Beste postbode,

 

postbodeVroeger zag ik uw kar wel eens onbemand over de stoep rollen, hij kwam dan tot stilstand tegen een opstaande stoeptegel. Dat vond ik een prachtig gezicht. Uzelf was er dan nog niet, stond nog een paar huizen terug, maar de post was er dan al. Soms wierp ik dan snel een blik in uw tassen en zag daar pakketten brieven bijeen gehouden door elastiek, interessant ogende pakjes met mooie postzegels uit verre landen, felgekleurde enveloppen en briefkaarten. Die elastieken vond ik altijd op straat. Honderden per jaar raapte ik op en nam ik mee naar huis.
U was een norse man, rookte sjekkies en mompelde meestal niet veel goeds. Soms, als ik naar uw gezicht keek terwijl u door de post bladerde, wist ik zeker dat u niet gelukkig was.
Sinds de komst van e-mail schrijven weinig mensen meer brieven, en dat is jammer, want er zijn weinig middelen van communicatie die zo mooi zijn als de brief. Mensen die nog brieven schrijven weten waarover ik het heb: geen snelheid, juist een heel trage manier van contact. Wie een brief schrijft, de envelop dichtmaakt, de postzegel erop plakt, naar de brievenbus loopt en hem daar in laat vallen, zal nog altijd een totaal ander gevoel ervaren dan als je simpelweg op ‘verzenden’ drukt in je mailprogramma. Soms ben je te laat voor de lichting van die dag en sta je te schelden, of zoek je snel naar een bus waar nog de dag van vandaag op staat. Soms is de bus vol, soms leeg, dat kun je voelen als hij erin valt.
Het schrijven van een brief in deze tijd heeft voor mij een bijna magische lading gekregen, je laat door een brief of een kaart te schrijven (met de hand natuurlijk!) zien dat mensen iets voor je betekenen, dat ze een brief waard zijn. Ook is er voor mij bijna niets fijners dan het ontvangen ervan, het is niet vluchtig zoals e-mail, maar tastbaar en blijft dat ook nog vele jaren.
Soms liep ik gespannen naar de voordeur om te kijken of er al een brief lag. Ook bespioneerde ik u, zag u in uw rode jas als een vlek door de straat gaan en altijd was ik blij om u te zien. U was mijn held. Op andere plekken liepen uw collega’s met mijn brieven. Ik dacht altijd met veel plezier aan het moment dat iemand mijn brief ontving, de envelop openscheurde en mij zou lezen.
U moet trouwens niet denken te maken te hebben met een oude melancholische man die eens in de zoveel tijd – als de kans zich voordoet – wat te mopperen heeft op deze moderne tijd, maar ik vraag me werkelijk af of u blij bent dat uw kar vervangen is door een soepele plastic schoudertas, dat u inmiddels niet meer rookt en aan een antidepressivum bent gegaan.
Heeft u enig idee hoeveel ansichtkaarten u in uw loopbaan door de brievenbussen heeft gegooid, hoeveel liefdesbrieven, geboorte- en rouwkaarten? Tegenwoordig krijg je een e-card, een link waarachter foto’s van een vakantie schuilgaan of een virtuele verrassing op je verjaardag, of helemaal geen kaart, helemaal niets meer.
Mist u het gewicht in uw tassen of maakt het u allemaal niets uit? Als ik u tegenwoordig zie lopen dan denk ik meteen aan overheidsinstanties, banken en gerechtsdeurwaarders, en veel minder aan ansichtkaarten, liefdesbrieven en berichten van ver. Ook vind ik tegenwoordig zelden meer een elastiek op straat.

