Goede raad van de schildpad

(De wereld in stukken 9)

Aurorachelys is een zoetwaterschildpadje dat 90 miljoen jaar geleden langzaamaan van Azië over de Noordpool, richting wat nu Arctisch Canada is dobberde. Dat kwam omdat het voor dit schildpadje een beetje te warm aan het worden was waar hij vandaan kwam. Door een enorme CO2 uitstoot was er op aarde een broeikaseffect ontstaan. Er zou tot 16 keer meer CO2 in de atmosfeer hebben gehangen dan de cijfers waren net voor de Industriële Revolutie. Nu zitten we op 40% boven die periode in de 19e eeuw. De vlucht naar het koele Noorden doen we niet voor het eerst. Kijk maar eens goed naar dit kaartje en naar deze eilanden, ze worden met het jaar een heel klein beetje aantrekkelijker. Victoria Island heeft haar naam niet mee vind ik, al die stijf Britse goedgeklede monarchjes op dit kaartje stoten wat af. Maar het is wel het op acht na grootste eiland ter wereld. Veel plaats dus voor toekomstige Canadezen en Amerikanen die de hitte ontvluchten.

Nog net wat noordoostelijker de vindplaats van de moedige kleine zoetwaterschildpad Aurorachelys: Axel Heiberg Island. Ik geef maar eerlijk toe dat ik niemand ken die zelfs maar ooit van het eiland gehoord heeft, hoewel er maar 32 grotere eilanden op de wereld zijn. 43.000 vierkante kilometer is een behoorlijke lap, Sicilië is bijvoorbeeld maar 25.000.

Bij de huidige bevolkingsdichtheid van Nederland kunnen er 22 miljoen mensen wonen op Axel Heiberg Island, en dan zal het niet voller voelen dan hier.

De schildpad was op zoek naar een leefbaarder omgeving. 90 miljoen jaar geleden, tot aan 40 miljoen jaar geleden kon je het hele jaar door lekker comfortabel zwemmen op de Noordpool. Beetje oppassen voor de buitenformaat krokodillen, van wie eveneens resten op Axel Heiberg Island gevonden werden. Hoelang duurt het dat dat voor ons ook noodzakelijk wordt? Aan een gebrekkige hoeveelheid ruimte zal het heus niet liggen.

Axel Heiberg was een 19e eeuwse Noor die een poosje diplomaat in China was, terugkeerde om een bierbrouwerij in Oslo op te zetten, met de brouwerij een wetenschappelijke expeditie subsidieerde en zo naamgever werd van een volstrekt onbekend en gigantisch eiland. Nog onbekend. We hebben een Heinekenplein. Maar een Axel Heiberg Eiland. De brouwer die groter denkt komt verder.

De expeditie komen we op deze kaart ook tegen in de naam Nansen. Fridtjov Nansen en Otto Svedrup maakten verschillende tochten, de beroemdste met het schip de Fram op zoek naar een open verbinding van de Siberische eilanden naar Groenland en Arctisch Canada. Een voor de kust gezonken schip van Amerikaanse makelij, de ‘Jeanette’ was in stukken aan de kusten van Groenland teruggevonden, men veronderstelde dus een mogelijkheid over de pool naar Groenland te komen. Het maakte Nansens naam als avonturier en poolreiziger.

Een grote stap voor de mensheid. Maar een schildpadje ging ons 90 miljoen jaar terug al voor.

De schildpad

Ternauwernood is hij baby af, of hij lijkt
al een oude knar: geen wonder dat de Chinezen
een bode van het hiernamaals in hem zien,
zijn pantser met inkt begieten, het daarna verhitten,
om uit de scheuren en barsten op te maken
met welke goede raad
hij van generzijds naar de aarde gezonden is. […]

C. Budding’

Meer over de schildpad

Koop op tijd iets leuks in de arctics.

Hier naar Kaart 10

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

De kater

Elk jaar beloof ik mijn kinderen mee naar de kermis te nemen, en elk jaar moet ik naar die kermis op de ochtend na het boekenbal. Ik vind kermissen verschrikkelijk, maar dat kon je misschien al raden.

