We leven nog

‘Het waren mooie dagen, als ik ze had gezien,’ zei ik tegen Eef toen ze me in de namiddag belde om te vragen hoe het met me ging, omdat we elkaar al een tijdje niet meer hadden gesproken. Na een korte stilte meldde ze dat ze over een kwartier voor mijn deur zou staan om me naar buiten te sleuren. En dat ze verwachtte dat ik tegen die tijd onder de douche had gestaan, mijn tanden had gepoetst en was aangekleed.

De bel ging toen ik mijn tandenborstel nog in mijn mond had. We stapten in haar auto en reden naar de Soesterduinen. Daar omvatte de benauwde lucht onze lijven als een grote, klamme hand en brandde de zon door onze zonnebrillen heen. Nadat we een kwartier door het zand hadden geploeterd, stopten we bij een grote boom die koele schaduw op ons wierp.

Eef toverde een kleedje en twee blikjes bier uit haar rugtas, legde het kleedje op de grond voor de boom en wierp me een van de blikjes bier toe. Ik zakte door mijn knieën en leunde met mijn rug tegen de boom. Eef ging tegenover me zitten op het randje van het kleedje, in kleermakerszit.

‘Ze zijn wel lauw, denk ik,’ mompelde ze terwijl ze het lipje van het blikje opentrok en een slok nam. ‘Ja, lauw. Maar het is bier.’

Ik knikte instemmend, opende mijn blikje ook en nam een slok.

‘We zijn vergeten te proosten,’ merkte ik op. ‘Je weet wat dat betekent.’ Eef lachte, pulkte wat aan de randen van haar topje en schudde haar hoofd.

‘Wat je niet hebt, kan ook niet slecht zijn.’

‘Heb je nog wel contact met –’ begon ik.

‘Nee. Niks meer,’ zei Eef koeltjes en nam een grote slok. ‘Heb jij nog afgesproken met –’

‘Nee. Niet meer gezien.’ Ik nam ook een grote slok en maakte met mijn voet wat cirkels in het warme zand. ‘Als ik stelletjes zie, word ik boos, maar ik weet niet goed waarom.’

‘Dat heb ik ook een tijdje gehad,’ zei ze.

‘En hoe kwam je daar vanaf?’

‘Ik kijk nu gewoon niet meer,’ lachte ze en schoof haar zonnebril omhoog, als een haarklem. ‘Hoe is het schrijfbestaan?’

‘Mooi,’ loog ik met een routine waar ik zelf van schrok. Ze gooide haar inmiddels lege blikje naar mijn hoofd.

‘Niet tegen me liegen. Dat doe je maar tegen je dates.’

‘Kut. Het is even kut,’ verbeterde ik mezelf. ‘Het schrijven niet, natuurlijk, maar de zorgen. En dat eigenlijk ook niet eens alleen, maar ik kan zo moeilijk met mezelf overweg de laatste tijd. Met de dag. En iedereen zegt dat het beter wordt, maar dat wordt het niet. Later, ja, later, maar nu wil ik mezelf liever oprollen en opbergen in een kast. Maar aan de andere kant zijn er natuurlijk ook mensen die –’

‘Het is gewoon kut dus.’

‘Ja. Maar genoeg over mij. Hoe is het met jou?’ vroeg ik, in een poging om het onderwerp te veranderen.

‘Wat heb je gisteren gedaan?’ ging Eef verder, alsof ze mijn vraag niet had gehoord, al wist ik beter.

‘Gister heb ik koffiegezet,’ gaf ik toe. ‘En moest ik huilen. Zo, ineens. Niet omdat de koffie zo slecht was, dat niet. Omdat ik al drie dagen niet naar buiten was geweest, omdat ik me zo eenzaam voelde terwijl ik dat niet ben, omdat ik niet wist wat ik in vredesnaam met mijn leven aan het doen ben, misschien. Ik weet het niet. Maar ik huilde, en –’

‘Je huilt nooit.’

‘Maar toen wel, dus. En ik was niet eens dronken.’

Eef lachte, kroop dichterbij en ging naast me zitten, tegen de boom. Ze legde haar hoofd op mijn schouder en speelde wat met de manchetten van mijn overhemd. Ik verwachtte dat ze iets zou zeggen, maar ze zei niets. De zon boog al langzaam naar beneden.

