Die twee

Tienermeisjes die huilen wanneer hun lievelingsboyband uit elkaar gaat, begreep ik nooit. Sinds Acda en de Munnik bijna een decennium geleden bekend maakten dat ze uit elkaar gingen, begrijp ik ze iets beter. Ik zat in de derde klas, en het kon niemand, maar dan ook niemand in mijn omgeving iets schelen. De leerlingen bewogen als een makke kudde door de gang, alsof er niets gebeurd was. Maar ik wist beter: de tweestemmige samenzang waaraan ik me als onzekere puber had vastgeklampt en opgetrokken, zou stilvallen.

Nu, negen jaar later, stuurde Loe, mijn muziekbroer, me een bericht. Het waren twee identieke foto’s, van een typemachine bij het water. Nietszeggend, zou je kunnen denken, maar de foto’s waren op hetzelfde tijdstip geplaatst door zowel Thomas Acda, als Paul de Munnik. Nog steeds nietszeggend, zou je kunnen denken, maar niet voor mij. Ik viel mensen lastig met een soort enthousiasme dat zich zelden meester over me maakt, werd uitgemaakt voor fangirl en zwetste in de kroeg over die eventuele reünie, tot mensen wegliepen.

In de dagen die volgden belden Loe en ik elkaar regelmatig, stuurden we berichten heen en weer en probeerden we ons enthousiasme in toom te houden, als kleine, ongeduldige kinderen. Er volgden nog meer identieke foto’s, hints, en donderdag zou er een grote aankondiging op de radio gedaan worden. We waren het er meteen over eens: Acda en de Munnik zouden weer bij elkaar komen. Wat een kleinood in een vlakke, doodnormale week.

Als puberjochie luisterde ik elke dag naar die twee meneren, en nu eigenlijk nog steeds. Het eerste liedje dat ik op de gitaar kon spelen, was Naar huis. Op mijn tienerkamer speelde ik dat nummer, glimmend van trots, zo vaak achter elkaar, dat mijn broertje na een uur op de muur bonkte en schreeuwde dat ik mijn bek moest houden. Acda en de Munnik waren vroeger zo belangrijk voor me, dat ik een tijd niet met mensen om wilde gaan, als ze niet van hun muziek hielden, of erger nog, een hekel hadden aan hun liedjes. Daar ben ik van teruggekomen, maar mijn bewondering is gebleven.

Toen ik auditie deed op de Amsterdamse Toneelschool en Kleinkunstacademie, ooit dacht ik dat ik kleinkunstenaar kon worden, ontmoette ik Loe voor de eerste keer. We zaten in dezelfde auditieronde, en in een van de pauzes kroop hij achter de piano, en zette Lopen tot de zon komt in. Ik weet nog hoe erg ik onder de indruk was van die jongen met de mooie stem, die aan die piano troonde. Na een paar minuten schuifelde ik naar de piano toe en stelde me met een slap handje voor. Hij bleek net zo veel van Acda en de Munnik te houden, als ik. Even later zette hij De kapitein in, en zong ik de tweede stem mee. Sindsdien zijn we vrienden. En een duo.

Ik draag hun liedjes nog altijd met me mee, als een soort schild, en aan veel liedjes hangen herinneringen. Als ik nu Mis ik jou hoor, denk ik meteen aan mijn eerste liefde, die de benen nam. Bij Ik was vergeten zie ik de kist van mijn opa, die stilzwijgend in het uitvaartcentrum staat. Al bij de eerste mondharmonicatonen van Niet of nooit geweest is het weer zomer en lig ik in het gras, voor de school. Draai ik Lena, dan regent het, en loop ik gebogen over het Prinseneiland. Bij Eerste Helmerstraat zit ik weer op dat krappe dakterras en ligt het meisje van wie dat dakterras was, weer tegen me aan. Ze woonde twee straten naast de echte Eerste Helmersstraat. Als ik Beatles en de buren hoor, sta ik weer voor de eerste keer in de repetitieruimte in Utrecht, met Loe. Nadat we na de tweede ronde waren afgevallen voor die Amsterdamse Toneelschool en Kleinkunstacademie, hadden we meteen een kleine tournee gepland, met eigen werk, dat we helemaal nog niet hadden geschreven toen we een paar theatertjes belden. We bluften ons schaamteloos die zaaltjes in, en die branie zijn we gelukkig nooit verloren.

