Waarin mooie post wordt bezorgd

In het aan Getekende brieven van Nederlandse kunstenaars gewijde nummer van Kunstschrift staan niet alleen mooie  voorbeelden van geïllustreerde brieven (Van Gogh, Peter Vos, Willem Witsen, Fritzi ten Harmsen van der Beek, Pieter Holstein), maar ook een aantal enveloppen die zo copieus geïllustreerd zijn dat er nog maar net plaats is voor de naam van de geadresseerde. De geïllustreerde envelop is naaste familie van de dito brief, maar er is toch reden om hem aparte aandacht te schenken. Dat zie je aan de voorbeelden van Jan Toorop die in dit nummer zijn afgedrukt. Voor Toorop is de envelop gewoon een stuk tekenpapier waarop hij tekent zoals hij gewend is. Soms componeert hij de naam van de geadresseerde (altijd ‘Mevrouw de Waard, van Galenstraat, Den Haag’) er in grote stijl in, maar meestal moet hij de naam op het laatste moment nog ergens kwijt. Voor postzegels is al helemaal geen plaats. Er zijn acht van zulke enveloppen bewaard gebleven.

Henri Matisse ging precies omgekeerd te werk: hij wisselde tussen 1941 en 1954 maar liefst twaalfhonderd brieven met zijn vriend André Rouveyre. Hij schreef duidelijk eerst de naam van zijn vriend op de envelop, en wat er aan ruimte overbleef voorzag hij van sierlijke en kleurrijke guirlandes, boterbloemen, stippeltjes, blaadjes, streepjes en vogeltjes – als het er maar fris en vrolijk uitzag, aangezien André net als Matisse in het Zuidfranse Vence woonde, en wel in een huis met de naam La Joie de Vivre. Dat was een naam naar Matisse zin.

32Een van de mooiste verzamelingen van versierde enveloppen is helemaal niet van een kunstenaar, maar van een officier in het Engelse leger: Captain Hugh Rose. Hij ontmoette in 1894 Mrs Constance King-Harman, de vrouw van de koloniaal secretaris van Mauritius. Rose werd de adjudant van deze secretaris. Hij werd natuurlijk verliefd op haar, maar liet dat op geen enkele manier merken, Victoriaans opgevoed zijnde. Ze schreven elkaar allerhartelijkste maar keurige brieven. De koloniaal secretaris werd regelmatig overgeplaatst, en Rose’ brieven volgden haar trouw naar Barbados, St Lucia, Gibraltar of Londen. Captain Hugh Rose maakte er werk van: hij voorzag 119 enveloppen van de charmantste taferelen: konijnen in vergadering rond het adres, een politieman die een zaklantaarn op haar naam en adres richt, een zeemeeuw met een envelop in zijn bek, een krantenman met een sandwichbord met het laatste nieuws in de vorm van naam en adres, of het konijn uit Alice in Wonderland dat een papieren rol vasthoudt met haar naam. De charme van de brieven blijft geheel beperkt tot de buitenkant, aangezien de inhoud van de brieven wel gedicteerd lijkt door koningin Victoria zelf. Het blijft 119 keer ‘My dear Mrs King-Harman’, en eindigend met ‘Yours very sincerely, H. Rose’.

In de Oorshop

Waarin de ‘spike’ in ere wordt hersteld

Naar aanleiding van My Paper Chase, de memoires van de legendarische hoofdredacteur van The Sunday Times (1967 tot 1981), herinnert Peter Stothard er in de Times Literary Supplement aan dat op de krantenredacties van Fleet Street altijd een spike stond. Een spike is een lange scherpe pin waarop men papieren en papiertjes kon prikken: bonnetjes die bewaard moesten worden, of kattebelletjes om iets niet te vergeten. In de tijd van Evans werden er stukken op geprikt die niet in de krant kwamen: niet goed genoeg of geen nieuws meer.

Tegenwoordig is de spike nergens te bekennen, want als een artikel niet in de krant komt, gaat het wel op de website van de krant. Er is tegenwoordig altijd plaats. Vandaar dat Harold Evans zich afvraagt of het niveau van de gedrukte journalistiek in zijn digitale vorm wel gehandhaafd blijft.

