Toen mijn vader cynoloog was

Op de middelbare school vertelde ik eens aan een klasgenoot dat mijn vader sinoloog was. Tot mijn grote verbazing en mijn onbegrip antwoordde hij: ‘Oh, nu begrijp ik waar jouw humor vandaan komt!’ Daar begreep ik dus helemaal niks van. Wat had de bestudering van China nou te maken met mijn humor? Bestond er iets als typisch ‘Chinese humor’ en had ik dat? Als dat zo was, waarom legde hij de link dan pas nu hij mijn vaders beroep wist – ik zag er toch redelijk Chinees uit? Het duurde even voordat ik begreep dat hij dacht dat een sinoloog iemand was die zich bezighield met het cynisme, waarschijnlijk met de schrijfwijze ‘cynoloog’ (denk ik dan).

Was ik toen zo cynisch? Volgens de Van Dale is iemand die cynisch is ‘schaamteloos ongevoelig, een stuitend of pijnlijk ongeloof in het goede aan de dag leggend, niet gelovend aan oprechtheid of goede bedoelingen van de mensen en dit met spottende lach of op scherpe sarcastische wijze latende blijken.’ Ik herken mij niet in deze woorden, deze beschrijving. Als ik iets was, was ik misschien ironisch, maar ook dat betwijfel ik ten zeerste. Volgens de Van Dale is ironie: ‘het uiten van gedachten, meningen, het doen van mededelingen e.d. op zo’n manier dat duidelijk is dat het te verstaan gegevene niet in ál zijn aspecten serieus hoeft te worden opgevat.’ Wellicht dat ironie in sommige gevallen grenst aan het cynisme, maar dat weet ik niet en kan ik niet beoordelen. Hoe dan ook, waarom werd ik beticht van het cynisme? 

Ik profileerde mij in die tijd een beetje als een stand-up-comedian. In de pauzes en soms bij presentaties probeerde ik de lachers op mijn hand te krijgen. Dat lukte best goed eigenlijk. Ik dreef daar vooral de spot met mijzelf en met politici. Die klasgenoot stond er in de pauzes ook vaak bij. Of hij veel lachte weet ik niet meer. Echt goede grappen maakte ik volgens mij niet en toch lachten mijn vrienden om mij.

Ik keek op dat moment heel veel cabaret. Vanaf het lesuur dat mijn docent Nederlands een keer een show van Herman Finkers had opgezet, Kalm aan en rap een beetje, was ik geïnteresseerd geraakt in cabaretiers. Ik heb volgens mij alle filmpjes met Herman Finkers die op YouTube staan gezien en toen ik Herman Finkers had uitgespeeld, begon ik te klikken op wat het algoritme mij voorschotelde: Lebbis en Jansen (solo en als duo), Van Muiswinkel en Van Vleuten (wederom solo en als duo), Pieter Derks, Ronald Goedemondt en ga zo maar door. Iedere ochtend bij het opstaan klikte ik een conference aan. Vooral de cabaretiers die zich enorm opwonden op het toneel hadden mijn voorkeur. Zo erg dat mijn ouders, als zij mij in bed zagen liggen met een cabaretier op het scherm, grappend (ironisch?) vroegen: ‘Weer een schreeuwer?’