Hoewel ik om halfzeven in de ochtend thuisgekomen was, vond Ada (6) tegen tienen dat ik lang genoeg geslapen had. Ze klom op me, zei dat ik niet naar mezelf rook en vroeg zich erg hardop af waarom ik haar bij mijn binnenkomst niet had herkend.

‘Wat?’ zei ik.

‘Ik deed open toen je thuiskwam, maar je zag me niet.’

‘Ik zag je niet?’

‘Je liep meteen door naar de bank en toen ging je slapen met je schoenen en je kleren aan.’

‘Ada,’ kreunde ik, en probeerde me te herinneren wie mijn binnenkant met een staalspons had bewerkt. ‘Waar is je moeder?’

Ze haalde een schouder op, rook aan mijn haar. ‘Je ruikt anders.’

‘Gaan we nog naar de kermis?’ vroeg Nadim (11). Hij stond achter de bank ter hoogte van mijn hoofd en blokkeerde daarmee het licht dat door het dakraam viel. Zijn slanke schaduw was als motregen op mijn hete steen.

‘Niet bewegen,’ zei ik. ‘De wát?’

Nadim knikte naar zijn zus. ‘Ik zei wel dat hij het zou vergeten.’

‘Jezus,’ zei ik.

Ada keek naar het vloerkleed. ‘Waar dan?’

Ondanks mezelf, mijn hoofd, de afgelopen twaalf uur, schoot ik in de lach. Toen ze een jaar of drie was kwam Ada van de crèche met de vraag hoe het nou zat met die god. B legde uit hoe sommige mensen geloven dat er iemand is die alles aanstuurt; ze vertelde dat die iemand vele verschijningsvormen kent, dat god er overal anders uitziet. Daarna vroeg ze of Ada ook van Jezus had gehoord.

‘Ja,’ zei Aad heel zelfverzekerd. ‘Dat is als je iets laat vallen.’

Hoewel ze nu weet dat Jezus iemand was en dat sommige mensen denken dat hij de zoon van god is, bleef de grap erin en bleef die grap ook grappig.

Een uurtje later stond ik op het deinende beton van het Westergasterrein suikerspinnen te kopen. Dertig gram suiker voor vijf euro was een goede prijs vergeleken met de meeste andere drugs, bedacht ik terwijl we langs de attracties liepen. Nadim had de route gepland en zijn zusje voorgelicht over de heftigheid van de verschillende apparaten. Sinds haar traumatische ervaring in de Magic Mouse vorig jaar, wilde Ada geen vergissingen meer maken.

Die Magic Mouse zou het dus zeker niet worden, de hoge zweefmolen en dat rondgierende ding met bakkies aan lange armen al helemaal niet. We kwamen langs zo’n huis met scheve trappen, lopende banden en draaiende tonnen. Ik kocht kaartjes voor mijn kinderen, die gierend de eerste trap op renden. Nu, dacht ik, had ik even rust.

Binnen twee tellen stond Ada voor mijn neus met een heel sip gezichtje.

‘Te spannend?’ vroeg ik.

Ze knikte. De aardige Poolse meneer die het hek bediende kwam naar beneden en gaf Aad haar entreebewijs terug. ‘For next time,’ zei hij met een glimlach. Ada durfde hem niet aan te kijken.

We liepen langs een apparaat dat kinderen centrifugeerde tot hun haar losliet en Ada maakte zich klein naast me, haar blik op de grond en haar vingers als een smalle bankschroef om de mijne.

‘Aad!’ riep Nadim, die vandaag bijzonder empatisch leek. ‘De rups! Dáár kunnen we samen in!’

Alsof er een groot gewicht aan het puntje van haar neus hing keek Ada op.

‘Zullen we dat maar doen?’ vroeg ik.

Heel voorzichtig knikte ze. De rups was in de voorbespreking van de kermis, die al een week geleden had plaatsgevonden en daarna steeds was herhaald, aangenomen als in ieder geval te doen. De base line van engheid.