In ieder geval had het artikel van Waldemar Januszczak over de Engelse editie van Van Goghs Brieven in The Sunday Times van 20 september jl. op die spike geprikt moeten worden: te beroerd. Het is een in smeuïge populaire krachttermen geschreven stuk. De lezer moet denken dat die Januszczak echt kan schrijven. Het wemelt van de niet ter zake doende informatie: over het weer in Amsterdam, dat hij vroeger in het Vondelpark sliep, dat hij haring kreeg te eten en over de gezondheid van een van de redacteuren van de brieven. We worden ook vergast op Januszczaks parti pris: hij wil niet dat de zon schijnt, maar dat het regent in Amsterdam. Alsof hij dronken achter de computer zit roept hij uit: ‘Give me clouds and misery. Help me out here!’ Dit is het soort kreten waar online-geletterden patent op hebben.

Het Rietveld-gebouw van het Van Gogh Museum noemt Januszczak ‘strikingly concrete’ en een ‘bunker’. Van Gogh hoort niet in zo’n gebouw. Iemand met zijn explosieve natuur, zijn ‘instability of mind’, daar hoort een maf (potty) gebouw bij dat moet wankelen (tottering), en geen gebouw waarin hij de Belastingdienst verwacht.

Januszczak heeft het voortdurend over de ‘Van Gogh mythe’ die gekoesterd zou worden door een ‘Van Gogh industry’ die vanuit dat gebouw ‘gerund’ zou worden. Maar zelf lepelt hij alleen maar de platste cliché’s over Van Gogh op. Hij is louter op zoek naar pikanterieën, hongerig naar ‘juicy new bits’ in de noten van de brieven, en naar ‘psychosexual scandal’. Maar helaas, er zijn veel noten, maar ‘not a single shock’. Het is een geluk dat Van Gogh nog omgang heeft gehad met een prostituee. Dat kan hij als een juicy bit nog vermelden.

Gelukkig, gelukkig, heeft Januszczak een brief van Van Gogh aan Emile Bernard gevonden waar wel drie keer het woord neuken in voorkomt, zodat hij die uitvoerig kan citeren. Maar wat nu? Slaat daar de spreekwoordelijke Engelse hypocrisie toe in The Sunday Times? Steeds waar in het Engels het woord fuck staat heeft de Januszczak sterretjes gezet: f*** staat er nu, want het complete woord mag in Engeland niet openlijk geschreven worden.

En dan die brieven, die moeten zo nodig integraal in zes delen worden uitgegeven, alsof we niet genoeg hebben aan Van Goghs meesterwerken, schrijft Januszczak. Na zo’n opmerking verwacht je dat hij Van Gogh als briefschrijver niet hoog heeft zitten, maar nee, met die 900 brieven kan hij toch wel een leuke alinea maken. Volgt weer zo’n overbodige exclamatie uit de wereld van de online-geletterden: ‘Let me take a deep breath’.

Kern van de zaak is dat Januszczak de redactie van de brieven (Leo Jansen. Hans Luijten en Nienke Bakker) verwijt dat ze met de Van Gogh-mythe willen breken: ze zouden hem niet als het grillige genie presenteren, niet als een halve wilde, maar als een gedisciplineerde, hardwerkende, systematisch te werk gaande kunstenaar. Iedereen die meer in de brieven gelezen heeft dan Januszczak ontdekt geleidelijk aan hoe Van Gogh (ondanks al zijn mentale problemen) gedisciplineerd en vastberaden werkt. Ook al heeft hij er eerder voor de bühne schamper over gedaan: Januszczak wil alleen de mythe, de ruwe bolster Van Gogh, ‘the turbulent Van Gogh’.

En al dat werk van de redactie, al die verklarende noten, daar doe je Van Gogh geen plezier mee. Geef Januszczak maar een goede bloemlezing van de brieven, waarin flink gesnoeid en samengevat is. Deze integrale uitgave van de brieven maakt zelfs ‘een slechtere schrijver’ van Van Gogh.

spikeEén ding is zeker: Harold Evans had dit artikel van Januszczak resoluut op zijn spike geprikt.