Nu komen Acda en de Munnik dus weer bij elkaar. Ik belde Loe op de donderdagmiddag, toen het nieuws officieel naar buiten kwam. Het voelde als iets groots, iets belangrijks, iets moois. Nadat Loe opgehangen had, belde ik een vriendin.

‘Het is gebeurd!’ jubelde ik door de telefoon. ‘Ze zijn weer bij elkaar!’

‘Wie?’ vroeg ze, terwijl ik hoorde hoe ze een sigaret opstak.

‘Acda en de Munnik, natuurlijk!’

‘Oh, ja, die twee van die kloteliedjes,’ mompelde ze droogjes. ‘Waren ze uit elkaar dan?’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

In de Oorshop

Bewegingen van zwaluwen nabij het plafond

(De wereld in stukken 10)

Ik staar naar het plafond en opeens schiet een zwaluw langs, en nog een en nog een. We ontwaken van de eerste vogelkreet, een ochtendlijke zeebries over de lakens. We slapen in Campeche. Helemaal rechtsonder op de kaart, in Mexico op Yucatan, vlak onder het Yucatan Peninsula waar 66 miljoen jaar geleden de komeet insloeg die de verre voorvaderen van deze zwaluwen van de planeet wegvaagde. Misschien gierden ze eender. De kamer heeft aan drie zijden muren die niet tot aan het plafond reiken, maar een halve meter openhouden, dat is bouwen! Lekker koel want het is heet zat hier. En starend naar het plafond zie je voortdurend zwaluwen langszwiepen die een paar muggen die begerig naar je lichaam staren wegsnaaien. Ik heb vaak verlangd naar net zo’n kamer, vogels die in je kamer rondvliegen, wat een droom, en die niet alleen wonderschoon zijn maar ook de effectiefste muggendoders.

Welk land heeft zo’n sterke specifieke uitstraling als Mexico en onttrekt zich tegelijk zo een kenschets die dieper reikt? Drugsbendes zijn de tulpen van Mexico, de sombrero’s de molens. Enorme kazen hebben we beiden. De keuken lijkt me internationaal bekender dan de volksaard. In westerns is de grens voor vluchtende Amerikanen de veiligheid, daarachter ligt een rechteloze wereld waarin je niet meer vervolgd kunt worden. De migratiebeweging is al zeker een eeuw de andere kant op, voor veel Centraal-Amerikanen lonkt de toekomst uit het Noorden.

De diepste indruk maakte op mij Palenque, het Maya tempelcomplex dat lange tijd vrijwel geheel onder het oerwoud bedekt bleef voordat het woud van de wolken langzaam de architectonische schoonheden prijsgaf. Geweldige bomen met armen van korstmos eromheen geslagen en de zoet vochtige geur van woud herinner ik me, ceder, mahonie en sapodilla. Door de omgeving veel meer dan de andere grote complexen als Cichen Itza of Tikal in Guatemala een plaats waarvan je je voor kon stellen dat er geleefd werd. De ajaw, of heerser die er het langst aan de macht was (435-487) is bijgenaamd Casper, omdat zijn handtekening een beetje op Casper het vriendelijk Spookje lijkt, en men verder geen naam aantreft…  Wat weten we soms nog bedroevend weinig…