Groet,
David Pefko

In de Oorshop

Waarin Jeanette Winterson bekent verliefd te zijn en wat dit in Engeland betekent

De Engelse schrijfster Jeanette Winterson schrijft in haar maandelijkse column op haar website dat ze verliefd is. Deze rechtstreekse openhartigheid behoort tot haar digitale stijl. In haar romans is het anders, daarin leeft ze zich meer uit in stilistische labyrinten. Ze vertelt dat haar huis ergens op het Engelse platteland werd bezocht door een reporter van de Daily Mail. Zelf was ze elders aan het werk. De reporter trof niet Winterson, maar de werkster. Hij was daar helemaal naar toe gereisd omdat hij gehoord had dat Jeanette een nieuwe geliefde heeft. Hij wist zeker dat haar fans graag willen weten om wie het gaat en hoe ze er uit ziet.

boekenWinterson was blij dat ze niet thuis was. Ze voelde er niets voor om op deze manier in de Daily Mail te komen. Ze wilde dat haar geliefde en zichzelf besparen, ‘she doesn’t need this round her neck. Lying in her arms will do fine.’ Maar er was nog een andere reden waarom Winterson uit de buurt van de krant wilde blijven: de tabloids, dus ook de Daily Mail, hebben de gewoonte om op een heel negatieve manier over homo’s en lesbiennes te schrijven. Dat gebeurt zo vaak, dat Winterson een verzameling heeft aangelegd van de betreffende krantenkoppen. Ze wil er ooit eens mee naar de Raad van de journalistiek stappen.

Het opmerkelijke hieraan is de schaamteloze dubbele agenda van de Daily Mail reporter. Die komt met een glimlach op zijn gezicht om een kruidig en sappig verhaal te gaan schrijven over een bekende schrijfster die een nieuwe, vrouwelijke geliefde heeft. Liefde tussen vrouwen is voor de lezers van de Daily Mail nog steeds pikant, lichtelijk pervers nieuws. Grenzend aan de categorie van het seksschandaal. Die reporters, schrijft Winterson, zijn doorgaans hele aardige mensen wanneer ze met je praten, tot je ziet wat ze geschreven hebben. Het is alsof ze tijdens het schrijven van een knuffelbeer veranderen in een fret: ‘I always have very nice talks with the Mail, but sex stories sell papers…. especially gay sex stories’.

Jammer is dat Winterson haar stilistische vernuft vergeet wanneer ze in aansluiting hierop op een prekerige toon schrijft in wat voor wereld ze het liefst zou willen leven: ‘I want to live in a world where the gender of your lover is the least interesting thing about them. And I want to live in a world where all of us, regardless of race, religion, gender or sexuality, can meet honestly, for what we are.’ Ze heeft natuurlijk gelijk, maar op deze vrome manier iets minder.

DailyHet zou wel eens kunnen dat de dubbele agenda een vast gegeven is bij tabloids en roddelbladen: de reporters hebben zelf geen enkele negatieve gedachte over homo’s en lesbiennes – het zijn misschien normaal denkende mensen, al zijn ze natuurlijk wel lichtelijk schizofreen. De krant moet verkopen, dus moeten ze stukken schrijven (‘gay sex stories’) die voor die verkoop zorgen.

Die normale wereld waar Winterson in wil leven, waarin het er niet toe doet van welk geslacht je geliefde is, zal er in Engeland niet komen: die wereld verkoopt geen kranten.

Carel Peeters

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Waarin de winnaar van de Nobelprijs voor literatuur vertelt over haar avonturen

NobellprijsEen van de aardigheden van de Nobelprijs voor literatuur is dat er een naam bekend gemaakt kan worden die je nog nooit hebt gehoord. Het komt zelden voor, maar in 1996 was er opeens zo’n naam, Wislawa Szymborska. Daar moest eerst goed op geoefend worden voor je hem uit durfde te spreken. Zij was ook een verrassing, dat bleek de volgende ochtend toen in de Volkskrant een gedicht van haar stond, gelicht uit een bundeltje dat ooit bij een kleine uitgeverij was verschenen. En in 2000 kreeg de onbekende Chinees Gao Xingjian de Nobelprijs – ook niet eerder van gehoord.

Een onbekende naam, dat is in ‘de media’ een grote zeldzaamheid: dat er over iemand die niet bekend is ineens zoveel drukte wordt gemaakt. Waar eerst niets was, ontstaat binnen enkele uren een heel schrijverschap, een oeuvre, compleet met vertalingen in verschillende landen. Het bekend worden van de voorheen onbekende naam veroorzaakt bij velen een licht schuldgevoel: weer niet goed opgelet, alweer heeft mijn neus me niet de goede kant op gewezen. Er duiken binnen enkele uren ook grote kenners van de schrijver of schrijfster op. Die pakken meteen uit. Zij wel. Zij kennen niet alleen de titels van de boeken, maar weten alle in en outs.