Ik kocht kaartjes en gaf mijn kinderen af aan een zwijgzame man met asbesthanden. Als hij zijn knokkels schampte, dacht ik, zou je de staalwapening zien – dan zou hij roest bloeden. Maar de rups had olijke oogjes en een brede glimlach; rammelend zette het ding zich in beweging.

Voordat ze me voorbijreed zag ik het mondje van Ada tot een grimmige streep vertrekken. Ik volgde het treintje tot het na wat makkelijke bochten licht steeg en bijna tot stilstand kwam op de top van een glooiing in het spoor. In het achterste wagentje, met grote ogen en een kwarkbleek smoeltje, zat mijn dochter. De rups versnelde neerwaarts tot een sukkeldraf en Ada zette het op een hartverscheurend huilen. Omdat een kaartje drie rondjes in de rups waard was, moest ik daarna nog twee keer meemaken hoe mijn kind de dood in de ogen keek. Op trillende benen stapte ze even later uit.

Zo, dacht ik terwijl ik haar in mijn armen nam. De punten van haar gympies tikten tegen mijn bovenbeen. Dat hebben we ook weer gehad. Helaas had ik buiten het touwtrekken, ballengooien en ballonnendarten gerekend. Ik klaag niet graag over geld, maar toch: in twee uur kermis met mijn kinderen gaf ik evenveel uit als op het boekenbal.

De kater was wel minder heftig.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Sneeuw

De Amerikaanse uitgeverij Clarkesworld, gespecialiseerd in sciencefiction, heeft zijn brievenbus gesloten voor ongevraagde kopij. Dit gebeurde nadat de uitgeverij werd bedolven onder inzendingen die waren gegenereerd door ChatGPT (The Guardian 23-2-23). Deze nieuwe groep inzenders waren mensen die hoopten snel rijk te worden. Ze werden tot het opsturen van hun AI-fictie aangezet door influencers. Het schrijven van verhalen met ChatGPT zou een interessante side hustle zijn.

Uitgever Neil Clark schreef begin februari ’23 op zijn blog dat een derde van de inzendingen die hij ontving door artificiële intelligentie was geproduceerd in plaats van door (amateur)schrijvers. Twee weken later was dat al de helft van de inzendingen. Clark denkt niet dat dit probleem zich vanzelf zal oplossen. Er bestaan al tools om plagiaat en machinaal geschreven tekst op te sporen, schrijft hij, maar die werken nog niet perfect. Eén bedrijf speelt zelfs op twee velden tegelijk mee en biedt auteurs ook tools aan waarmee ze detectie kunnen voorkomen.

Is dit een voorbode van wat ons te wachten staat? De kwaliteit van de met AI gegenereerde verhalen is slecht, maar toch raken de door mensen geschreven verhalen erdoor ondergesneeuwd. Wat met de sf-verhalen bij Clarkworld gebeurde, kan net zo goed met online nieuws gebeuren, met blogs, met poëzie of, waarom niet, met verkiezingsprogramma’s. 

(Noot bij de afbeelding: Dit is de grafiek die Neil Clark op bij zijn blog (15-2) publiceerde.)

Foto van Anja Sicking
Anja Sicking

Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.

Brussel

Drie maanden geleden was ik in Brussel, om het speciale nummer van Deus Ex Machina voor te stellen. Sofie Verraest en ik mochten die editie vullen, met z’n tweeën. Zij schreef een prachtig, ingenieus en meeslepend verhaal en ik leverde zeventien nieuwe gedichten aan.

Miel reed me naar de stad in het zuiden. We kwamen zonder al te veel problemen over de Antwerpse Ring, draaiden wat plaatjes en maakten een pitstop om te roken. Miel is naast een dierbare vriend ook de geluidstechnicus van een kleine tour die ik jaren geleden deed met Loe, met wie ik een muziekhuwelijk heb. Toen al reed hij me overal naartoe, omdat ik geen auto kan besturen. Dat is voor iedereen beter, denk ik. Nu zakten we samen af naar Brussel.

Eenmaal in de grote stad aangekomen stonden we ruim drie kwartier stil in het centrum. Er was iets met voetbal en Marokko had gewonnen, dus schoten toeterende scooters als een school vissen langszij. De menigte was uitgelaten, zwaaide met vlaggen en juichte. Dat stond ons vast niet te wachten in Muntpunt, waar we het nummer aan het publiek zouden voorstellen. Literatuur is immers geen voetbal.

