieuwe dat we bouwen zo ontzield?

‘Uiteindelijk kwam ze toch en ze begon meteen tegen die arme man te schelden: dat hij beter wist. Dat dit de allerlaatste keer moest zijn.’ Kanan schudde zijn hoofd en keek me over zijn zonnebril heen aan. ‘Verschrikkelijk, was het. Dezelfde dag nog heb ik mijn huisarts gebeld – dat ik onmiddellijk een afspraak wilde, dat het om leven of dood ging.’

Hij stuurde het parkeerterrein van het BovenIJ op, sloten aan in een rijtje auto’s dat mensen afzette voor de ingang. ‘Toen heb ik tegen mijn huisarts gezegd dat ik euthanasie wilde als ik dement zou worden. Dat ik het papier dan en daar wilde ondertekenen. Maar zij zei dat zoiets niet zomaar ging.’

We waren bijna voor het pad naar de draaideur en ik merkte dat ik nog geen afscheid van Kanan wilde nemen. ‘Het zou kunnen,’ zei ik, ‘dat die man een slechte echtgenoot was. Dat je zijn vrouw heel goed zou begrijpen als je haar kant van het verhaal kende.’

Kanan knikte. ‘Daar heb ik ook over nagedacht. Maar die man, die wist op dat moment niet beter. Die was alleen maar in paniek. Hij wilde gewoon naar huis.’

Ik reikte tussen de voorstoelen door, gaf Kanan een hand en bedankte hem voor de rit en het gesprek.

‘Sorry,’ zei hij. ‘Ik heb een beetje klamme handen, nu ik me dat allemaal herinner.’

Toen ik een kwartiertje later mijn kin op de beugel van het oogcheckapparaat zette, bedacht ik hoe belangrijk het kan zijn om niet het hele verhaal te kennen: wie maar één kant van de dingen ziet kan met stelligheid het goede doen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Treinen en korjalen

Voor een afspraak in een andere Nederlandse stad dan waar ik logeer, moet ik eerst een eindje lopen naar het metrostation, daarna een trein pakken en in de andere stad aangekomen, daar de tram pakken en ook nog een eind lopen. Als ik mijn afspraak van tien uur wil halen moet ik om kwart over acht vertrekken geeft Google Maps aan. In Nederland wacht openbaar vervoer niet op je. In Suriname is het andersom, de bussen wachten totdat ze gevuld zijn om te vertrekken en vaak stoppen ze niet bij de haltes, maar waar de passagier wenst te stoppen. Gelukkig valt het weer mee; de zon schijnt, het is 24 graden en er zijn dus geen vertragingen gemeld. Ik haal mijn afspraak, dit duurt precies een uur, aangezien de andere persoon om elf uur een andere afspraak heeft. We maken dus efficiënt gebruik van de beschikbare tijd om het een en ander goed door te nemen en maken concrete afspraken. Dan weer de terugreis van bijkans anderhalf uur terug naar mijn logeeradres.

Suriname had lang geleden een treinlijn die van het noorden naar het zuiden van het land liep. Van een aantal personen heb ik mooie verhalen gehoord over de trein die eerst op stoom liep en daarna op diesel. Natuurlijk willen we dat er weer een trein of treinen in Suriname rijden van het noorden naar het zuiden en van het oosten naar het westen. Ik zie dat echter niet op korte termijn gebeuren. Los van dat wij de financiën er niet voor hebben, denk ik dat het rehabiliteren van de straten van het land eerst voorkeur heeft en dan andere ambities. Maar het zou zeker fijn zijn als het tempo van vervoer veilig wordt verhoogd waardoor ook activiteiten makkelijker en sneller kunnen plaatsvinden. 

De snelheid waarop het leven in NL gaat verrast mij elke keer weer. Ruim van tevoren afspraken maken, ruim van tevoren uit huis vertrekken om je afspraak op tijd te halen en strak en duidelijk gesprekken te voeren. Keyword is tempo. Een groot verschil met Suriname waar zaken wat rustiger worden aangepakt, de keyword is, relax. No spang, het komt wel goed, is de achterliggende gedachte. Je kan beide situaties vergelijken met een trein en een korjaal, oneerlijk. Een is namelijk een ontwikkeld land en de ander is een ontwikkelingsland. Een is een maatschappij van miljoenen inwoners, de ander haalt met moeite zeshonderdduizend. Maar die korjaal moet door de bootsman vakkundig worden bestuurd door de onstuimige sula’s, stroomversnellingen, naar de bestemming, dat kan niet iedereen. De juiste bootsman is dus de spil voor die belangrijke ontwikkeling.