"Casper"'s signature

In het om meerdere redenen fascinerende Orwell’s Roses van Rebecca Solnit schrijft zij een hoofdstuk over de wrang-boeiende Tina Modotti, een Amerikaans-Italiaanse die een rol ging spelen in de Mexicaans Communistische beweging, alwaar we Diego Rivera en Frida Kahlo tegenkomen. Ze overlijdt onder verdachte omstandigheden. Rivera portretteerde haar vaak in zijn grote murals, ze werd een gestaalde staliniste. Ik herinner me opeens weer Rivera en Kahlo op een film naast Trotsky te hebben zien staan, een kortsluiting van werelden, en er opent zich een geschiedenis waar je onmiddellijk in wilt duiken, hoe zat dat precies, met die Russisch-Mexicaanse link? En wat gebeurde er in de tussentijd? Deze kaart stelt vooral vragen, zoals: zijn de VS en Mexico ooit wel goede buren geweest? Toen we er rondreisden, zelf wellicht te naïef – er waren heftige toestanden in Chiapas – kwamen we uitsluitend betrekkelijk angstige Amerikanen tegen. Een ervan was wel zo vriendelijk ons na weken overigens uitstekend maar eenvoudig straatvoedsel, bonen, mais, kaas, een echt diner aan te bieden. Graag zou ik even terugspoelen, om ons te zien, maar ook om deze Amerikaan te vragen hoe dat nou voelt als Amerikaan in Mexico. Zou er ergens een scherpere inkomensgrens een groter contrast in leefwereld denkbaar dan zijn dan juist de grens tussen groen en wit op dit kaartje?

Beweging

Als jij de barnstenen merrie bent,
ben ik de weg van bloed.
Als jij de eerste sneeuwval bent,
ben ik de spijker die brandt in je voorhoofd.
Als jij de ochtendlijke zeebries bent,
ben ik de eerste vogelkreet.
Als jij de mand voor sinaasappelen bent,
ben ik het mes van de zon.
Als jij het altaar van keistenen bent,
ben ik de heiligschennende hand.
Als jij de neergevlijde aarde bent,
ben ik het lichtgroene riet.
Als jij de harde windstoot bent,
ben ik de mond van het mos.
Als jij het woud van de wolken bent,
ben ik de regen der heiliging.
Als jij de gelige bergrug bent,
ben ik de rode armen van ‘t korstmos.
Als jij de opgaande zonneschijf bent,
ben ik de weg van bloed.

[Octavio Paz, uit: Mexico zingt, vert. Albert Helman]

Lezen

Jorge Semprun De tweede dood van Ramón Mercader (refererend aan de Trotsky-moord)

Malcolm Lowry Under the Vulcano

Carlos Casteneda The Teachings of Don Juan: A Yaqui Way of Knowledge (bijna vergeten maar groot in de ’80’s)

Max Frisch Homo Faber (ook over Palenque)

En, vooruit een Mariachi

en Cielito Lindo (Bourdon) – Dusolina Giannini (soprano), Electrola ca 1929 (German pressing)

Naar Kaart 11

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Jimmy

Mijn historie met paarden is complex. Na een paar maanden rijles als zevenjarige, misleid te geloven dat ik enige controle had over de orka tussen mijn benen, werd ik in een gevorderd klasje gezet waarbij de juf me steeds dezelfde pony toewees.

Diamond kon zelfs in de meest slome stap haar hoofd zó plotseling voorovergooien dat de jongen op haar rug geen tijd had om de teugels los te laten. Met een felle zwiep landde ik keer op keer aan haar hoeven in het zand.

Het was niet zozeer de klap, maar niet te weten wanneer die kwam. Na drie weken hield ik het voor gezien, en in de jaren die volgden reed ik heel soms met vriendinnen, maar vertrouwen kreeg ik nooit meer terug.

Nadim (11) is dol op paarden – zijn eerste woord was paard – en toen we een tijdje in Oud-West woonden werd hij lid van de Hollandsche Manege. De voetbaljongens op school maakten grappen over zijn hobby, maar mijn zoon hield zó’n meeslepende spreekbeurt over paarden dat alle kritiek verstomde.

Zo is hij altijd geweest: trouw aan zijn eigen liefdes, absoluut niet bang zich daarin kwetsbaar op te stellen. Hoewel hij bijna naar de middelbare gaat, krijg ik nog elke ochtend een kus op het schoolplein. Toen ik hem laatst vroeg of hij dat zou blijven doen, knikte hij wat droogjes, alsof die vraag eigenlijk geen antwoord behoefde.

Vorige week reed hij zijn eerste dinges – ik weet niet hoe het heet als ze oefeningen doen in die bak. Is dat dressuur? Hij moest figuren rijden, lijnen maken tussen letters op de schotten rond het zand.