Wat vond ik en wat vind ik nog steeds zo gaaf aan bepaalde cabaretiers? Een bepaalde blik op de wereld, een neus voor absurditeit. Neem nu deze zin van Herman Finkers uit Na de pauze: ‘Het is allesbehalve onjuist dat ik niet tegen het verbod op het embargo ben.’ Hij legt hem in de mond van een politicus in de Tweede Kamer. Of dat hij zegt: ‘Oh onze zedenleer [van het katholicisme] mijn hemel: homoseksualiteit is tegennatuurlijk. Ja, net als over water lopen en na een paar dagen weer opstaan uit de dood. Je zou dus ook kunnen concluderen dat homoseksualiteit net zo goed een wonder is.’ Deze komt uit zijn oudejaarsconference. De zaal is enkele seconden doodstil, de redenering moet even indalen en inwerken, en dan begint iedereen keihard te klappen. Hij en de andere cabaretiers halen je uit de gemakzuchtige kijk op het leven van alledag: niet rechtlijnig, niet logisch. Rare conclusies die toch kloppen. Nogmaals, een bepaalde absurditeit. Dit was het kale soort cabaret, niet bombastisch. Daar stonden Lebbis en Jansen tegenover, met hun schitterende oudejaarsconferences waar ze met verbaal geweld tekeergingen. Briljant vind ik de stukken waar ze op volle kracht door elkaar beginnen te praten en ieder een eigen verhaal staat te houden. Maar ook zij hadden een bepaalde blik op de wereld die mij aantrok: weer dat neusje voor de absurditeit van het alledaagse. En ironie. Die cabaretiers toonden mij een kant van de wereld die ik daarvoor niet echt had opgemerkt. En vanaf dat moment begon ik ook ineens allerlei zaken te zien die grappig waren. Om een recent voorbeeld te geven: in de supermarkt stond tijdens Corona een bord met de boodschap: ‘Kom alleen boodschappen doen.’ Duh. Wat moet een mens anders in de supermarkt? Films kun er niet kijken. Je kunt er ook niet sporten. Praten misschien? Oh, je mag niet meer praten in de supermarkt! Ach wat maakt het uit. Je mag tegenwoordig ook niks meer zeggen.

Ik vroeg mijn klasgenoot natuurlijk waarom hij vond dat ik cynisch was. Hij zei dat dat te maken had met De helaasheid der dingen en De avonden. Hij vond het namelijk heel verdacht en raar dat ik bij die twee boeken ontzettend had moeten lachen.

 Ik weet niet of dat een teken van het cynisme is, maar feit is wel dat ik door die twee boeken weer aan het lezen ben geraakt. Voordat ik die twee boeken las, las ik weinig: voor de jeugdboeken was ik te oud en de Young Adult-boeken trokken mij niet. Ik keek vooral cabaret en lachte mij een kriek. En plots waren daar twee boeken waar ik eenzelfde reactie op had als wanneer ik cabaret keek. Uiteraard waren er in die boeken meer dingen die mij boeiden: de laatste hoofdstukken van De helaasheid der dingen en De avonden zijn werkelijk ontroerend mooi. Ook dat is mij bijgebleven. Maar mijn eerste reactie was er toch een van ‘aha, romans kunnen het ook!’ Dus wellicht is het wel aan al die uren cabaret te danken dat ik nu deze stukjes schrijf.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

In de Oorshop

Heel even

Zonder op de bordjes te kijken vond ik het heuveltje. Aan de voet daarvan was de urn met as van mijn opa begraven. Ik was al lang niet meer geweest, maar sommige dingen vergeet je niet. De zon stond hoog en strooide wat stralen over de zerken, alsof ze een aai over hun bol nodig hadden.

De vetplantjes die ik jaren geleden met mijn oma had geplant stonden nog niet in bloei. Er staken alleen wat droeve stengels uit het droge zand. Verder zag het tuintje van mijn opa er nog verrassend verzorgd uit: de steentjes waren witter dan ik me kon herinneren en de karakteristieke tuinkabouters, een met een hengel en een met een sigaret, stonden nog steeds fier overeind.

Ik kwam te weinig bij mijn opa de laatste tijd, vond ik. Hij is al meer dan twintig jaar dood, en tot een jaar of drie geleden kwam ik er vaak, omdat hij overleed toen ik vier was. Door bij hem op bezoek te gaan dacht ik toch nog wat tijd met hem te kunnen doorbrengen. Ik vertelde hem over mijn leven, stelde wat retorische vragen en verzorgde zijn graf met mijn oma, omdat ik dan het gevoel had dat ik weer even dicht bij hem was. Totdat het gevoel ophield, en zijn graf alleen maar een graf werd. De tijd die ik nog met hem wilde hebben, kon ik niet meer inhalen.