Ik zeg niet cultuur veranderen, die uitgebreide tori’s hebben hun charme, maar wel goed kijken wanneer ze worden gegeven. Persoonlijk probeer ik een balans te vinden tussen werk en privé wat betreft het tempo. Wanneer het om werk gaat, pak ik het hard aan, maar wanneer het om persoonlijke zaken gaat, stel ik mij wat flexibel op. Soms lukt het, soms niet, maar ik blijf dit systeem aanhouden. 

Bij een reflectieoefening over het uitvoeren van projecten werd de vraag gesteld hoe de samenwerkingspartner eruitziet waar je nachtmerries van krijgt. Ik gaf aan dat ik het zelf ben, op momenten dat ik slabak, mij niet genoeg inzet en niet on top of things ben. Het is namelijk makkelijk om kritisch te zijn over anderen, maar zelfkritiek is het belangrijkste naar mijn mening. Je moet jezelf scherp houden en jezelf dwingen om het maximale uit situaties te halen, aangezien jij dat in de hand hebt. Wat je niet in de hand hebt, dat voor de andere partij laten. Maar altijd de persoon zijn waar jij het liefst mee wil werken. Net zoals het streven van een ontwikkelingsland moet zijn om eens ook een ontwikkeld land te worden en geen genoegen te nemen met minder. Daarvoor hebben we goede bootsmannen voor nodig.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Als ik oud moet worden

Mijn gitaar en ik zijn op veel plekken geweest. Van Groningen tot Zeeland en vooral veel gehuchten daar tussenin. Samen stonden we voor burgemeesters, dronken Ieren, honderden mensen, twee comateuze bejaarden. We togen naar kroegen, huiskamers, campings, festivals, theaters. Maar op een boot, daar waren we nog nooit, mijn gitaar en ik.

Tot een paar dagen geleden. Conny werd tachtig en een beetje en dat werd net zo groots gevierd als ze zelf is. De grande dame van Amersfoort had een rondvaart door de grachten van Amsterdam op poten gezet, de stad waar ze zo lang had gewoond. Er was een wijze, charmante gids die van alles wist te vertellen over de huizen, bruggen en straten die we passeerden. Er waren vrienden van Conny, van allerlei pluimage. En mijn gitaar was er dus, en ik mocht ook mee.

Ik treed nog zelden in mijn eentje op met mijn gitaar. Voorlezen, dat doe ik met enige regelmaat en altijd alleen, maar zingen en spelen doe ik de laatste tijd zo min mogelijk. Vanaf het moment dat ik met Loe, mijn muziekbroeder, een duo vormde, ging ik nog zelden alleen met mijn gitaar op pad.

Maar toen Conny vroeg of ik voor haar verjaardag wat liedjes van haar favoriete artiesten wilde zingen, kwam ik met alle liefde uit mijn ‘solopensioen’. De eerste keer dat ik haar ontmoette stootte ze per ongeluk een glas wijn om, bevlogen en beweeglijk als ze nog steeds is. Mijn pas gestoomde pak en ik werden als het ware gedoopt, maar dan zonder de zegen.

Ze verontschuldigde zich zo vaak dat ik me bijna schuldig ging voelen, maar daardoor raakten we wel verzeild in een aangenaam gesprek dat olijk alle kanten op schoot, op een winteravond in de verder uitgestorven foyer van een theater.

Vanaf dat moment raakten we bevriend. Conny is een uitzonderlijk mens, een zeldzaam exemplaar. Van grote klasse, altijd warmbloedig en vooral oprecht geïnteresseerd. En onze bijzondere vriendschap, die was begonnen door rode wijn, bracht mijn gitaar en mij op een boot, die zo groot en chique was, dat hij de naam ‘Vondel’ mocht dragen.

Het was de eerste regenachtige dag, na weken van slepende hitte, maar toen we aan boord gingen staakte de regen even. Ik zette me naast Cherry en Joke, die er ook waren, en Cherry maakte meteen een opmerking die zo geestig was, dat ik er nu nog af en toe aan denk. Het zou een uitstekende middag worden, wist ik.

We gleden langs stukjes Amsterdam die ik nog nooit had gezien – een stad heeft een ander, haast mooier gezicht vanaf het water, alsof de mensenmassa’s uit het straatbeeld zijn geveegd. Er werd gegeten, gelachen, geluisterd, gevierd. Als je ruimt tachtig jaar lang bestaat, is er genoeg te betreuren, maar nog veel meer om te vieren.