Nadat Miel de auto behendig door een krappe parkeergarage had gemanoeuvreerd, zonder te vloeken, liepen we een klein stukje de stad in. Eenmaal bij het kleine café aangekomen stond er inderdaad geen opgehitste menigte op ons te wachten, maar keurige gekamde en keurig geklede literatuurliefhebbers. Zonder scooters.

Het was een heerlijke avond. Ik ontmoette de fijne Sylvie, die me begeleidde en de gedichten met haar redactionele opmerkingen stukken beter had gemaakt. Als mens bleek ze net zo kundig en aimabel. Sofie bleek net zo energiek, getalenteerd en warm als ik me haar had voorgesteld. De mailadressen kregen gezichten, en het waren mooie gezichten.

Het Belgische bier smaakte voortreffelijk, maar ik moest wel uitleggen wat een kopstootje was. Na afloop praatten we wat na met vriendinnen van Sofie en de redactie van het tijdschrift. Ze gingen de stad nog even in, en vroegen of Miel en ik wilden aansluiten. We wilden het wel, maar konden het niet: we moesten weer naar Amersfoort, in het holst van de nacht. Met moeite namen we afscheid. Sofie nodigde ons uit om een keer een weekend naar Brussel te komen. Dan zouden we samen de stad onveilig kunnen maken. Ik zegde verlangend toe.

Deze week zag ik de foto terug, die op de avond was geschoten. Ik zat in Van Zanten met Miel en we mijmerden wat over onze trip, die al een jaar geleden leek, door alles wat zich in onze kleine levens had voltrokken. Brussel, dacht ik, daar moeten we nog een keer heen. Het is de tragiek van afspraken die je maakt, maar die weer een beetje wegzakken in je gedachten: voor je het weet kom je er niet meer aan toe. Hoe graag je dat ook wilt.

Eigenlijk houd ik niet van reizen, en verlaat ik het Amersfoortse liever niet, maar nu had ik heimwee naar een plek waar ik maar één keer eerder was geweest, en miste ik de mensen die ik maar één keer eerder had ontmoet. Ik moest denken aan een onbekender liedje van Acda en de Munnik, waarin ze tweestemming mijmeren: ‘Het zou hier Brussel moeten heten, dan was ik eindelijk eens weg.’

En eens weg, dat wilde ik. Al was het maar voor één weekend.

Foto: Jef Van Eynde

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

DE WER, een onjuiste weergave van de realiteit

(De wereld in stukken 8)

Een tennisbal. Nee een ballon.  Stel je een glazen bal voor… Zo begint een gesprek over projectie. Niet de psychologische, waarbij ongewenste gevoelens aan een ander toegeschreven worden. Al zijn er verbanden denkbaar.

Op deze kaart staat dat we naar een cilindrische projectie van Miller kijken. Eerst dus de projectie. Wat is dat? Die kunnen we vrij letterlijk nemen. Als je van een bol een plat vlak wilt maken kun je een schaar pakken. Dan wordt het zo.

– als je een schaar gebruikt –

Je kunt ook een transparante bol nemen, daarop tekenen, er een lichtje in plaatsen en er een groot blad omheen vouwen. Nu zal de schaduw van wat op de bol getekend is op het platte vel schijnen: je projecteert. Dat trek je over en als je het vel plat legt heb je een weergave in twee dimensies van wat in drie dimensies stond.

Nu de geschiedenis en de overwegingen. Kan dat in 200 woorden? Gerardus Mercator maakt in 1568 zo’n projectie en die blijkt ergens leidend te zijn. Met projecties komen problemen, want er zijn altijd afwijkingen: of de vormen worden niet goed weergegeven, of de verhoudingen niet, of de afstanden niet (je moet die haaientanden van boven invullen) of je kunt er niet mee navigeren. Mercators projectie was in zijn tijd leidend omdat je er goed mee navigeren kon. Als je de meridianen onder dezelfde hoek bevoer dan kwam je aan waar je aan wilde komen. Of technischer: een Rhumb lijn (een lijn die de meridianen onder dezelfde hoek snijdt en waarmee je dus op de goede plek uitkomt) is op deze kaart een rechte lijn.