Opa Amber, zo noemden we hem, omdat mijn oma en opa een slanke, zwarte, grijze hond hadden, die Amber heette. Terwijl ik op mijn hurken de steentjes wat herschikte, met de gieter die bij het kraantje verderop stond de tuinkabouters een douche gaf, en het zand van de vetplantjes veranderde in modder, drong het tot me door dat ik zo veel dingen van mijn opa was vergeten de afgelopen twintig jaar.

Vooral door foto’s wist ik hoe hij eruit zag, en door de verhalen van mijn moeder, mijn tante en mijn oma wist ik een beetje hoe hij was, leerde ik over zijn streken, en zijn grote liefde voor zijn stad, Amersfoort. Mijn eigen herinneringen waren troebel, en verwaaid door de jaren.

Wel weet ik nog hoe hij rook: naar oude boeken en tabak. Ook kan ik me nog herinneren dat hij lang was, ondanks zijn gebogen, ingehouden houding die hij zich in de laatste jaren van zijn leven had aangemeten. Zijn kalme, zachte stem, ook. En die ondeugende en tegelijkertijd trotse twinkeling in zijn ogen, waarmee hij ook naar mij keek als ik op zijn schoot zat. Het zijn slechts flarden, maar dat is alles wat ik nog van hem kan bewaren.

Nadat ik de grote steen met daarop de foto van mijn opa ook een douche had gegeven en wat onkruid had weggehaald, zette ik de gieter weg, en ging voor zijn graf staan. Ik zei niets, al wilde ik het tegenovergestelde. Het voelde nog steeds niet als vroeger, en ik voelde een onhandelbare, onterechte boosheid om het feit dat hij er niet meer was, dat hij alles miste, en niet kon zien wie ik was geworden. Ik glimlachte naar zijn foto, klopte het zand van mijn handen en liep het heuveltje weer af.

Op het hoofdpad hoorde ik alleen het knarsen van het grind onder mijn voeten, het ingetogen fluiten van verdwaalde vogels in de verte en mijn eigen, onrustige ademhaling. Een gezette, kale, joviaal ogende man kwam aangelopen en liet zijn hond, een uitgebluste, ingezakte, blonde labrador, even aan de pijpen van mijn broek snuffelen.

‘Hij doet niks, hoor!’ zei de man met luide stem, die de rust in scherven brak als een voetbal door een ruit. Met zijn linkerhand trok hij de riem wat aan, maar de labrador ging ongestoord door met de geurinspectie van mijn broek. In zijn rechterhand hield hij een lege plastic tas vast. Onder zijn vingernagels kleefden rouwrandjes van zand.

‘Ik denk dat hij mijn kat ruikt,’ zei ik, en gaf het beest een aai over zijn ruwe bol.

‘Dat zou goed kunnen! Geurtjes, hé!’ schalde hij. ‘Nou, fijne dag!’

De man trok de riem weer wat aan en liep door. De labrador slofte verongelijkt achter hem aan.

In niets had die man op mijn opa geleken, en de hond had in niets op Amber geleken, maar toch voelde het heel even wel zo. Al was het alleen maar omdat ik dat wilde, omdat ik dan heel even kon denken dat ik hem weer tegen was gekomen.