Carel Peeters  
 



 
 
 
 
 
 
 
 
 


Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Waarin de gewone lezer een held wordt

Halverwege de twintigste eeuw wordt het ideaal van een algemeen gedeelde cultuur losgelaten. De common culture werd gaandeweg vervangen door elites van specialisten, parafraseert Bas Heijne in NRC Handelsblad van 25 september Declan Kiberd, de schrijver van het boek Ulysses and Us. Daarin beweert Kiberd dat James Joyce’ roman in de loop der jaren in beslag is genomen door zoveel literatuurspecialisten, die er zoveel in hebben gestopt en uit hebben gehaald, dat het aantal proefschriften over het boek in de honderden is gaan lopen. Met als tragisch gevolg dat de roman door de gewone lezers niet meer ter hand wordt genomen omdat ze zich eerst een weg zouden moeten banen door het dieventaaltje van de specialisten. En dat doen ze niet. Jammer, want het boek gaat nu juist over het alledaagse leven dat de common reader zo dicht in zijn buurt heeft.

Dat die specialisten het de gewone lezer met hun geïnterpreteer en geanalyseer tegen zouden hebben gemaakt om Ulysses te lezen lijkt mij niet vol te houden. Een gewone lezer leest geen proefschriften en geen vaktijdschriften. Die hoort hoogstens wel eens dat iemand een geleerd boek over Ulysses heeft geschreven. Gewone lezers en academici treffen elkaar alleen wanneer een gewone lezer naar een lezing in de reeks Studium Generale van de Universiteit gaat. Maar dat zal hij niet zo gauw doen, omdat die voornamelijk door studenten worden bezocht. Maar als hij het doet zal de academicus van dienst de gewone lezer niet om zijn oren slaan met zijn dagelijkse jargon, aangezien hij de uitdrukkelijke opdracht heeft een brug te slaan naar die algemeen belangstellende gewone lezer, en dus moet hij in gewone mensentaal te werk gaan. Over het algemeen zijn de gewone lezer en de academicus twee verschillende werelden. Het zijn de culturele en literaire supplementen waar de gewone lezer het van moet hebben.

Ulysses is geen eenvoudig boek, zoals Bas Heijne terecht zegt in zijn commentaar op Kiberds bewering. Dát is de reden dat de gewone, maar wel erg geïnteresseerde lezer het boek niet meteen in zijn armen sluit. Het vereist een extra inspanning, die niet van de gemiddelde lezer gevraagd kan worden. Hij (waar ‘hij’ ook altijd zij, zeker als het om lezers gaat) heeft een druk leven en maar weinig tijd om zich extra in iets te verdiepen. Voor de common reader, deze niet erkende held van het gedrukte woord en de steunpilaar van de geletterde wereld, is Ulysses net iets te vernuftig van taal en strekking. Een probleem is dat natuurlijk niet, de gewone lezer wordt er niet minder van, en de echte liefhebber kan zich ermee onderscheiden wanneer hij de eindstreep van het boek wel haalt.

De gewone lezer is en andere dan een echte lezer. De echte lezer heeft het lezen en het verzamelen van boeken tot de passie van zijn leven gemaakt. Die staat met boeken op en gaat ermee naar bed, en tussendoor zijn ze altijd in de buurt, of dwalen zijn gedachten gemakkelijk naar boeken af als hij eigenlijk andere dingen moet doen. Ulysses heeft hij natuurlijk gelezen.

WoolfDe gewone lezer is een stevige lezer, altijd een boek in de buurt en altijd benieuwd naar iets nieuws, maar er zijn nog andere dingen in het leven, zoals kinderen, muziek, kunst of op stap gaan. De echte lezer droomt van boeken, heeft een aantal schrijvers die hij koestert, waarvan hij er één (kunnen er ook twee zijn) wel heel erg in de watten legt. Van bepaalde boeken heeft hij wel verschillende edities, en hij is altijd op zoek naar meer.