We lagen in de stilte die rondom ons hing als een schild tegen de wereld. De dag trok voor onze ogen weg. Toen de zon onder was gegaan en een grijze donkerte over het uitzicht viel, neuriede Eef het liedje van Shaffy dat ik altijd luister als de dag niet meer te tillen lijkt en kroop naar haar tas voor nog wat bier.

‘Dit zijn de laatste twee,’ zuchtte ze en drukte haar lijf weer tegen het mijne. Ik sloeg een arm om haar heen, voelde hoe de wind opstak, zag hoe het briesje het zand verschoof en keek naar het landschap dat schemerend en leeggewaaid voor ons lag.

‘De volgende keer mag jij zeuren,’ zei ik, omdat ik me schaamde voor mijn zware gemoed dat ik zo in haar schoot had geworpen.

‘Dat zien we dan wel weer,’ fluisterde Eef en vouwde haar hand in mijn hand. Met de hand die nog over was dronken we ons bier en zakten weer weg in de stilte.

‘We leven nog,’ zei ze, nadat het bier op was. Ik gaf haar een zoen op haar voorhoofd.

‘Ja, we leven nog,’ zei ik. ‘En tóch zeuren.’  

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

In de Oorshop

Beter voor mij

Mijn eerste weken als barman-reservist zitten er inmiddels op, en hoewel ik me voorgenomen had pas in de krant over mijn baantje bij café De Druif te schrijven, wil ik er toch het een en ander over kwijt.

We moeten allemaal verdienen en wat onze levens kosten loopt misschien uiteen, maar ik kan iedereen aanraden om eens van een afstand naar zijn of haar werkweek te kijken.

Je moet dan even parkeren hoe lang je hebt gewerkt om te komen waar je je nu bevindt of hoe dicht je inmiddels bij je doel gekomen bent. Zie het als een oefening, een kleine dagdroom waar je verder niets mee hoeft. Als jij het helemaal voor het zeggen had, hoe zou je ideale werkweek er dan uitzien? Wat zou er nou echt goed zijn voor je hoofd en hart?

Ik deed die oefening en kwam tot de conclusie dat ik nog steeds elke dag zou schrijven, zou blijven lesgeven in schrijven óók. Daarnaast zou ik iets doen met collega’s, werk dat helemaal beslag op me kon leggen zonder me te belasten in mijn vrije tijd. Een bezigheid die me fysiek uitputte en een uitlaatklep was.

Afgelopen donderdag draaide ik mijn derde dienst in De Druif. Ik heb nog ruzie met de biertaps, waar wijnimporteur Carlo iets van zei, waarop ik antwoordde dat hij niet moest zeiken omdat ik er even vijfentwintig jaar uit was geweest. Daarna vroeg ik me af of dat wel klopte en dat deed het: barman was ik in ’98 voor het laatst.

Tot dusver komt er elke donderdag een man of vijftien voor mij langs, van collega’s uit een grijs verleden tot heel goede vrienden. Afgelopen donderdag zaten Bas en Marisca er het langst. Ze brachten hun fijne mix van interesse en enthousiasme mee, en raakten in gesprek met Jantje, die er toevallig ook was.

Omdat De Druif heel klein is praat iedereen vanzelf met andere bezoekers en dat gaat altijd goed. Maris bestelde bitterballen en daarna alle hapjes van de kleine kaart. Het leven in haar nieuwe woonplaats Olhao (Portugal) biedt veel waarvan ze gelukkig wordt, maar kennelijk geen ossenworst. Ze at zelfs een bar-ei. Bas, die al gegeten had voordat hij aankwam, bestelde een fles Morgon en at uiteindelijk toch mee.

Vroeg op de dag had B met onze kinderen en mijn schoonzus aan de bar gezeten. Daarna kwamen Ivo en Gwena langs met Lou. Roos en Do schoven later aan en tegen sluitingstijd kwam Adriaan nog met dochter Johanna, die net in een naburig restaurant gewerkt had. Zoals veel gasten van De Druif dronken ze fluitjes. Collega Jasper en ik kletsten met hen terwijl we de kassa telden – Adriaan ken ik bijna dertig jaar, Johanna al sinds haar geboorte.