Dat ik heel even een gesprekje met hem had kunnen voeren. Hoe hij nog heel even op de aarde was gezet om langs te lopen, om te kunnen zien wie ik was geworden, nu. En dat hij zag dat het goed was.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Antarctica

(De wereld in stukken 12)

Het laatste onontdekte continent heeft hordes ontdekkingsreizigers op de been gebracht. Mannen moesten iets ontdekken, schijnt. Vrouwen wisten het dan misschien al. James Cook, James Clark Ross en Robert Falcon Scott zijn drie van die kerels voor wie de ijskoude plak onder aan onze aardbol een niet te weerstane uitdaging bleek. Grote mannen? Misschien. Volgens de wet van Bergmann zijn de grootste dieren in de koudere gebieden te vinden. De keizerspinguïns zijn altijd het sprekende voorbeeld. Pinguïns! Apsley Cherry-Garrard vond het een heel goed idee dat zijn reisverslag in 1922 verscheen als het 99ste en het 100ste deel in de redelijk recente Penguinreeks. Er kwamen er immers nogal wat in voor. Het boek The Worst Journey in the World. The Story of Scott’s last Expedition to the South Pole is een classic in de Antarctica-literatuur.

Voorbij deze vloed ligt een bevroren continent
donker en wild, door eeuwige stormen geteisterd;
wervelwinden en gruwzame hagel, die op ’t vaste land
niet ontdooit, maar ophoopt, en ruïnes gelijkt,
eeuwenoud; verder slechts diepe sneeuw en ijs.

Apsley Cherry-Garrard is niet van de straat, hij citeert Miltons Paradise lost naast nog sneeuwhopen van met name Britse dichters in zijn verslag van de dood van Scott, en hoe dat zo kwam. Dat hij meeging was al een beetje een wonder, iets te jong was hij. Op een Brits landhuis – oude adel – hoorde hij van de tocht en bood aan mee te gaan en 1.000 pond bij te dragen. Scott wilde niet en Cherry-Garrard accepteerde dat en betaalde toch zijn 1.000 pond. Dat gebaar was zo veelbetekenend voor Scott dat hij de jongeman, die enorm behoefte had zich in de verre wereld te bewijzen op sleeptouw nam. Zijn vader had gevochten in China en India, en wie wil lager vliegen dan zijn vader?

De poging over land de Zuidpool te bereiken in 1912 was een race. Letterlijk, want de Noor Amundsen, naar wie de zee op deze kaart vernoemd is, was eveneens op pad. Scott en de zijnen met schoenen en muilezels en pony’s, Amundsen met sledehonden en ski’s. In deze laconieke zin zit de uitkomst en de diepe tragiek al vervat die Cherry-Garrard over 569 bladzijden uitvent. Wat is het makkelijk ‘nogal wiedes’ te roepen.

Een mooiere verslagen foto dan deze bestaat er niet:

UB7167XINP

Team Scott vindt op de geografische Pool Amundsens tent en de Noorse vlag. Het is 18 januari 1912 en je kunt alleen maar meelij voelen met deze mensen die niet alleen die wedstrijd niet wonnen, maar zich tezelfdertijd realiseren dat ze dat rot end terug moeten. Het loopt natuurlijk niet goed af. De ploeg sterft vermoedelijk 28 maart op 12,5 kilometer van een bevoorradingspunt. Wat vooral misgaat is een geloof in statistiek. De vroege herfst die intreedt is gewoon ongebruikelijk veel kouder dan normaal.

Cherry-Garrard beschrijft Scott als een man met een ‘vrouwelijke’ sensitiviteit, een probleem met een depressieve aard, en mede door deze gegevenheden de sterkste geest in een sterk lichaam die hij ooit zag. Het portret is ook los van de heiligverklaring toch erg mooi en je gaat wat voelen voor deze verliezer die met een extreme waardigheid zijn lastige leven besluit met een stel brieven, geschreven onder de extreemste omstandigheden die aan de levenslessen van Marcus Aurelius doen denken, van een onwaarschijnlijke hoge ethiek en moraal. Op de slee 16 kilo aan Glossopteris-fossielen, zaadplanten uit het Perm, 300 miljoen jaar geleden, die voor het eerst bewezen dat dit gebied ooit een ander klimaat had.