Van de Roemeens-Duitse schrijfster Herta Müller had ik wél gehoord, ook wel eens iets van gelezen, geen roman, maar artikelen in Duitse kranten. Herta Müller was geen onbekende schrijfster, maar nu blijken er lezers te bestaan die haar al jaren intensief volgen en precies weten wat haar werk zo bijzonder maakt. Haar Roemeense collega Mircea Cartarescu sprong een gat in de lucht toen hij van het Nobel-nieuws hoorde: met Herta Müller had hij wel eens samen voor een foto geposeerd, schrijft hij in de Frankfurter Allgemeine, met haar had hij wel eens in een forum gezeten, met haar had hij wel eens iets gedronken na een voorleessessie. Hij giet zijn herinneringen aan haar in de vorm van een ode. Daaraan is te zien (www.signandsight.com/features/1946.html) hoe zijn borst in enkele uren is opgezwollen van trots.Herta Müller

Een van haar recente artikelen uit Die Zeit was vanwege de Nobelprijs al in het Engels te lezen in The Guardian van 10 oktober. Diezelfde Cartarescu schrijft in zijn ode over Müllers poëtische, surrealistische stijl. Haar stijl in dit stuk is allesbehalve poëtisch of surrealistisch, maar wat ze schrijft is surrealistisch. Het gaat over haar confrontatie met haar dossier dat ze eindelijk mag inzien bij de Roemeens geheime dienst. Het bestaat uit drie delen, bij elkaar 914 pagina’s, en begint in 1983 met een verwijzing naar haar boek Nadirs, waarin ze de werkelijkheid ‘tendentieus’ zou hebben weergegeven. Ze behoort ook tot een groep schrijvers die veel Duits spreken en bekend zijn ‘vanwege hun vijandelijke werk.’ Müller is de muis waarmee de Securitate als kat speelt. Er worden feiten verzonnen om haar in diskrediet te brengen. Wanneer ze al niet meer in Roemenië woont, maar in Duitsland, blijkt dat de Securitate in 1989 twee personen van haar heeft gemaakt: de een (‘Christina’) is een vijand van de staat, de ander is een ‘dummy’ die Christina in diskrediet moet brengen. De dummy is een trouw partijlid en een agent zonder scrupules. Er wordt gedaan alsof Müller een dubbel leven leidt, tot op de huidige dag, ook al is de dictatuur in Roemenië al twintig jaar voorbij. De titels van Müllers romans beginnen mij te intrigeren: Hartedier en De vos was de jager.

Carel Peeters

Waarin een groot en een klein hart samen kloppen

GeertEen van de keren dat ik bij Geert van Oorschot op bezoek was en hij mij boven ontving en niet op de uitgeverij, spraken we onder meer over mijn recensie van een van zijn, niet lang daarvoor verschenen, boeken. Dat hadden we in mooie algemeenheden kunnen doen en daarna over kunnen gaan tot waar het eigenlijk over zou moeten gaan (dat ik essays voor Tirade moest schrijven), maar Van Oorschot haalde de recensie (die uitvoerig en lovend was) erbij. Hij had hem in zijn binnenzak, en haalde hem, meerdere keren gevouwen, uit zijn portefeuille. Alsof het iets voor in een portefeuille was, iets wat goed bewaard moest worden.

Er is natuurlijk veel te bedenken dat karakteristiek was voor Van Oorschot, maar hiermee toonde hij een kant die ik nog niet zo kende: hier openbaarde zich een onverwachte bescheidenheid in de man van de grote gebaren en de strenge oordelen. Er was van deze Van Oorschot al het een en ander te lezen in Brieven van een uitgever, het boek waarin een groot aantal auteurs en vrienden commentaar leveren bij twee aan hun gerichte brieven van hem. Maar hij komt als dagelijkse, fijnbesnaarde, attente en zorgzame vriend/uitgever nog vollediger tot zijn recht in de Briefwisseling 1951-1987 met Vasalis. Als uitgever hengelt hij vooral in het begin naar nieuwe gedichten, maar het is vrij snel duidelijk dat dit een vriendschap is die behoort tot de mutual admiration society.