Een halfuur voor de kuur/dressuur/test waren we aanwezig. Het was de bedoeling dat ruiters én paarden perfect verzorgd waren. De meiden uit zijn groep hadden hun pony’s tot glimmens toe opgewreven, cornrows gemaakt van manen en elfachtige vlechten in staarten gelegd. Er waren dames met nieuwe uniforms, hun haar opgerold in een kanten bolletje.

Nadim droeg zijn oude joggingbroek en zijn te grote rijlaarzen. Hij had zijn eigen hoodie aan, en dezelfde stoffige cap waarmee hij altijd rijdt. Als pony nam hij Jimmy, een nogal ongezeglijk wit beest dat meestal als laatste gekozen wordt. Kinderen gaan zelfs extra vroeg naar de manege om niet op hem te hoeven rijden.

Door het gangpad tussen de boxen kwam mijn jongen aangelopen, het paardje langs zijn zij.

‘Wat heeft hij een mooie vlecht,’ zei ik. ‘Heb je die zelf gemaakt?’

Naadje knikte zuinig, zijn blik schoot door de stal en landde uiteindelijk aan mijn voeten. ‘Ik ben best wel zenuwachtig, papa. Ik denk dat ik misschien maar niet meedoe.’

‘Dat snap ik,’ zei ik, jagend op de juiste woorden. ‘Dat snap ik man.’

Zijn blik reisde omhoog, sloot aan op de mijne. Ik moest nú iets zeggen.

‘Denk maar niet aan al die mensen,’ zei ik, en aaide Jimmy, die wat schichtig reageerde. ‘Het is gewoon jij en je vriend. Jullie zijn vrienden, toch?’

Voorzichtig knikte Nadim, en keek zijdelings naar de pony.

‘Nou,’ zei ik. ‘Gewoon lekker samen rijden. Als ze niet dachten dat je het kon dan hadden ze je niet laten meedoen.’

Even later zat ik op de balustrade boven de binnenbak te wachten tot mijn jongen aan de beurt was. Natuurlijk dacht ik terug aan mijn eigen rijverleden, en ook aan de eerste lessen van Nadim, waar ik vaak bij geweest was.

Die eerste keren kostte het hem vreselijk veel moeite om zijn pony in het spoor te houden. Ik weet nog dat me dat verbaasde: die beesten doen niet anders dan dezelfde rondjes lopen, en toch ging het steeds mis. Zijn paardje wandelde naar het midden van de bak om een van de andere pony’s te bijten, of hield ergens halt en kwam niet meer in beweging.

Na een tijdje kreeg ik door dat het dier wél in haar spoor bleef als Nadim zich maar op haar focuste. Werd hij afgeleid door een van de spiegels naast de bak, dan sjokte ze meteen weer naar het midden. Met de weken werd mijn snel afgeleide man kalmer, zakte hij steeds meer in dat zadel. Eerst leek zijn lijf zich naar het dier te voegen, daarna ook zijn hoofd. De pony als detector van verbondenheid.

Nadims kuur/dressuur/test ving aan en hij was duidelijk gespannen. Toch zag ik ook iets kalmers in hem, iets wat daaronder lag. Het publiek, de directeur, zijn instructeurs en klasgenoten: hij wist dat ze er waren en dat maakte hem stikzenuwachtig, maar hij moest nu bij dit witte paardje zijn. Jimmy had het nodig dat hij duidelijk was, helder bepaalde wat er moest gebeuren.

Toen de beproeving erop zat, reed Nadim naar voren in het midden van de bak en bracht een ruitergroet, waarna iedereen applaudisseerde. Een halfuur later kwam hij naast me zitten.

‘Ik weet het niet hoor,’ zei hij. ‘Er ging van alles mis.’

‘Welnee,’ zei ik, en gaf hem zijn beloofde cola. ‘Waar bleef je nou zo lang?’

‘Ik moest Jimmy nog afzadelen,’ zei hij. ‘En borstelen en voeren en zo.’