De woordenlijst in The Worst journey leest als een veelbetekenend gedicht en een huiveringwekkende samenvatting:

Blizzard een sneeuwstorm op Antarctica is een harde zuidelijke wind die over het algemeen gepaard gaat met wolken van stuifsneeuw, deels van bovenaf vallend, deels opgepikt vanaf de grond. Bij zomerlicht is een tent op een paar meter afstand niet te zien; in de duisternis van de winter kun je gemakkelijk verdwalen binnen een paar meter van een hut. Het lijdt geen twijfel dat een sneeuwstorm een ​​verbijsterend en verdovend effect heeft op de hersenen van iedereen die eraan wordt blootgesteld.

Brash kleine stukjes ijs van een ijsschots die aan het uiteenvallen is.

Korsten Sneeuwlagen in een sneeuwveld met ruimte ertussen.

Finnesko laarzen geheel van bont gemaakt, zolen en al.

Rook gecondenseerde waterdamp die bij koud weer een mist vormt boven open zee.

IJs-voet randen van ijs die langs grote delen van de Antarctische kusten lopen; veel ervan zijn gevormd door opspattend zeewater.

Nunatak Een eiland in een sneeuwveld.

Piedmont Stukken oeroud ijs langs de Antarctische kusten.

Pram Een Noorse skiff, met een lepelboog.

Saennegrass een soort Noors hooi dat wordt gebruikt als verpakking van Finnesko.

Sastrugi de groeven of onregelmatigheden die door de wind op een sneeuwvlakte zijn gevormd. Ze kunnen 30 cm of meer diep zijn en zo hard en zo glad als ijs; ze kunnen ook vrij zacht zijn; ze kunnen verschijnen als grote omgekeerde puddingvormen, ze kunnen harde knopen zijn bedekt met zachte poedersneeuw.

Getijdespleet een werkende spleet tussen het landijs en het zee-ijs dat stijgt en daalt met het getij.

Lezen: Apsley Cherry-Garrard, The Worst Journey in the World. The Story of Scott’s last Expedition to the South Pole

Kijken: op youtube een heel korte en duidelijke samenvatting van wat er gebeurde en hoe het misging.

Naar kaart 13

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Leesplezier

Daar stond ze voorin de klas, Marijke van Mil, de bedenker van de verhalen van Tiefka Bonie en het groene hondje, klaar om een nieuw avontuur van het tweetal voor te lezen. Het was muisstil terwijl ze vertelde. Die momenten waren magisch voor mij als kind. Ik was een jaar of zes en zat in de eerste van de lagere school. Bij een grappig stuk werd even gelachen, maar verder was het rustig. Aan het eind werd er luid geapplaudisseerd. 

Het eerste boek dat mij als kind intrigeerde kan ik mij helaas niet meer heugen. Maar zeker is dat de verhalen van Tiefka Bonie en het groene hondje, die verschenen in de Kinderkrant van het ochtendblad de Ware Tijd, mijn interesse in het lezen hebben geprikkeld. Ze brengen mij terug naar mijn kinderjaren. Het was in de tijd toen alle nieuws en informatie door de samenleving werd vernomen via de radio, televisie en krant. Bij eenieder in huis was in die tijd een krant te vinden en voor de kinderen was er één keer in de week de Kinderkrant als bijlage, op de donderdag gemaakt met verhalen, kleurplaten, spelletjes en leuke wetenswaardigheden. Van Mil schreef en illustreerde zelf de verhalen van Tiefka Bonie en het groene hondje. Zij ging ook geregeld naar scholen om ze voor te lezen. 

Van Mil heeft ook andere verhalen zoals Kikkertje & Slangetje en theaterstukken neergepend.  Ik vroeg mij af hoe het met haar gaat en ik besluit haar op te sporen. Dat gaat vrij makkelijk, ze heeft een website en na een mailtje bellen we met elkaar. Ze woont al een aantal jaren in Nederland en is toevallig op kort familiebezoek in Suriname.