Ik heb, om onverklaarbare redenen, nooit het gevoel gehad dat ik oud word. Soms probeer ik het me voor te stellen, maar het is staren in een glazen bol vol ruis, een televisiescherm met sneeuw. Ik wil het ook niet, denk ik. Al vanaf mijn dertiende komt er een leeftijd bij me naar boven, als ik aan sterven denk: zesenveertig.

Maar daar, op die boot, toen ik naar Conny keek die straalde zoals altijd, dacht ik: het kan dus toch. Zo’n uitzonderlijk leven, met al die verhalen, mensen, momenten. Een bestaan vol rijkdom die zich niet laat uitdrukken in getallen en spullen, maar die in een lichaam huist, in herinneringen woont, voortleeft in de anekdotes.

En ondanks die tachtig lentes staat Conny nog steeds midden in de stroming van het leven, leert ze nog altijd dingen bij, kijkt ze elke nieuwe dag weer aan, recht in de ogen, met verwondering en levenslust en zin.

Als ik oud moet worden, dacht ik, als het echt moet, als ik het verder schop dan zesenveertig, dan wil ik oud worden zoals Conny.

Beeld: Conny Meslier

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Verdeel en heers

(De wereld in stukken 34)

Er zit een vreemde vermorzelende beweging in deze kaart. Je ziet een plak land, maar ook een geschiedenis van invloedssferen en grensconflicten. In de 19 eeuw bestreden twee grote koloniale rijken elkaar hier, het Britse Rijk en het Russisch Imperium. De Britten waren de baas in India, en de Russen wilden die kant op, of tenminste zorgen dat de grens tussen hen en de allesoverheersende Britten zover mogelijk van hun bed was. ‘The Great Game’ was begonnen, een soort Koude Oorlog avant la lettre waarin door kleine diplomatieke bewegingen, maar ook spionage en bedrog getracht werd de ander dwars te zitten en landjepik te spelen in Centraal Azië. Een grote beweging waardoor kleine levens vermalen werden. Lees er Rudyard Kipling maar op na.

‘Kazachstan was nice to have’, je kunt het land nooit meer zien zonder die clownskop van Halbe Zijlstra erbij. Rusland had meer: Kirgizië, Tadjikistan, Kazachstan, Oezbekistan kwamen stap voor stap onder de controle van het Russische rijk. En ontworstelden zich er veelal na 1991 ook weer aan. Afghanistan heeft eigenlijk vrijwel uitsluitend een geschiedenis van grote landen die over haar heen walsen.  Pakistan en India zijn sinds de partition in 1947 ook nog altijd bezig met de verwerking daarvan, evenals Bangladesh, het met 169 miljoen inwoners op acht na bevolkingsrijkste land ter wereld. De politieke geschiedenis buitelt over dit kaartje heen. 

De drie grote punaisegaten zijn eveneens over elkaar buitelende herinneringen aan New Delhi, Nepal en Bhutan.

Maar wat zijn de mijne vergeleken bij die van de oude mannetjes die ik in het uiterste stukje van Zuid-West China zag en sprak en die in een muziekgezelschap zaten, maar ook vertelden over de zeven tochten die ze in de Tweede Wereldoorlog maakten van uit China naar India over de Himalaya en door Tibet heen, om vluchtelingen te gidsen. Je zag verten en geschiedenis in hun ogen.

In Tibet met zijn koude bergen zie je misschien wel een Chinese variant van the Great Game, de volksrepubliek besloot in 1951, op basis van veel oudere claims dat dat grote bergplateau bij hen hoorde, Tibet werd de facto geannexeerd. De Dalai Lama verdween naar het bergresort Mcleod Ganj in Uttar Pradesh in India. In Lhasa heb ik op verzoek van die regering in balingschap – een vriend deed vrijwilligerswerk toen hij hoorde dat we erheen gingen – nog foto’s gemaakt van tempels. Mijn eigen 007-momentje. Een ijdele hoop dat de Chinezen wellicht te bewegen waren cultureel erfgoed overeind te houden. Ze liggen vast ergens in een archief in Dharamsala, die foto’s. Die hoop schijnt nu pijnlijk vervlogen te zijn. Geld en vooruitgang hebben dat vreemde land heel erg veel minder op Tibet doen lijken, en heel erg veel meer op een ‘speciale economisch zone’.

Religieuze ervaringen zijn boven de 3.700 meter altijd frequenter dan daar beneden, zie hier een wat cynische verklaring voor de magie van Tibet (zuurstof). Maar je bent er niet mee. Het is echt een heel wonderlijk land. Lees David-Néel er maar eens op na.

[…]
Waar ik zie, is geweest:
niets stond stil want
ik kwam er: voelden zelfs
bergen warm.