Een goede manier om de afwijkingen op een kaart te bekijken heet de ‘Tissot indicatrix of distortion’. Je zet rondjes op je bol wanneer je gaat projecteren, de afwijkingen van die rondjes op je kaart tonen waar het misgaat: bij Mercator bijvoorbeeld dat de rondjes Noord en Zuid groter zijn. Groenland is even groot als Australië in plaats van maar een derde. Europa is relatief groot, wat Europeanen helemaal niet erg vonden. In de jaren ’80 kreeg je een alternatief: de Gall-Peters-projectie, waarbij het leek of de continenten aan een waslijn hingen, sterk uitgerekt in de middelste zones zodat Afrika veel groter werd. Deze kaart vertelde een verhaal over wie zich belangrijk vinden (Europa en Amerika) en wie zo onterecht op de achtergrond blijven (Afrika en Zuid-Amerika).

Tot zover, 240 woorden, vooruit. Nu deze projectie, van Osborn Maitland Miller uit 1942, is een correctie op Mercator waarbij de bovenste en onderste regionen iets minder te groot zijn. Doet het goed op een wandkaart dus, maar je kunt er niet meer betrouwbaar mee navigeren (‘rechte lijnen zijn geen Rhumb lijnen’.)

De legenda sla ik over, die spreekt teveel voor zich. De schaal zegt dat 1 cm 300 kilometer is. 3.300 bij 6.000 kilometer meet zo’n stukje kaart dus. Een oppervlak van zeer grofweg 19.800.00 km2. Dan zou het wereldoppervlak in 48 kaartjes 950.400.000 km2 zijn. In het echt is dat 510 miljoen km2. Zie daar de omvang van de afwijking. De haaientanden die opgevuld zijn.

Schaal

Kaart in je hoofd. Een huis,
lichtknopjes, deuren naar binnen of buiten, treden
zoveel tot boven of beneden, wind-
streken van het fornuis.

Kaart van een al dan niet aangekleed lichaam
van die en die lengte en breedte,
open op deze naam, waarin je past

tot je er niet meer woont. Hoe gingen de kasten,
waar ook weer mijn littekens.

Nieuwe eroverheen. Het botsen, stoten,
ernaast pakken, het verschil
tussen een op miljoen ware grootte

van de dingen als ze niet meer heten
hoe. Er geen herinnering om wil.

(Eva Gerlach)

Zie ook:

De Winkel tripel projectie zoals gebruikt door de  National Geographic Society, heeft een heel lage foutscore en is dus gemiddeld een van de beste.

Hier een goede visualisering van de mercatorprojectie

En de tissot indicatrix of distortion ziet er zo uit.

Iets heel anders is de Azimuthal equidistant projection die VN tot haar beeldmerk heeft gemaakt.

En deze is leuk: https://www.thetruesize.com: je sleept bv Rusland naar Afrika en ziet wat de ware verhouding is. Naar kaart 9.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Vrienden

Sinds mijn vader overleed komen mijn vrienden vaker onaangekondigd langs. De bel gaat dan, waarvan Otis de Hond uitzinnig moet keffen – het drijft me tot waanzin dat ik hem dat niet afgeleerd krijg, en dus pak ik de hoorn van de intercom altijd in woede op. Gelukkig zit er zoveel ruis op de lijn dat de bezoeker daarvan niets meekrijgt.

Afgelopen weekend meldde maat Ivo Victoria zich, terwijl hij op dit moment waarschijnlijk die hersentumor heeft waarnaar hij al zo lang uitkijkt. Blijkbaar kan de mannengriep, indien lang genoeg onbehandeld en als een echte man verbeten, de celdeling in het pariëtale deel van de hersenen in de war sturen.

De trappen kwam mijn maat redelijk op, en om een beetje uit te rusten praatte hij aan onze keukentafel uitvoerig over zijn verwachte diagnose en over een aanhoudende jeuk in zijn hals, die de medici versteld doet staan. Een uitzaaiing, verwachtte Ivo, van wat er in zijn hoofd zou worden aangetroffen.