Toen we afgesloten hadden fietste ik naar huis. Ik reed langs Pollux op de Prins Hendrikkade, waar het terras vol lamme mensen stond, en benijdde de barmannen daar niet. Waren dat nu collega’s van me, of telde ik niet mee omdat ik maar één dienst per week heb in De Druif?

Een kwartier later, terwijl ik mijn tanden poetste voor de spiegel in de badkamer, piepte mijn telefoon: een appje van Marisca. Ze had een foto van me gemaakt. Ik keek naar mezelf, naar mijn blije kop, en stopte even met poetsen. Als je wilt weten wie ik ben, zeg ik altijd, dan moet je het mijn vrienden vragen. Dat is natuurlijk een zwaktebod, maar zelf weet ik het echt niet zo goed.

In aanvang was ik bang geweest om terug te keren naar de bar, naar iets van vroeger wat ik als afgesloten had beschouwd, maar nu keek ik naar de foto die mijn vriendin gemaakt had en zag daar iemand die volledig op zijn plek was. Iemand die een goede, bewuste keus gemaakt had en daarbij gedijde.

Misschien leer ik het nog eens, en kom ik na heel veel wegen te zijn ingeslagen tot het leven dat het beste bij me past – dat helemaal het mijne is. Om daar zeker van te zijn, moet ik mijn vrienden kennelijk om een foto vragen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

by Dora Carrington, oil on canvas, 1920

E.M. Forster

Ik schrijf iedere maand een nieuwsbrief voor de leden van het studentenkamermuziekgezelschap waar ik abactis ben. Een van de vaste rubrieken is een stukje over literatuur en muziek, waarin ik iedere keer enkele boeken of gedichtenbundels belicht die muziek als thema hebben. Uiteraard komen er biografieën van componisten voorbij, maar ook bijvoorbeeld Contrapunt van Anna Enquist, het verhaal Proefspel van F. B. Hotz en De binocle van Couperus. Laatst had ik een passage uit Howards End van E. M. Forster aangehaald, waarin een opvoering van Beethovens vijfde symfonie wordt beschreven. De passage is te lang om in z’n geheel te citeren, maar hier is een klein stukje om een indruk te geven: ‘It will be generally admitted that Beethoven’s Fifth Symphony is the most sublime noise that has ever penetrated into the ear of man. All sorts and conditions are satisfied by it. Whether you are like (…) Helen, who can see heroes and shipwrecks in the music’s flood; (…) or like their cousin, Fräulein Mosebach, who remembers all the time that Beethoven is ‘echt Deutsch’; or like Fräulein Mosebach’s young man, who can remember nothing but Fräulein Mosebach[.]’ 

Een paar dagen nadat ik de nieuwsbrief had opgestuurd, sprak een lid mij aan en zei dat ze het geweldig vond dat ik Forster in mijn stukje had genoemd. Ik keek haar stomverbaasd aan.

‘Ken jij Forster?!’ vroeg ik.

‘Ja, natuurlijk ken ik Forster!’ antwoordde ze quasi-verontwaardigd. ‘Een van de grootste Engelse schrijvers van voor de Tweede Wereldoorlog.’

Ik weet nooit goed of Forster de tand des tijds heeft doorstaan. Hij wordt niet zo vaak genoemd als het over literaire grootheden uit het verleden gaat. Tijdgenoten als D. H. Lawrence, Virginia Woolf en T. S. Eliot wel. Daarom verbaasde haar opmerking me nogal.

Ik moet nog een roman van hem lezen, The Longest Journey, en dan heb ik al zijn fictiewerk uit. Zijn non-fictie (recensies, essays en reisverslagen) moet ik nog. Wat meteen opvalt aan Forsters proza – zoals in het geciteerde stuk hierboven – is het gemak waarmee zijn zinnen lopen. Stilistisch is het perfect, een genot om te lezen. Het schijnt dat Virginia Woolf zeer onder indruk was van de technische kwaliteiten van Forsters romans, hoewel ze ze op andere vlakken niet altijd vond overtuigen. En dan is er nog zijn humor, zoals ook hierboven te zien is. Om nog een tweetal voorbeelden te geven: 

Uit zijn eerste boek, Where Angels Fear to Tread: ‘During pudding news arrived that the cook, by sheer dexterity, had broken a very vital knob off the kitchen-range. “It is too bad,” said Mrs Herriton. Irma said it was three bad, and was told not to be rude.’ (Irma is een jong kind.)