(Lloyd Haft, naar schilderijen van Huang Junbi)

Lezen:

Vikram Seth A Suitable Boy
Rudyard Kipling Kim
Robert Byron The Road to Oxiana
Jane Gardham Old Filth (over de Raj)
Peter Hopkirk Quest for Kim, In Search for Kipling’s Great Game
Peter Hopkirk Het gedroomde Rijk, een groot Centraal Azië 1917-1942
Alexandra David-Néel Magic and Mystery in Tibet

Naar kaart 35

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Waar we op letten

Mijn donderdagse dienst bij De Druif begon rustig. Ik parkeerde Ada (6) aan de bar met een halve cola, zette mijn tas in de fustenkelder en dronk de andere helft van die cola met haar. Om exact halfvier stapte ik achter de tap en maakte ik mijn eerste bestelling van de dag.

Sinds ze in groep 2 een themaweek horeca heeft gehad wil Ada ober worden en daarom kiest ze er meestal voor om met me naar De Druif te gaan in plaats van bij een vriendje te spelen. Als ik vergeet haar stiften en kleurboek mee te nemen maakt Aad daar geen een punt van; ze heeft inmiddels een reeks taakjes in het café en op het terras, die ze voortvarend aanpakt.

Het beschilderen van de bar-eieren is nummer één: die moeten gezichtjes krijgen, elk met een andere emotie. In de avond, als mijn gasten die eitjes eten, komt Aads werk altijd ter sprake: het lijkt een extraatje, dat de dochter van de barman die gezichtjes heeft getekend.

Voor mij is het fijn-verdrietig om Ada’s handwerk zo respectvol weggepeld te zien worden door schippers, studenten en penozereservisten. Ik heb haar dan een beetje bij me, en moet mijn dochter met elk flintertje dat de bar raakt een beetje loslaten. Ada’s eitjes gaan altijd op.

De scholen zijn weer begonnen – Aad zit in groep 3, Nadim in de brugklas. Zelf geef ik weer creatief schrijven aan de IVKO in de Pijp, en dat is óók op donderdagen, waardoor ik een crazy lange werkdag heb. In mijn eerste les leg ik altijd uit wat we gaan doen (een kortverhaal maken), wat we gaan leren (de stap van schrijven voor onszelf naar schrijven voor publiek) en hoe we dat gaan doen (dankzij feedback).

‘De komende twintig minuten schrijven jullie het begin van dat kortverhaal,’ zei ik ‘s ochtends tegen mijn leerlingen, die weer een hele staalkaart van de Amsterdamse puberdiversiteit vertegenwoordigden. Bij deze leeftijd is zo’n opdracht meestal genoeg, al zit er soms zit er iemand in mijn klasje die meer sturing nodig heeft.

J. begon te tikken – haar krullen deinden met elke aanslag – en daarop meteen te wissen. Ze tikte wat langer, wiste verbeten en keek minutenlang naar het schermpje van haar telefoon.

‘Begin met plek,’ zei ik tegen haar. ‘Sluit je ogen en stel je een podium voor waar je verhaal zich af mag spelen. Hoe begrensder, hoe beter. Een stolp over de gebeurtenissen die alles bijeenhoudt en onder druk zet. Als je die plek helder hebt, begin je hem te beschrijven. Je zult merken dat de woorden die je daarbij gebruikt er kleur aan geven, emotionele lading. De een ziet eindigheid in die boom in de ommuurde tuin, de ander juist een nieuwe lente. Vraag je af wie hier aan het woord is en je hebt je stem, je personage.’

Deze aanpak is natuurlijk niet de enige weg, maar wie met fictie in de weer wil moet dit kunnen snappen.

Heb je plek en personage gevonden, dan ontstaat de vraag wat het streven van je personage is. Waar hij op let en hoe hij datgene kleurt zegt alles over zijn wensen. Ervaart hij gemis, dan streeft hij naar het opheffen daarvan. Blijkt er woede uit zijn waarneming, dan is bijvoorbeeld wraak zijn streven.

Een personage zonder streven is loos – niet meer dan een experiment van de schrijver, die geen zin heeft om zich te onderwerpen aan hoe verhalen van nature gaan.

Omdat wij mensen groepsdieren zijn is een streven bijna altijd gekoppeld aan een belangrijke ander: iemand van wie we in elke denkbare vorm meer of juist minder willen. In dat streven slaagt zo’n personage gedurende het verhaal al dan niet, en daar heeft het dan wel of niet vrede mee. Dit is het hart van vrijwel alle fictie, van Godzilla: King of the Monsters tot Romeo and Juliet.