Ik haalde mijn vingers door zijn haar, wat hij nog steeds in het openbaar laat doen, en kuste zijn zachte wang. Met al die zorgen in dat koppie had hij eerst goed voor zijn vriend gezorgd, daarna was hij pas steun voor zichzelf komen halen.

‘Voor mij ben je geslaagd,’ zei ik.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

En toen stond mijn trein ineens stil

Ik loop tegenwoordig stage bij de ethiekafdeling van het Erasmus MC. Zodoende reis ik vaak tussen Leiden en Rotterdam heen en weer. Dat is best te doen: er is een prima treinverbinding en een metrohalte precies voor de deur van het ziekenhuis. Maar treinen zijn treinen en soms gaat er wel eens iets mis. Ik zat in de trein, die precies op tijd was vertrokken van Leiden Centraal en rustig zijn eerste station Den Haag Laan van Nieuw-Oost Indië aandeed. Ik was verdiept in een boek met korte verhalen van Salinger: For Esmé – With Love and Squalor (ook uitgebracht als Nine Stories). Ik ben erachter gekomen dat korte verhalen – in ieder geval de niet al te lange – zich perfect lenen voor een forensenbestaan. In een uur (dus inclusief metro) kan ik minimaal één kort verhaal lezen, dus zo’n vijftien bladzijdes.

En toen, in de buurt van Den Haag Holland Spoor, weerklonk de stem van de conducteur of de machinist door de luidsprekers: ‘Beste reizigers, ik heb een naar bericht voor jullie.’ Er was een wisselstoring en Holland Spoor was voor ons de eindbestemming. Ik stapte uit, zoals iedereen, en het volgende uur was ik druk bezig een route naar Rotterdam uit te stippelen, maar het bleek al snel dat dat vanuit Hollands Spoor lastig zou worden. Ondertussen werden er op de borden steeds treinen op het laatste moment geannuleerd, of ze reden niet verder dan Delft. Daar had ik dus volstrekt niets aan. Ik pakte mijn telefoon en begon te appen met degene met wie ik in Rotterdam een afspraak zou hebben en mijn boek stopte ik in mijn jaszak (een echte pocketuitgave zullen we maar zeggen).

Nadat ik had afgesproken dat ik haar op de hoogte zou houden van mijn voortgang, keek ik weer omhoog naar de borden. Zou die trein… Ik begon om mij heen te kijken, naar de andere reizigers. Iedereen had oortjes in en keek naar hun telefoon. Grappig genoeg was er een NS-medewerker die constant – tegen iedereen die hem vroeg welke trein wél reed – herhaalde dat de trein van 39 wel naar Rotterdam zou gaan (dat ging hij niet, hij werd net als alle andere treinen naar Rotterdam en verder geannuleerd). Ik moest denken aan wat Alfred Schaffer in Trouw zei toen hij de PC-Hooftprijs kreeg. Hij zei iets over een verschil tussen Zuid-Afrika en Nederland. Hij zei dat hij in Nederland in een defecte trein zat en dat het hem toen opviel dat niemand met elkaar begon te praten, terwijl dat in Zuid-Afrika wel zou zijn gebeurd. Ook bij mij begon niemand een gesprek. Iedereen knikte op de maat van de muziek en onderging het geheel met gelatenheid, berusting misschien. Een enkeling belde dat hij of zij later zou komen. Overal zag ik duimen over telefoonschermen bewegen. In de coupés ben ik vaak de enige die een papieren boek leest. De rest van de mensen zit op hun telefoon. Sommigen kijken zelfs series; ze houden hun telefoon horizontaal en kijken ernaar terwijl ze er niet op tikken of vegen.

De mensen op het perron appten dat ze later waren of verzetten afspraken. Wat is Signal of Whatsapp of welke andere berichten-app dan toch ook een zegen. En toch… Er is mij iets opgevallen de laatste tijd: weinig afspraken die ik maak, beginnen ook daadwerkelijk op de vooraf afgesproken tijd. Er is altijd wel weer een berichtje dat meldt: ‘Sorry, iets later!’ Of: ‘Ik rijd nu weg! Omw.’ Of: ‘Oh, de trein rijdt net voor mijn neus weg!’ En: ‘Oh, helemaal door mijn wekker heen geslapen! Kom er zo snel mogelijk aan!’