Uit zijn beroemdste boek, A Passage to India: ‘To marry or not to marry, that was the question, and they had decided it in the affirmative.’

Het geeft dat kleine zetje dat van een goed verhaal een heel goed verhaal maakt, voor mij in ieder geval. Ik heb mij eens laten vertellen – door mensen die anders dan ik wél van chocola houden – dat er chocola is waar stukjes zeezout in zitten. Als je dan zo’n stukje chocola op je tong laat smelten, komt er soms – en het verschilt per stukje chocola hoe vaak – een zoutkorrel vrij en die doorbreekt de chocoladesmaak waardoor gek genoeg het stukje chocola lekkerder wordt. Ik denk dat de hierboven geciteerde stukjes zorgen voor eenzelfde effect. In een verder zeer serieus verhaal worden dit soort kleine grappigheden zijdelings voor de neus weg neergezet. Ze doorbreken de toon even waardoor het verhaal nog meer gaat leven.

Tot slot zijn er Forsters dialogen. Ze zijn levensecht. Tijdens de cursus korteverhalenschrijven aan de Schrijversvakschool die ik gevolgd heb, zei Nico Dros, de docent, dat bij goede dialogen twee personages tegen elkaar spreken en niet ook nog de lezer van alles willen duidelijk maken. Bij Forster spreken de personages altijd alleen maar tegen elkaar. De dialogen zijn zelfs zo goed dat ik in de verfilming van Maurice vrijwel alleen dialogen heb gehoord die letterlijk in het boek voorkomen.

Een voorbeeld:

‘“Hullo,” he began, “hullo, you will have heard my news, Maurice.”

“Yes, but you didn’t write, so I didn’t.”

“Quite so.”

“Where are you now?”

“Off to a restaurant. We want you to come round there. Will you?”

“I’m afraid I can’t. I’ve just refused one invitation for lunch.”

“Are you too busy to talk a little?”

“Oh no.”’

De hamvraag is: wat vind ik zelf dan van het werk van Forster? Ik heb nu allerlei technische aspecten aan het werk genoemd die mij bekoren, maar dat zijn natuurlijk slechts losse elementen die op zichzelf niet direct voor goede literatuur zorgen. Van Forster verschenen zes romans, waarvan Maurice postuum. Verder heeft hij drie verhalenbundels geproduceerd, waarvan er een postuum verscheen (de eerste twee verhalenbundel worden tegenwoordig vaak uitgegeven als Collected Stories. Waarom de postume bundel daar niet bij zit is mij een raadsel). Van de vijf romans die ik heb gelezen vind ik Maurice en A Passage to India de beste, door de manier waarop hij in die boeken omgaat met de thematiek en hoe hij het verhaal opbouwt. In beide boeken zit een enorme spanning, waardoor je ze als lezer niet kunt neerleggen. Zijn Collected Stories vind ik het leukst om te lezen. Het schrijfplezier spat ervan af. Alle dingen die ik leuk vind en bewonder aan zijn manier van schrijven komen erin voor en hij slaagt er ook in om een goed verhaal te vertellen. Bovendien zijn veel van die korte verhalen sprookjesachtig en laat hij zijn fantasie de vrije loop, zoals in het verhaal ‘The Celestial Omnibus’ waarin een belangrijke rol is weggelegd voor een vliegend rijtuig.

Het meisje dat ik over Forster sprak had Where Angels Fear to Tread, A Room with a View en Howards End gelezen. Alle drie vond ze fantastisch. Ik heb haar gezegd dat zijn beste werken haar nog in het verschiet liggen.