Van Mil vertelt dat ze Tiefka Bonie en het groene hondje bedacht als tegenhanger van de verschillende Disney-figuren zoals Mickey Mouse en Donald Duck. Ze zag in die tijd veel van deze Disney-figuren in winkels en plekken waar kinderen  kwamen en vond dat Suriname ook zijn eigen figuren kon gebruiken. Kinderen met tanden die uitstaken werden geplaagd door naar hen te roepen ‘Tiefka Bonie!’ want dat betekent ‘grote tanden Bonie’. Van Mil besloot zo’n gepest kind neer te zetten als een sterke figuur. 

“De verhalen speelden zich af in Suriname in de jaren negentig en kinderen konden de verschillende situaties herkennen, zoals Tiefka die soft dronk uit een plastic zakje met een rietje”, rakelt Van Mil op. “Ze waren niet educatief, Tiefka deed namelijk alles tegen de regels in en was niet gehoorzaam. Het groene hondje was de verstandige.” De meeste waren losse avonturen. Af en toe verscheen er een langlopende serie of zwart-witte strips. Ze gaf ze ook uit als dunne, langwerpige boekjes die ze heel goedkoop verkocht.

“Kinderen die geld naar school hadden meegenomen voor een bol of soft kochten in plaats daarvan gewoon een boekje”, vertelt Van Mil.  Binnen een mum van tijd was zij hierom bekend en werd ze ook op straat vaak herkend door kinderen. Voor Van Mil is het nu moeilijk om weer iets met Tiefka Bonie en het groene hondje te doen. “Het is moeilijk om weer in het huid van de personages te kruipen. Ik kan niet meer in die sfeer komen, maar misschien wanneer ik een keer meer ruimte heb, probeer ik toch weer iets met ze te doen.”

Van Mil is in elk geval blij dat ze een steentje heeft kunnen bijdragen aan de leescultuur van Suriname. De Kinderkrant heeft door haar toegankelijkheid vele kinderen en jongeren bereikt met het lezen en hen voorzien van spannende verhalen. Ze heeft leuke herinneren aan deze rubriek en die periode overgehouden, die ze nog steeds koestert. 

Van Mil vindt het ook jammer dat de Ware Tijd vanwege bezuinigingen stopte met de Kinderkrant. Aan de andere kant halen veel mensen nu hun informatie van het Internet en kopen weinig nog de papieren versie van de krant. Misschien een idee om een digitale versie van de Kinderkrant te maken?

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Tortelkatten

Ik kwam thuis, knipte de lichten aan en begon wat te rommelen in de keuken, waar de afwas tot Bijbelse proporties was uitgedijd. Omdat de afwas pas problematisch is wanneer het laatste bord zich heeft aangediend, wendde ik mijn blik af en slofte naar mijn stoel.

Als het een normale dag was geweest, had Madame Bovary meteen mijn schoot geannexeerd, zich opgerold tot een hoopje vacht, en me met haar staat van tevredenheid vastgeketend aan de stoel. Als het een normale dag was geweest.

Na een paar minuten riep ik haar naam. Het bleef angstvallig stil. Geen reden tot zorg, want ze luistert slechts sporadisch naar haar naam: honden hebben baasjes, katten hebben personeel. Ik bewoonde dit huis niet, nee, ik mocht bij haar wonen. Madame Bovary tolereerde mijn aanwezigheid, en niet andersom.

Een halfuur later werd de situatie verdacht. Zelfs als ik iets verkeerd had gedaan – te laat het eten opgedist, te weinig geaaid, te veel gewoeld in mijn slaap – zou ze me nu wel vergeven hebben. Ik was genoeg gestraft, dacht ik, ongeacht wat ik had misdaan. Mijn roep sloeg dood in de kamer. Nog steeds geen spoor van Madame Bovary.