Vasalis vond Van Oorschot een geweldige man, inclusief zijn ruwe kanten. Zij schroomt niet hem soms de les te lezen. Dat kon tussen hen. Zijn energie, zijn bravoure, zijn smaak, zijn formaat in alles, zijn grote en zijn kleine hart, zijn sentiment, zijn vasthoudendheid, het beviel haar allemaal. En wat ik maar zijn portefeuille-kant noem, het koesteren van iets: volledige verzamelde werken van de beste schrijvers uitgeven, maar in het opsteken van een Havana-sigaar de redding van een dag zien. Door een brief van Vasalis weer in alles gaan geloven. Verliefd worden op Linda van Dyck. Zin hebben in het schrijven van een brief.

Vasalis schreef even nuchtere als warme brieven aan Van Oorschot. Ook zij keek uit naar brieven van hem. Tussen de tijdschriften, reclames, buurtkrantjes, geboortekaartjes, overlijdensberichten hoopte ze ‘altijd op een echte brief, een vriendenbrief.’ Een ‘vriendenbrief’ wist Van Oorschot te schrijven en hij wist ook hoe hij ze moest ontvangen: ‘Ik was zielsgelukkig met je brief, want je trekt mij altijd weer wat omhoog en in mijn evenwicht. Blijf nog lang leven, want ik kan je vriendschap niet missen.’ Van Oorschot schrijft vaak over de tuin, de bomen, de bloemen en de vogels. Hij schrijft ook veel over zijn stemmingen, waarbij hij er voor waakt niet sentimenteel te worden, hoewel hij dat regelmatig wordt op de momenten dat mij dat heel verantwoord voorkomt.briefwisseling

Ik vraag me af of het wel voldoende is doorgedrongen hoe uniek de briefwisseling tussen Vasalis en Van Oorschot is. Dat er ooit zo iets persoonlijks van Vasalis tevoorschijn zou komen. Zij, die vanuit het hoge noorden een paar sublieme dichtbundels had laten neerdalen, maar van wie verder zelden of nooit iets werd vernomen, alleen soms een enkel nieuw gedicht. Hier verschijnt ze als een, energieke, vrolijke, soms melancholieke, drukke, meelevende, zich zorgenmakende vrouw, ‘je oude vriendin Kiekie’, door wie hij aan het slot van elke brief wordt omhelsd.

Onwillekeurig denk je bij Van Oorschot dat hij uitgeversbrieven zal schrijven, iets heel anders dus dan de vriendenbrieven. Maar nee, in de brieven aan Vasalis gaat het over de eenvoudigste dingen en de ingewikkeldste, om het persoonlijkste, om het uitgeven, om huiselijke beslommeringen, gezondheid, familieaangelegenheden, hoe oud te worden: alles loopt door elkaar. Het mooie is dat je de dichteres Vasalis in de brieven vermoedt, maar dat ze nergens echt opduikt. Ze moet zich in deze sympathieke vrouw bevinden die het wel heeft over het schrijven van gedichten. Maar de dichteres zelf krijgen we nauwelijks te zien. Die was voor haar gedichten.

Carel Peeters

Waarin het de vraag is wanneer ethische literatuurkritiek ter zake is en wanneer ethisch gezever

BoothToen twintig jaar geleden The Company We Keep verscheen, het magnum opus van Wayne C. Booth, was meteen duidelijk dat het aanleiding tot de nodige discussie zou geven. De ondertitel luidde namelijk An Ethics of Fiction. Daarmee werd een oude controverse nieuw leven ingeblazen: mag een criticus zich ethische of morele kritiek veroorloven over een roman? In de negentiende en een groot deel van de twintigste eeuw werd de literatuur geplaagd door al dan niet christelijk ethisch bewogen lezers en critici die bij elke blote dij in een roman riepen dat dit tegen de goede zeden was, of die bij elke vrijpartij in een roman de ondergang van de Westerse beschaving zagen naderen. Dat heeft wel tot in de jaren zestig geduurd.