(Afbeelding: portret van E.M. Forster door Dora Carrington, https://commons.wikimedia.org/wiki/File:E._M._Forster_von_Dora_Carrington,_1924-25.jpg)

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

De reizende keerkringen

(De wereld in stukken 18)

Zonnewende, zenit, keerkring, seizoen. Woorden van grote schoonheid. Op deze kaart is een ‘keerkring’ te zien. Een duizelingwekkend veelbetekenend fenomeen. Elementair is dat er iets omdraait. Goed daar gaan we: de aarde staat scheef. Zo’n 23,5° uit het lood. Dat betekent een aantal dingen. Heel veel dingen eigenlijk. Het belangrijkste is dat de lichtinval delen van het jaar op het noordelijk halfrond onder een kleinere hoek staan en dat het dan dus warmer is: in onze zomer is het noordelijk halfrond meer naar de zon toegewend. De seizoenen danken we aan dit verschijnsel. Op kaarten en globes zijn vijf belangrijke breedtegraadcirkels te zien: keerkringen zijn twee van de vijf grote breedtegraadcirkels die kaarten van de aarde markeren, de andere zijn de arctische en antarctische cirkels, de poolcirkels dus, en de evenaar. De keerkringen bevinden zich thans op ongeveer 23°26′10.5″. Bij benadering de graden die de aarde scheef staat. Thans? Ja, want ze verplaatsen zich een beetje, door de inwerking van zwaartekracht van zon en maan op de aarde tijdens de rondgang om de zon in een jaar. Een keerkring is dit: de uiterste afstand tot de evenaar waar de zon zich loodrecht boven je hoofd, dus ‘in het zenit’ kan bevinden. Daar waar het mogelijk is geen schaduw te hebben.

Maar altijd, achter licht en lach,
de schaduw van een onheilsdag
eens breekt die dag het hoogst geluk
en maakt de schoonste dromen stuk
al straalt de zon uit het zenit
wie licht vangt vlucht zijn schaduw niet.

(Louis de Bourbon)

In Adelbert von Chamisso’s De wonderbaarlijke geschiedenis van Peter Schlemihl heb je om je schaduw te ontvluchten nog een pact met de duivel nodig: ‘Hij schudde mijn hand, knielde zonder tijd te verliezen voor mij neer, en ik zag hoe hij mijn schaduw met bewonderenswaardige handigheid van top tot teen behoedzaam van het gras losmaakte en optilde, vervolgens oprolde en vouwde en tenslotte opborg. Hij stond op, maakte nogmaals een buiging, en trok zich terug in de richting van de rozenstruiken.’

Die uiterste plek waar een loodrechte positie van de zon mogelijk is markeert het gebied dat we kennen als ‘de tropen’. Het Engelse woord voor keerkring is dan ook tropic. Dit is de Kreeftskeerkring, de Tropic of Cancer en op gelijke afstand van de evenaar aan de zuidkant ligt de Steenbokskeerkring of de Tropic of Capricorn.

De Kreeftskeerkring kreeg zijn naam omdat de zon ten tijde van de naamgeving in het sterrenbeeld Kreeft stond tijdens de zonnewende van juni. Evenzo kreeg de Steenbokskeerkring haar naam daar de zon tijdens de zonnewende van december in het sterrenbeeld Steenbok stond. De naamgeving vond ongeveer 2000 jaar geleden plaats en de zon staat in die tijd van het jaar niet meer in die sterrenbeelden. Tijdens de zonnewende van juni staat de zon thans in Tweeling en tijdens de zonnewende van december staat de zon in Boogschutter.

De tropen beslaan 36% van het aardoppervlak en herbergen rond de 40% van de mensen op aarde. Rond 2050 zou dat 50% kunnen zijn. Een slechte plek om te trachten nog alleen te zijn. Door de klimaatverschuiving groeit het gebied waar een tropisch klimaat heerst: ze schuiven tussen de 138 en 277 kilometers per 25 jaar op richting de polen.

‘I need to be alone. I need to ponder my shame and my despair in seclusion; I need the sunshine and the paving stones of the streets without companions, without conversation, face to face with myself, with only the music of my heart for company.’
― Henry Miller, Tropic of Cancer

Lees ook Science tropenrapport

Naar kaart 19

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Twee- of drieënvijftig

Verjaardagen van Arie maak ik al heel lang mee, en omdat hij een paar jaar ouder is dan ik, was ik me altijd erg bewust van zijn leeftijd. Steeds was hij eerder bij mijlpalen als dertig, vijfendertig, veertig, vijfenveertig. Afgelopen zaterdag zette hij een lange tafel neer op het pleintje voor zijn huis in Oud-West, waar één voor een zijn gasten neerstreken.