Deze donderdag koos Ada ervoor de eieren egaal te kleuren, geen gezichtjes dus. Toen ze klaar was leek het wel pasen op mijn bar. Rond vijf uur kwam B haar halen, ze verzamelde de spullen van onze dochter en wilde naar huis vertrekken, maar dronk toch een fluitje toen ik zei dat het avondeten al klaarstond – dat alles op haar wachtte in de oven. Nu had ik even tijd gekocht, maar straks zouden ze onherroepelijk gaan, mijn vrouwen.

Een klein café, een barman, een jong kind en een vrouw. Een streven: hij wil niet dat ze gaan.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Bruiloft

Hoog boven het plein hing de zon, met het vizier op ons gericht, bijna als een zegen. Voor de deur van de Lieve Vrouwetoren dromden steeds meer mensen samen. Er stond iets te gebeuren.

Ik rookte een laatste, stiekeme sigaret aan de zijkant van de toren, trok mijn das recht, wapperde wat met de voorpanden van mijn jasje – alsof dat enige verkoeling zou brengen. Het kwik was opgelopen tot dertig graden, maar iedereen was dapper uitgedost in een piekfijn pak of een beeldschone jurk. Met die temperaturen kon dat maar twee dingen betekenen: er was iemand dood, of er gingen twee mensen trouwen.

Op een van de mooiste zomerdagen die ik ooit heb meegemaakt trouwden Jon en Zoë. Ik ken ze uit de kroeg, via Jol, die mij aan hen voorstelde en daar ben ik hem nog altijd dankbaar voor. Toen ze me vroegen of ik de toespraak op hun bruiloft wilde houden had ik zonder enige aarzeling toegezegd. Nog nooit was ik op een bruiloft geweest, laat staan dat ik daar had gesproken, dus ik voelde me ontzettend vereerd.

Jon en Zoë zijn lieve mensen, van een uitzonderlijk kaliber en ik ben erg op ze gesteld geraakt. De droge humor van Jon en de twinkeling in zijn ogen als hij een grap maakt, het ongetemde enthousiasme van Zoë, en de vanzelfsprekendheid wanneer ze samen zijn, hun gastvrijheid, die bijna geen grenzen kent – het zijn goede mensen en die zijn schaars in deze tijd.

In de toren, waar de ceremonie werd gehouden was het koel, veel koeler dan buiten. De familie van Jon, die uit Amerika komt, was helemaal overgevlogen. Het was hun eerste keer in het buitenland. Ik hoorde van zijn vader dat ze Amsterdam hadden bezocht, Utrecht ook en erg gecharmeerd waren van Amersfoort. En dat de temperatuur in Texas, waar ze woonden, elke zomer de veertig graden aantikt.

De toespraak die ik hield voelde als de belangrijkste tot nu toe. Ik heb vaak voorgelezen, maar toen ik achter de katheder stond, naar Zoë in haar prachtige jurk en Jon in zijn puntgave pak keek, wist ik: deze ga ik nooit meer vergeten. Ik haalde met droge ogen het einde, maar het scheelde niet veel.

Ze zeiden ja. Er werd een groepsfoto gemaakt, gehuild van geluk, omhelsd. We gingen van de toren naar een verborgen tuin en van een verborgen tuin naar een dansvloer.

Er werd gedanst alsof er geen morgen meer zou komen. Zelfs door mij. Jon deed zijn jasje uit en Zoë zweefde als in een film over de dansvloer. Ik zag hoe Jol, die de getuige was van Jon, tevreden naar het hele schouwspel keek en wist dat de dag nog mooier was verlopen dan we hadden gehoopt.

We lachten, zongen gearmd mee met Piano Man, dronken alsof ons leven er vanaf hing. Ik ging met iedereen en niemand op de foto in de photobooth – daar kwam ik pas achter toen ik de ochtend erna in mijn pak wakker werd op de bank, met een setje foto’s in mijn borstzak.

Er werd vergeten, maar veel meer onthouden. Van alles, nog het meeste dit: dat het prachtig was.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij De mens als biopic

    De mens als biopic

    Aflevering 1 Samuel Sarphati Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Eerste zwaluw

    Eerste zwaluw

    Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Larousse 18 Er zijn veel wonderlijke zaken die Colin Turnbull beschrijft in zijn prachtige boek over de pygmeeën in de Congo. Door algemene depressie aangaande de toestand in de wereld merk ik een vergaande neiging tot escapisme in mijzelf op. Het werkelijk naar-binnen-drinken van antropologische studies als The Forest People van voornoemde Turnbull is er...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.

  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

  • Foto van Nicole Montagne
    Nicole Montagne

    Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.