‘Ethische kritiek’ is dus niet iets nieuws en het heeft geen goede naam. Toch schermt Gert Jan de Vries, de thrillercriticus van NRC Handelsblad, er graag mee in de ingezonden brief waarmee hij op 9 oktober in zijn krant reageert op een artikel van Bas Heijne over Profeten en charlatans, de nieuwe essays van Theodore Dalrymple. Heijne had die ‘ethische literatuurkritiek’ in de beste zin genoemd. Dat beschouwt De Vries triomfantelijk als een onverwachte steunbetuiging aan Thomas Vaessens en zijn roep om ethische literatuur in zijn boek De revanche van de roman. Er moest geëngageerde literatuur geschreven worden die begaan is met de echte problemen in de wereld. Het literaire gehalte van een boek doet er dan niet zoveel toe. Dat soort literatuur zou de band met de lezer weer kunnen herstellen: ‘Dat vereist van schrijvers maatschappelijk bewustzijn en van critici de bereidheid om moralistisch te recenseren’, schrijft De Vries.

Heijne noemt Dalrymple’s essays wel ‘ethische literatuurkritiek’, maar op een veel genuanceerder manier dan De Vries het voorstelt. Het komt er erg op aan hoe die ethiek wordt aangewend. Heijne heeft bijvoorbeeld waardering voor de manier waarop Dalrymple boeken van Beckett en Pinter leest: ‘Dalrymple brengt zijn leeservaring naar het heden – niet naar de actualiteit, dat is iets anders, maar naar zijn eigen ervaring’.

HeijneMaar volgens Heijne gaat het bij Dalrymple soms ook mis: ‘zoals in het essay over de profetische blik van H.G. Wells in The Time Machine. Die parabel over de toekomst van de mens, die zich na honderdduizenden jaren opsplitst in twee verschillende rassen, het een vriendelijk, vadsig en weerloos, het ander dom, bruut en moordzuchtig, laat zich slecht vertalen naar de concertganger die ’s avonds na afloop niet over straat durft omdat zich daar dronken en gewelddadige jongeren ophouden. In zo’n geval brengt de literatuur Dalrymple niet tot een nieuw inzicht, maar bevestigt het juist een nogal melodramatisch beeld van de werkelijkheid.’

Heijne is er dus op tegen dat literatuur op deze manier één op één, plat op de werkelijkheid wordt geplakt. De roman als de aloude spiegel van de werkelijkheid. Behalve natuurlijk als de werkelijkheid van de roman op een of andere manier niet deugt, niet politiek correct genoeg is, dan wordt het vingertje van de ethische literatuurkritiek erop losgelaten.

Booth2Wayne Booth, ondertussen, is natuurlijk niet zo’n criticus met het vingertje. Maar ook bij hem gaat het om de nuances. Zijn boek is vijfhonderd pagina’s toegepaste eruditie. Hij toont er in aan dat elke goede roman een ethische dimensie heeft, zoals hij ook een retorische dimensie heeft (hij is ook de schrijver van het onder literatuurstudenten wel bekende The Rethoric of Fiction), en een esthetische, en een semantische. Een goede roman heeft een coulissenlandschap aan dimensies. Zolang een roman over mensen gaat heeft hij te maken met moraal, met standpunten, meningen, houdingen, keuzes, principes, karakter, filosofie, mentaliteit – hoe minimaal en terughoudend een schrijver hiervan ook gebruikt maakt – bijvoorbeeld een schrijver als K. Schippers – ook dan doet zich dit op een of andere manier voor. Zoals Anatole Broyard indertijd in een recensie van Booth’s boek in The New York Times zei: ‘in good fiction, ethics functions as a kind of acoustics’.