Omdat ik Ada (6) net gedropt had bij een andere verjaardag, was ik vroeg bezoek. Ik zag ze komen, Aries vrienden die deels ook de mijne zijn. Inmiddels is iedereen boven de vijftig en zijn er klappen uitgedeeld aan relaties, in het werk en aan gezondheid, aan ouders voor zover die er nog zijn – een paar van Aries mensen is zelfs al gestopt met werken omdat dat kon of omdat het werken niet meer ging.

Hoe je de gesprekken van die middag ook wilt labelen, een gevoel van opbouw lag er niet onder. Toch genoot ik van de paar uur die ik aan die tafel doorbracht voordat ik Ada weer moest halen.

Toen ik W vroeg hoe het ging vertelde hij zonder omhaal over zijn ellende van de laatste jaren, maar het werd geen deprimerend verhaal. Hij leek oprecht oké, alsof de klappen hem ook steviger in de grond verankerd hadden. Ik keek om me heen naar al die lieve oude koppen, mensen die om dezelfde redenen van mijn vriend hielden, en voelde me met hen verbonden, heel goed op mijn plek.

N vroeg hoe het met mij ging; ik gaf zo volledig mogelijk antwoord en ons gesprek ontrolde zich. Er zat lucht tussen de woorden, een vertrouwde ruimte waarin als vanzelf te delen zaken opkwamen. Ik vroeg om foto’s van haar nieuwe huis en keek mee op haar telefoon, genoot van het fraai verbouwde schoolgebouw.

Zelf word ik in september vijftig en N loopt een paar jaar op me voor, maar hoeveel jaar zij ouder was dan ik vond ik moeilijk te bedenken. Ik herinnerde me dat ze bij Arie in de klas gezeten heeft, en dat ze dus even oud moest zijn als hij. Ik keek naar mijn vriend. Werd hij nou eenenvijftig? Twee-drie-vierenvijftig? Zeker geen vijfenvijftig, toch?

Het leek niet zoveel meer uit te maken.

In september word ík vijftig en die leeftijd zie ik als een laatste mijlpaal. Weliswaar het begin van een – zeker in biologische zin – neergaande lijn, maar toch ook iets om te vieren. Daarna markeren verjaardagen voor mij niets meer, behalve dat ik in leven ben. Ik geloof dat weinig me meer zal irriteren dan een bezoekje van de burgemeester omdat ik het op een of andere manier voor elkaar gekregen heb om honderd jaar te blijven ademen.

Het is bizar hoelang het duurde voor ik écht besefte dat ouderen niet tot een andere soort behoren, dat zij exact dezelfde strijd leverden als ik. Vijftig lijkt daarin een draaipunt – ellendig om te weten dat je over de helft van je leven bent, maar ook een punt dat overzicht biedt, een aards soort helderheid. Daar komt ontroering bij kijken, mededogen ook – het besef dat iedereen op zijn bek gaat en blijft opstaan tot het niet meer gaat.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Moeder

Mijn moeder stapte met ferme tred door het zand. De honden zoefden voor ons uit als vierpotige straaljagers. Het miezeren sloeg snel om in een fikse regenbui, en ik had spijt dat ik bij de auto had gezegd dat een paraplu niet nodig was, en dat mijn moeder goedgelovig mijn advies had opgevolgd, terwijl zij veel vaker buiten is dan ik en de lucht beter kan lezen.

Vroeger liepen we vaak over dit strand, dat grensde aan de camping waarop we tot mijn vijftiende bijna alle zomers doorkwamen. Andere honden zwermden dan om ons heen, alsof ons gezin een deel van de roedel was, maar los van de generaties honden die bleven steken in het verleden was er weinig veranderd.