Bij mannen telt vaak meer wat ze je laten zien dan wat ze tegen je zeggen, en in die zin verwarmde Ivo’s bezoek mijn hart. Ik zal de man koesteren in de korte tijd die ons rest.

Toen ik hem had uitgezwaaid appte Sun Li me met het nogal cryptische voorstel van een ritueel. Omdat ik zinnen te verzetten had, schreef ik dat ze vooral langs moest komen.

Een halfuur later parkeerde ze haar fiets in mijn straat. Ik daalde af en kreeg een omhelzing. ‘Gecondoleerd met je papa,’ zei ze, en ik besefte dat ik mijn vader sinds mijn elfde niet meer zo had genoemd. ‘Heb je een plek waar we een fikkie kunnen stoken?’

‘Toen mijn vader overleed,’ vertelde Sun terwijl ze wierook, bier en een thermoskan uit haar rugtas haalde, ‘vond ik dit troostrijk om te doen.’

We liepen naar de kantine van de botenloods voor mijn huis, waar ze drie borrelglaasjes en drie mokken uitzocht. In de borrelglaasjes schonk ze bier, in de mokken thee. Ze haalde nog drie appels uit haar tas, en zette die met de drankjes op een dienblad, waarmee ze naar de steiger voor de loods liep.

‘Ik heb je blog over je papa gelezen,’ zei ze daarna. ‘Die malle overhemden van hem: hij leek me iemand die voor elke dag van de week een ander ruitje had.’

Hoewel dat niet helemaal klopte – mijn vader droeg ook wel eens T-shirts – knikte ik. Sun haalde daarop zeven papieren overhemden uit haar tas, die ze thuis gemaakt had. Op elk had ze een ander mal ruitjespatroon geschilderd. Ik liet de shirts door mijn handen gaan, spreidde ze uit over de bar.

‘Wow,’ zei ik.

‘Toen mijn vader overleed,’ zei Sun, ‘hebben we een papieren horloge gemaakt. In China is de traditie dat we dingen verbranden waarvan de overledene hield; zo stijgen die spulletjes op naar het dodenrijk.’

‘Maar ik wil deze helemaal niet in de fik steken,’ mompelde ik.

Ik kreeg drie rokende wierookstokjes in mijn handen. Sun deed me voor hoe ik moest buigen voor de offeranden en ik voelde me daar westers-ongemakkelijk bij. Daarna zetten we de wierook in een nabije plantenbak en werd het tijd om de overhemden naar mijn vader te sturen. Het mooie gekleurde papier fikte als een kampvuurtje.

‘Gil,’ zei Sun. ‘Kom naast me staan.’

Ze pakte mijn arm en stapte samen met me over het blad met thee, bier en appels.

‘Nu laten we de doden weer achter en keren we terug naar de wereld van de levenden.’

Ik keek achterom en vroeg me af of de Chinezen een Orpheusachtige mythe hadden. Sun zei er niets van, en zo keken we een tijdje naar het fikken van mijn vaders overhemden. Toen laatste vlam gedoofd was, vroeg ik me af wat ik hier bij voelde. Of er iets veranderd was.

De hemel lag nog steeds als een stoeptegel over de stad, maar toch leek het lichter dan voorheen – alsof ik met Sun naar een lange film geweest was, en nu met mijn ogen moesten knijpen tegen al dat buiten, al dat dag.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De mens als biopic

    De mens als biopic

    Aflevering 1 Samuel Sarphati Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Eerste zwaluw

    Eerste zwaluw

    Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Larousse 18 Er zijn veel wonderlijke zaken die Colin Turnbull beschrijft in zijn prachtige boek over de pygmeeën in de Congo. Door algemene depressie aangaande de toestand in de wereld merk ik een vergaande neiging tot escapisme in mijzelf op. Het werkelijk naar-binnen-drinken van antropologische studies als The Forest People van voornoemde Turnbull is er...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Willemijn Kranendonk
    Willemijn Kranendonk

    Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.

  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.