Het is een beetje flauw om te zeggen, maar ik had een tijdje geleden een afspraak met iemand die geboren is vóór de uitvinding van de mobiele telefoon en die was dus precies op tijd. We hadden een tijd afgesproken en daar bleef het bij.

Het ergste is dat dat gehannes met de tijd algemeen geaccepteerd is, want in elke groep waar ik in heb gezeten gebeurt het. Het heeft iets te maken met gemakzucht, denk ik. Juist omdat het zo makkelijk is om even een berichtje te sturen doen mensen het (soms bellen ze ook om te zeggen dat ze later zijn of nu wegrijden. Ik weet eigenlijk niet wat ik erger vind). Maar gemakzucht is wellicht niet de enige verklaring. Misschien is het ook een soort uiting van een bepaald individualisme. Mensen denken niet meer aan de ander. Denken niet meer na over hoe die het vindt als ze niet komen opdagen op het afgesproken tijdstip. Of als dat tijdstip steeds wordt opgeschoven.

Van Alfred Schaffer gaan mijn gedachten naar Antjie Krog en dat schitterende gedicht Probeerslag 1: die bus, waarin ze probeert haar medemensen in de bus te verdragen: ek oefen om lief te hê. Ze kijkt om zich heen en ziet al haar medepassagiers, ergert zich aan hen, walgt van sommigen van hen, maar probeert te onthouden dat iedereen met elkaar verbonden is. Zij keek zeer zeker niet op haar telefoon terwijl ze in de bus stond. Maar misschien is dat wel iets dat eigen is aan schrijvers: om je heen kijken om materiaal op te doen voor een roman of een verhaal.

Op Holland Spoor heerste de stilte. Heel af en toe werd er wat gepraat, en dan alleen tussen mensen die sowieso al samen reisden. Ik nam de trein terug naar Leiden en had mijn afspraak online. In de trein terug keek weer iedereen op hun telefoon. En ik, ik las een kort verhaal van Salinger. Maar dat komt natuurlijk eigenlijk op hetzelfde neer.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Muurschildering van Hedy Tjin gemaakt in februari/maart 2023 in de wijk Abra Broki voor de buurtorganisatie stichting Ret-Ra Changement

Wat zeggen de muren van Suriname 

Strey mus strey, strijd moet geleverd worden, No pisi dja, niet hier urineren, en Straathond. Strijdkreten, waarschuwingen, maar ook namen en illustraties. Sommige boodschappen heel subtiel, andere luid en overduidelijk. Al de zaken die je geschilderd ziet op buitenobjecten en vooral op muren in Suriname. De keus wat de boodschapper wil overbrengen is oneindig, net als de manier hoe die een boodschap wil overbrengen. Niet op een vel papier, maar op steen. Vele bedrijven schilderden in het verleden hun producten op muren, vooral die naast winkels. Nog steeds worden enkele muren voorzien van schilderingen van bijvoorbeeld Parbo bier. In Suriname wordt er vaak op muren geschreven en de boodschappen gaan best ver. 

De veelzijdige kunstenaar Harry de la Fuente begon met zijn bedrijf in de beginjaren vijftig met het plaatsen van reclames voor Coca-Cola en andere fris- en alcoholische dranken op muren en daken, in en buiten Paramaribo. 

Samen met beeldend kunstenaar Hedy Tjin bedacht ik in 2012 het plan om het centrum van de binnenstad van Paramaribo te verfraaien met muurschilderingen. We richtten het collectief Switi Rauw op en in de beginperiode werden diverse muren in de binnenstad voorzien van uiteenlopende illustraties. Het initiatief nam vaart en binnen enkele jaren werden niet alleen buitenmuren voorzien van kunst, maar werd op verzoek ook de muren van ziekenhuizen, zorginstellingen en huizen beschilderd. De boodschap van ons was vrij duidelijk: laat je inspireren door kunst. Het was voor ons belangrijk dat de jeugd op deze manier met kunst kennis kan maken. Onze straatkunst vond ook een weg naar videoclips en interviews, want de muren werden – en worden nog steeds – gebruikt als decor voor videoclips en interviews. 