We waren wat ouder nu, dat wel, en ik ging nog zelden mee om te wandelen. Toen mijn moeder me vroeg ik weer een keer mee wilde gaan, had ik toegezegd, al wist ik niet zo goed waarom. We bespraken andere, grotere dingen dan jaren geleden, terwijl we over de strandjes slenterden en af en toe een stukje door een bosgebied liepen. Ik klaagde niet meer over de duur van de wandeling zoals ik vroeger altijd deed, zelfs niet toen we bij ‘mama’s boom’ aankwamen, het punt waarop mijn broertje en ik vroeger altijd terug mochten naar de camping om te voetballen, terwijl mijn ouders dapper verder stapten. Nu liepen we samen verder: ik voetbalde al lang niet meer.

We haalden wat herinneringen op over onze tijd op de camping, de mensen die we na ons vertrek nooit meer hadden gezien, hoe snel ons leven was veranderd in die paar jaar. Ze praatte wat over haar dag en ik zeurde wat over mijn schrijfbestaan. Hoopvol en met vertrouwen, zoals altijd, stelde ze me gerust dat het wel goed zou komen. Dat is het wonder van mijn moeder: hoe ze altijd moed houdt, altijd hoop heeft, altijd doorgaat.

Op de terugweg stapten we de dijk op, die glad was van de regen. Ik gaf mijn moeder een arm, terwijl ze zich hardop en moederlijk afvroeg waarom ik in vredesnaam schoenen met gladde zolen had aangetrokken. Toen ze heelhuids de bovenkant van de dijk had bereikt bleef ik even staan, terwijl zij verder liep. Zo gezond, fier en mobiel als ze nu vooruit liep deed me denken aan hoe ziek ze een jaar eerder was geweest, hoe trefzeker de dood al een vinger naar haar had uitgestoken.

Nadat we zelfs al een beetje afscheid van haar hadden genomen sterkte ze aan, joeg ze het veel te vroege einde van haar ziekenhuisbed en krabbelde op, al zou ze nooit meer helemaal dezelfde vrouw worden als voor haar opname. Maar ze was nog steeds mijn moeder, die stille kracht, een onmisbare steun. Ik dacht aan hoe een vriend die zijn moeder was verloren tegen me had gezegd dat hij vooral de kleine momenten miste, de nietszeggende ogenblikken die pas na het verlies zo veel waarde krijgen. En dat ik die moest koesteren, bewaren, onthouden, nu mijn moeder er nog is, omdat hij daar pas mee begon toen het eigenlijk al te laat was.

Een moeder, dacht ik, is een onmisbaar iets, en daarom is het zo ongelofelijk wreed dat er een moment komt waarop een kind zich los moet weken van een moeder, de schoot waarin je opgegroeid bent moet verliezen, de veilige haven die ze is op een dag de grond in moet zien gaan.

Maar nu nog niet, dacht ik, terwijl ze me vroeg om naast haar te komen lopen, in plaats van achter haar. Ik dichtte het gat dat tussen ons gevallen was. Ze sprak weer wat moedgevende woorden over de toekomst en zei dat ik misschien zelfs wat geld zou kunnen sparen, als het financieel beter zou gaan.

Ik knikte, wist dat ze gelijk had, maar was vooral bezig met het sparen van dit ogenschijnlijk kleine moment, onze gesprekken, de stilte die soms tussen ons viel. En hoe ik al die dingen zou koesteren, bewaren, onthouden.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij De mens als biopic

    De mens als biopic

    Aflevering 1 Samuel Sarphati Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Eerste zwaluw

    Eerste zwaluw

    Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Larousse 18 Er zijn veel wonderlijke zaken die Colin Turnbull beschrijft in zijn prachtige boek over de pygmeeën in de Congo. Door algemene depressie aangaande de toestand in de wereld merk ik een vergaande neiging tot escapisme in mijzelf op. Het werkelijk naar-binnen-drinken van antropologische studies als The Forest People van voornoemde Turnbull is er...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

  • Foto van Mira Aluç
    Mira Aluç

    Mira Aluç (1993) schrijft korte verhalen en beschouwingen. Haar werk is sinds 2015 onder andere verschenen op Mister Motley, in Streven, De Revisor en De Gids en werd meermaals gepubliceerd op DIG (De Internet Gids) en in Tirade. In 2020 werd haar verhaal Backspace opgenomen in Rebel, Rebel, de bundel van Uitgeverij Prometheus ter gelegenheid van de Boekenweek. Ook maakte zij de podcast Balkon voor Sprekende Letteren.