Doemdenken groeit in kwartieren, dus na een uur doorzocht ik mijn woning. Misschien was ze weggelopen, al was dat eigenlijk onmogelijk. Alle deuren waren dicht, alle ramen had ik gesloten en bij het binnengaan had ik niemand langs me zien of voelen glippen – dat kon het allemaal niet zijn. Misschien zat ze vast onder een kast, of zat er ergens een gat in de muur waardoor ze naar buiten was gegaan, of lag ze, toen deze gedachte in mijn hoofd kwam drijven stokte mijn adem, dood onder het bed – een harstilstand, een herseninfarct, een tumor die ze al die tijd al met zich meedroeg en die haar nu van binnenuit had opgevreten.

Onder de bank zat ze niet. Ook niet onder de kasten. Niet onder het bureau, achter de televisiekast. In de slaapkamer begon ik verwoed de kasten open te trekken, onder het bed te kijken, mijn beddengoed door elkaar te schudden. In mijn hoofd had ik de vermistposters al ontworpen, een crowdfunding voor de vindersbeloning op poten gezet, een zoekteam samengesteld, mijn agenda leeg geveegd voor een grootschalige zoekactie.

Ze was niet verzopen in het toilet, niet verhongerd in de badkamer. Teruggekeerd in de huiskamer stond ik op het punt mijn moeder te bellen, want wat moet een mens anders, totdat ik het gordijn zag bewegen. Het leven wordt bij elkaar gehouden door vreselijke clichés.

Daar zat ze: haar spitsneus tegen het raam, dat met pootafdrukken besmeurd was, een afgestofte blik in haar vissenogen, zo zacht spinnend, dat ik het niet had gehoord. Aan de andere kant van het raam zat Toffe Tommie, de grote, dikke, rode kater uit de buurt. Tortelkatten.

Gelukkig, dacht ik. Ze was niet weggelopen, niet opgelost, niet dood. Ze was verliefd. En dat heb ik haar maar vergeven.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Miniatuurrampje in de Pacific

(De wereld in stukken 11)

Waar kijkt een Paaseilandhoofd naar? De enorme beelden stonden aan de buitenkant van het eiland, aan de kuststrook opgesteld en keken naar binnen, landinwaarts. Ze keken vermoedelijk onder meer naar enorme kippenhokken. Want naast de moai, de hoofden zelf, en de ahu, de enorme platforms waarop ze geplaatst werden en de pukao, de versierende ‘hoeden’ die ze droegen, zijn vooral de buitenproportionele kippenverblijven tekenend voor dit geïsoleerde pacifische eiland.

De gemeenschap van Polynesiërs woonde er vanaf ongeveer 900 na Christus. Het eiland was over de clans verdeeld als een taartvorm: smal landinwaarts en een redelijk brede kuststrook had je als clan, waar je moai stonden – vermoedelijk belangrijke voorouders die je vroeg goed voor alles te zorgen en die misschien wel groter moesten worden naarmate de problemen groter werden. En die werden groter.  

De clans konden lang redelijk goed met elkaar opschieten: er is een centrale steengroeve met fantastisch steen: Rano Raraku, waar vrijwel alle moai vandaan komen. Omdat het eiland redelijk vlak is, zonder veel kloven kunnen de beelden goed over het eiland gedistribueerd worden, maar de clans moeten goed met elkaar overweg hebben gekund, want je trekt je moai dus altijd over het land van verschillende andere clans.

Door onderzoek naar bijvoorbeeld oude storthopen weten we van alles over hun leven: maar 23% van alle etensresten die gevonden zijn bestaat uit visafval, op andere Polynesische eilanden is dat 90%. Omdat de zee diep afloopt direct vanaf het eiland, is vissen lastiger dan bij koraaleilanden. Ze aten redelijk veel loopvogels, andere zeevogels en vooral dolfijnen, die met grote kano’s gevangen werden. Omdat zoet water niet veel voorhanden was dronken ze ook veel suikerrietsap, wat geleid heeft tot echt veel tandproblemen. Naast alle rottigheid die ze nog te wachten stond hadden ze veel kiespijn, ocharme! Nog een eigenaardigheid van deze mensen: ze cremeerden hun doden aan de achterzijde van de ahu, de platforms waar de moai opstonden. Iets waar erg veel brandstof voor nodig is. Andere Polynesiërs begraven hun doden.