De Federation of Visual Artists in Suriname heeft vorig jaar nog samen met leerlingen van verschillende scholen muurschilderingen van jaguars op hun schoolgebouw geplaatst met de boodschap om het dier te beschermen. Stroperij en vernietiging van het bos bedreigen de jaguar namelijk. 

Onlangs las ik een column van auteur Raoul de Jong die hij schreef net voor de start van de boekenweek in Nederland over waarheid. Hierin gaf hij aan dat je moet durven te staan achter jouw waarheid en die ook uit dragen ondanks de consequenties die dat met zich meebrengt. In Suriname zijn velen overgevoelig en zien bijvoorbeeld kritiek als een aanval of belediging en stellen zich daardoor defensief en soms ook agressief op. 

Daardoor zijn velen nog bang om hun waarheid in het openbaar te ventileren uit angst voor rancune, als het gaat bijvoorbeeld om het uiten van hun misnoegen over de manier waarop het land bestuurd wordt. Suriname heeft een kleine samenleving en soms kan het wel benauwd zijn omdat velen op elkaar letten en ook snel vooroordelen hebben en daardoor ben je voorzichtig met zeggen wat je werkelijk van iets vindt. Daarnaast hebben velen van ons op school geleerd om je mening voor jezelf te houden en wat de leerkracht zei als waarheid te accepteren. Steeds meer kinderen durven uit te komen voor hun mening. Zich durven uit te spreken. Daarom is schrijven ook belangrijk, waar schrijvers hun waarheid neerpennen en delen met de wereld. Als schrijver moet jij je kwetsbaar opstellen en thema’s durven te behandelen zoals het gemis van een vader, als bij mij. Niet bang zijn voor de potentiële risico’s die het met zich meebrengt. Bijvoorbeeld als je in dienst bent van de overheid, mag je niet te kritisch schrijven over de overheid, want dan raak je je baan kwijt. Als je familie religieus is, mag je niet vinden dat vrouwen evenveel rechten hebben als mannen en moet je de traditionele rolverdeling niet tegenwerken, want dan word je verstoten door je familie. Dat durven ook nog te weinig schrijvers. 

In Suriname zijn boeken ontzettend duur geworden door extreme prijsstijgingen door de economische crisis in het land. De meerderheid van de Surinamers heeft amper genoeg geld voor levensmiddelen, laat staan voor een boek. Verschillende bibliotheken hebben het moeilijk om nieuw materiaal aan te schaffen vanwege beperkte middelen. Toch is het belangrijk dat waarheden worden gedeeld met elkaar. Door deze te delen kunnen we elkaar misschien beter begrijpen en kunnen we meer begrip voor elkaar opbrengen. En misschien moet het op muren geschreven worden zodat het voor een iedereen toegankelijk is, dan worden deze waarheden fysiek onderdeel van onze ruimte. In Nederland beschilderde Hedy enkele muren met koppen van enkele historische figuren waaronder Anton de Kom met een leuze en een QR-code om jongeren te prikkelen om naar informatie op zoek te gaan van deze persoon. Een mooi voorbeeld hoe door toegankelijke kunst waarheid wordt gedeeld. Intussen zijn Hedy en ik aan het nadenken om in de toekomst weer enkele muren te voorzien van kunst. Samen met andere kunstenaars hun waarheid te plaatsen op muren en onze waarheid te delen met de samenleving in het land en de wereld daarbuiten. 

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Fred

Fred stond in de keuken en beraamde een avondhap. Geroutineerd wisselde hij pannen om, roerde wat en nam af en toe een hijs van zijn vertrouwde sigaret – hij is de beste thuiskok die ik ken. Als de tevredenheid ergens woonde, was het in zijn keuken vandaag.

Sinds Helene uit de tijd viel, waai ik vaak even aan, want de deur staat altijd open. Fred was er altijd als ik bij Helene langsging, en hij groeide samen met haar uit tot een steunpilaar in mijn kleine bestaan. Met hen kreeg ik er een extra paar ouders bij. Toen Helene verdween, vonden we elkaar nog meer dan eerst. Rouw verlamt je, maar zorgt er ook voor dat je de overblijvers nog dichter tegen je aan wilt drukken.