Iets anders is of een criticus mag laten merken dat hij een bepaald personage veracht, of dat hij de schrijver niet veel soeps vindt die dat personage heeft bedacht. Of dat de hele strekking van een roman hem niet bevalt, dan wel het altijd maar weer terugkerende thema van de schrijver. Met zulke oordelen moet men uitermate terughoudend zijn, al zijn ze soms niet te vermijden. Een schrijver moet lustig antipathieke romanpersonages kunnen bedenken, werelden kunnen oproepen die je helemaal niet bevallen, die een moraal voor zijn personages bedenkt waar je van gruwt.

Terughoudend ja, maar een roman met een antisemitische strekking moet zo genoemd kunnen worden, zoals ook literatuur met een bloed en bodem-achtige teneur die naam krijgt. Er bestaat goede literatuur met een verrotte boodschap (Knut Hamsun, Louis Ferdinand Céline). Dat moet gezegd kunnen worden. Maar de literatuur wil niet langs de lat van de politiek correcte Declaratie van de Rechten van de Mens komen te liggen.

RabelaisIn de literaire kritiek gaat het om dezelfde dimensies als in de literatuur zelf: over vorm, semantiek, ideeën, sentiment, retoriek, ethiek, esthetiek. Toch zorgde het boek van Booth indertijd niet voor niets voor de nodige discussie. Onder meer omdat hij Rabelais en zijn Gargantua en Pantagruel bekritiseerde omdat hij het boek langs de feministische meetlat had gelegd. Het bevatte volgens Booth een serieuze tekortkoming (‘a serious flaw’): het doet vrouwen zwaar te kort. In het boek zou het alleen maar over en om mannen gaan, om vrouwen wordt alleen maar gelachen. Een hele klasse lezers, alle vrouwen, voelt zich volgens Booth bij Rabelais buitengesloten.

Is dit zinnige ‘ethische literatuurkritiek’?

Booth vindt ook dat George Orwell in 1984 een te groot verschil aanbrengt tussen de totalitaire Big Brother-staat en de hulpeloze, geïsoleerde, in zijn eentje tegenover die maatschappij staande Winston Smith. Orwell zou die tegenstelling veel te simpel hebben voorgesteld, waardoor de Westerse lezer veel te makkelijk aan Smith’s kant gaat staan.

Is dit zinnige literatuurkritiek, of ethisch gezever?

Carel Peeters
 


Waarin de held aan inflatie onderhevig blijkt

Op het moment dat president Obama de eerste golf van sceptische commentaren over zich heen krijgt omdat hij nog niet echt iets heeft bereikt, wordt hem de Nobelprijs voor de Vrede toegekend, een geschenk dat je liever niet krijgt op het moment dat je net bent begonnen. Hij krijgt de prijs voor de hoop die hij heeft gewekt. Gelukkig raakte hij niet begoocheld door deze toekenning en relativeerde Obama hem meteen.

Obama

Dat men ongeduldig wordt en zich gaat afvragen of met name Obama’s buitenlandse politiek wel zo effectief is, heeft ook alles te maken met de conjunctuurgevoeligheid van de heldenstatus in deze tijd. Na honderd dagen wordt de held onder het vergrootglas gelegd en dan moet hij nog stralen. Meestal stralen helden dan niet meer zo erg, omdat ze ten onrechte tot held zijn gebombardeerd. Een held is niet lang held. De behoefte aan helden is groot, de behoefte om helden van hun voetstuk te halen ook.

Het mechaniek is onverbiddelijk: kijkcijfers en oplagecijfers vragen om piekverhalen. Door artikelen of nieuws dat letterlijk ophef veroorzaakt, wordt de aandacht getrokken. Er moet iets de hoogte in gaan: een reputatie, iemands bekendheid, zijn status als politicus, filmster, kunstenaar of directeur. Het onverbiddelijke is dat je nu kunt voorspellen dat zo’n rijzende reputatie de weg van het Romeinse Rijk zal gaan: na de opgang volgt de neergang. De enigen die hun heldenstatus in de Nederlandse geschiedenis tamelijk ongeschonden hebben weten te behouden zijn Michiel de Ruyter en Kenau Hasselaer.Ruyter

De behoefte aan helden is zo groot dat er ook steeds meer van komen. Een ‘held’ was tot de millenniumwisseling een archaïsch  verschijnsel dat onmiddellijk werd geassocieerd met nationalistische heldenverering. Bij heldenverering hoorden standbeelden. Die associatie is helemaal verdwenen sinds de held door de televisie-uitzendingen van Idols is toegetreden tot de dagelijkse woordenschat. Het ‘idool’ werd een aantal jaren geleden de nieuwe held: minder verheven, minder ver weg, bijna aanraakbaar.