Jared Diamond verzamelde veel wetenschappelijk onderzoek van velerlei aard (welke zaden, pollen vond men, storthopen op archeologische vondsten, vogelsoorten, taaldateringstechnieken, etc.) in zijn boek Collapse en dit is zijn analyse. De steeds grotere moai moeten voortgekomen zijn uit een combinatie van ouderwets ‘wie heeft de grootste’ en steeds grotere problemen die bezworen moesten met hulp van voorouders. De economie die deze buitenissige beeldenfabricatie mogelijk maakte moet over de 300 topjaren van de Paaseilanders een 25% extra beslag hebben gelegd op de voedselvraag: monden van sjouwers, steenhouwers, touwslagers etc. die gevuld moesten worden zonder dat ze zelf actief bijdroegen aan de voedselproductie.

Op zeker moment is er een kantelpunt geweest in de houtvoorziening. Het eiland was zwaar bebost, onder meer met de gigantische Cileense wijnpalm, met het sap waarvan je wijn kunt maken en waaruit je grote kano’s kunt snijden. Op een dag velt een Paaseilander de boom die de zaak doet kantelen: vanaf dan net te weinig bomen over voor een gezonde houtproductie. Nu gaat het bergafwaarts: intensief gebruik van hout voor boten, vervoer en productie van moai en ahu, crematie, wijnproductie. Als het hout op is stagneert de moai bouw, in de groeve blijven de werktuigen liggen. Geen boten meer voor dolfijnjacht, men eet veel ratten, stookt zich warm met gras en mos in redelijk koude winters. Wat een narigheid. Woede en onmin zorgt voor beeldenstorm: moai worden van ahu getrokken en breken.

Op 5 april 1722, eerste Paasdag, vaart Jacob Roggeveen langs en ziet een klein clubje bekommerde mensen. En neemt niet waar wat we terugkijkend kunnen zien en wat verontrustend veel op onze eigen situatie lijkt: een ecologische ramp, een te intensief gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Niet door hebben gehad waar het kantelpunt was… Gewoonten waarover beter nagedacht had moeten worden. Intussen lijkt elke moai de ironie van de kwestie wel in te zien…

[…] Boven hun hoofden heeft de wind de wolken
weggemaaid. Ook de engelen moeten staan
vandaag. In eindeloze rijen. Duwend
en zwetend in hun jacht op de laatste
restjes: hamsterwoede voor de dag van morgen.

L.F. Rosen (uit: Paaszaterdag)

Lezen

Jared Diamond Collapse. How society choose to Fail or Succeed.

Naar kaart 12

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De mens als biopic

    De mens als biopic

    Aflevering 1 Samuel Sarphati Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Eerste zwaluw

    Eerste zwaluw

    Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Larousse 18 Er zijn veel wonderlijke zaken die Colin Turnbull beschrijft in zijn prachtige boek over de pygmeeën in de Congo. Door algemene depressie aangaande de toestand in de wereld merk ik een vergaande neiging tot escapisme in mijzelf op. Het werkelijk naar-binnen-drinken van antropologische studies als The Forest People van voornoemde Turnbull is er...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Michaël Van Remoortere
    Michaël Van Remoortere

    Michaël Van Remoortere (1991) is schrijver. Hij publiceert essays, verhalen en gedichten in een aanzienlijk aantal tijdschriften. Daarnaast maakt hij ook theaterperformances en installaties. Momenteel werkt hij aan de gedichtenbundel mythomaniën en de roman Autodafe.

  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).