Fred dekte de tafel en schonk een biertje voor ons beiden in. De keuken vulde zich met de belofte van een koningsmaal.

‘Bieruur!’ riep hij, zoals altijd, en droeg het bier aan. Hij heeft zijn eigen, kenmerkende uitspraken en gezegdes geschapen, die altijd voorbijkomen als ik hem bezoek. Het is geen goede avond met Fred geweest, als hij ze niet allemaal heeft uitgesproken.

‘Even kijken en denken tegelijk’, mompelde Fred, terwijl hij naar een pannenlap zocht. Hij stak karakteristiek beide handen in zijn zij, keek over het randje van zijn bril de keuken rond en begon wat te rommelen in de keukenkastjes. Je zou er bijna een bingokaart van kunnen maken.

Later, toen de blaas geleegd moest, klonk het vertrouwde ‘En nu ga ik even mijn bijdrage aan de riolering leveren.’ Hij verdween achter een deur, en ik ijsbeerde wat door de ruime huiskamer. Even stond ik stil voor het monumentje voor Helene: Fred had de bloemen van de uitvaart verwerkt in een prachtig kunstwerkje van boomschors, handig en vindingrijk als hij is. Ze keek me vanaf twee foto’s met haar indringende oogopslag aan. Ik keek terug tot Fred de kamer weer inkwam. Hij haalde het voorgerecht van het kooktoestel en ik dekte de tafel. De soep werd opgedist met de klassieker ‘Hoeperdepoep, daar is de soep!’

Na het hoofdgerecht, een stevige bodem, slenterden we naar de kroeg. Fred is de nestor daar, want hij komt er al vanaf de oprichting. Ik was nog niet geboren toen, en dat vond hij een uitstekend excuus voor mijn afwezigheid in die jaren. Daarom hebben we nu wat in te halen.

We hesen onszelf op een kruk en gingen voor anker aan de bar. Het is de veiligheid van de gewoonte, de geruststelling van vertrouwdheid. Fred keek tevreden rond en begroette hier en daar wat mensen van vroeger. We mijmerden wat over zijn verjaardag, die volgende week op de kalender staat. Dan tikt hij de zeventig aan, en dat kan Fred zelf amper geloven. Toch vieren we volgende week in klein comité het feit dat hij het zestigersbestaan achter zich heeft gelaten. Nadat we hadden besloten dat we deze zomer samen op vakantie zouden gaan en hij de heroïsche prestaties van zijn zoon in de sportschool had laten zien, gleden we met slap gelul en bier de avond in.

Tegen middernacht vertrok Fred weer naar huis. Ik liep een stukje met hem mee. Op een straathoek namen we afscheid.

‘Kiek goed uit, jongen,’ zei hij vaderlijk en beende weg. Ik keek hem even na, en liep weer terug naar het lichtbaken en de omhelzing van de kroeg.

Die Fred, dacht ik, die lieve, zorgzame, uitzonderlijke Fred, met het grote hart dat in zijn borstkas huist. Zeventig lentes jong. Laat hem nog heel lang hier blijven, en het liefst nog langer, want we zijn nog lang niet klaar om hem te missen. Toen ik aan het einde van de straat weer even omkeek, zag ik hoe hij haast onverwoestbaar de hoek omsloeg.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij De mens als biopic

    De mens als biopic

    Aflevering 1 Samuel Sarphati Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Eerste zwaluw

    Eerste zwaluw

    Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Larousse 18 Er zijn veel wonderlijke zaken die Colin Turnbull beschrijft in zijn prachtige boek over de pygmeeën in de Congo. Door algemene depressie aangaande de toestand in de wereld merk ik een vergaande neiging tot escapisme in mijzelf op. Het werkelijk naar-binnen-drinken van antropologische studies als The Forest People van voornoemde Turnbull is er...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.

  • Foto van Inez van de Ven
    Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.

  • Foto van Thom Wijenberg
    Thom Wijenberg

    Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

    Auteursfoto: Gaby Jongenelen