Vroeger was iemand een held omdat hij een bijzondere prestatie had geleverd. Op de tentoonstelling De held, die in 2007 in de Nieuwe Kerk in Amsterdam werd gehouden, ontstond de held die vooral ineens bekend was geworden, en niet speciaal omdat zijn prestaties zo groot of onomstreden waren. De held kwam ineens binnen handbereik omdat hij van publiciteit afhankelijk was, niet van grote verdiensten. Er hingen portretten van Pim Fortuyn, van Jan Peter Balkenende en Lara Croft, van André Hazes en van Yuri van Gelder, de onlangs vanwege cocaïne-gebruik gevallen turnheld.

Voor jongeren is denken in termen van helden en idolen heel normaal. Het is goed voor hun energie en geeft hun verbeelding de sporen. Maar het is nu ook tot de volwassen wereld doorgedrongen. Er is een kinderachtig soort dweepzucht ontstaan. Nu moeten ook sporters tot helden verheven worden, culminerend in het tijdschrift Helden, een ‘sportglossy’. Bewondering is niet meer genoeg, het moet groter, totaler, glimmender.

GuardianDe aanleiding voor dit stukje is dat ook de onvolprezen boekenbijlage van The Guardian op zaterdag (Review genoemd) door het heldenvirus is getroffen. Sinds kort is er een kleine rubriek onder de omineus grote titel My Hero. Daarin schrijft de ene schrijver in driehonderd woorden over een andere schrijver die hij als zijn of haar held beschouwt. Driehonderd woorden: zo iets groots als een held in zo’n klein stukje? Of moeten we het anders zien: een held is tegenwoordig niet meer iets groots, meer iets voor tussendoor. Maar is hij of zij dan nog wel een held?

Carel Peeters

Meer blogs

  • Afbeelding bij De onwaarachtigheid van bont

    De onwaarachtigheid van bont

    Larousse 9 ‘Fur coats are worn by beautiful animals and ugly people’ luidt de oude protestslogan tegen de bontindustrie. Toen ik vorige week door een zeer kerstachtig London slenterde, kon ik het eerste deel van de stelling niet bevestigd krijgen – ik heb tegen mijn verwachting en gewoonte in geen vos gezien in de stad,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Bestormen

    Bestormen

    In Geerten Meijsings recente en smakelijke Brieven aan mijn uitgever herneemt hij wat al eens beschreven werd in De grachtengordel:  ‘In het najaar van 1970 besloten wij – de harde kern van het schrijvers- en filmcollectief Joyce & Co. – met een militaire operatie in Amsterdam een uitgever te vinden. […] Op een plattegrond van...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Kamervrees

    Kamervrees

    Utrecht, 16 december 2024 Beste Izaak en Ties, Na jullie aandoenlijke bekentenissen over ernstig drugsgebruik betreur ik het eerlijk gezegd niet dat ik jullie nooit tijdens een ongedwongen duinwandeling tegen het lijf ben gelopen. Ja, gelukkig troffen we mekaar pas binnenboezemlijk in een later, meer gerijpter stadium, als ik dat zo mag zeggen? Die gloeiende...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Berthe Spoelstra
    Berthe Spoelstra

    Berthe Spoelstra (1969) is dramaturg van Frascati Theater. Haar debuutroman Schemerland kwam in 2009 uit bij Van Oorschot. In augustus 2021 volgt Zwerm. Voor Tirade schrijft ze over o.m. theater en literatuur.

  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.

  • Foto van Thom Wijenberg
    Thom Wijenberg

    Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

    Auteursfoto: Gaby Jongenelen