De echte lezer is natuurlijk een kostbaar wezen, maar de gewone lezer is in al zijn bescheidenheid een heilige. Die is geamuseerd geïnteresseerd in nieuwe boeken in het algemeen, en van bepaalde schrijvers in het bijzonder. Hij spelt twee boekenbijlagen, heeft een abonnement op een literair tijdschrift en als hij er aan denkt kijkt hij ook wel eens op de website van De Papieren Man. Hij gaat ook wel eens naar literaire avonden. Als je hem/haar spreekt is het alsof je praat met iemand die van de hoed en de rand weet als het om de literatuur gaat. Tegen zo’n gewone lezer kun je heel goed zeggen dat hij/zij het nog eens met Ulysses moet proberen. Het is even doorzetten, maar het genot en de beloning blijven niet uit: aan het eind komt immers met zekerheid de monoloog van Molly en die leest als een trein, want daar komen geen punten en komma’s voor. Het is één voortrollende gedachtestroom. En helemaal zonder liefde is Ulysses, en zeker de monoloog van Molly, ook al niet. Two cheers for the common reader.

Carel Peeters

Waarin het gazon van de zuivere geest wordt betreden

Het is lastig om het met Rob Riemen oneens te zijn, en toch zou dat moeten. De Nexus-voorman schrijft regelmatig een essay waarin hij pleit voor het in ere herstellen van het ideaal van het ware, goede en schone. Het is misschien wel goed om het ware, goede en schone in je achterhoofd te houden, maar bij Riemen staan ze op zijn voorhoofd geschreven. Al zijn essays gaan er in iets andere bewoordingen over, alle citaten waarmee hij zijn betoog lardeert zijn familie van elkaar. Ze vormen een carrousel waarin steeds dezelfde rondjes worden gedraaid en altijd de woorden waar, goed, schoon, zin, liefde, compassie, wijsheid, rechtvaardigheid, deugd, zelfkennis, onvergankelijkheid en beschaving voorkomen.

Het is bij Riemen een draaimolen omdat ze een leven onafhankelijk van de werkelijkheid leiden. Hij cultiveert ze als zuivere begrippen, als platoonse ideeën. Ze moeten niet al te zeer met de echte werkelijkheid geconfronteerd worden, want dan worden ze vuil, smoezelig en komen er vlekken op. Wanneer Riemen het over ‘beschaving’ heeft als iets dat afwezig is in deze tijden, dan heeft hij gelijk, groot gelijk. Te veel gelijk. Het gelijk dat niets kost, want er zal altijd te weinig beschaving zijn. Het gratis en leeg gelijk.

In Adel van de geest, een vergeten ideaal, zijn vandaag verschenen boek met vier essays, schrijft Riemen waar men de adel van de geest niet zal vinden: ‘Zoek haar niet in de wereld van de media, de politiek, de wereld van het lawaai. Daar is de geest nog nooit geweest. Ga niet naar de academia. Die hebben de geest verdreven. En de kerken? Niet zonder reden klinken zij hol. De wereld van de roem? We zullen er slechts in dolen.’

Riemen verklaart de halve wereld (media, politiek, academia, kerk, lawaai) tot woestijn waar de geest verdreven is. Daar moet je je dus niet in begeven om niet geestloos te worden. Je zou zeggen dat de adel van de geest – als je die dikke woorden al in je mond zou willen nemen – op zijn waarde moet worden getest in de harde praktijk, onder druk van de echte problemen. Dus precies daar waar het er op aan komt te tonen wat persoonlijk verworven ideeën en waarden voorstellen: in de slangenkuil van de ‘media’, bij de vuile handen van de politiek en middenin het ‘lawaai’. Het is geen kunst om het ware, schone en goede te cultiveren op het gazon van de zuivere geest.

Riemen is wat men en secundair essayist noemt, iemand die voortdurend grote geesten citeert en nooit tot een oorspronkelijke eigen gedachte komt. Hij recycelt andermans gedachtegoed, van Socrates, Spinoza, Goethe tot Thomas Mann.  Veel kwaad kan dat natuurlijk niet. Wat Riemen citeert verwondt niemand, en sommige mensen komen bij hem woorden tegen die ze lang niet gezien hebben, maar het blijft uit de tweede hand.

Carel Peeters

Waarin een nieuw genre opduikt

Thomas Vaessens zal in Vast, de nieuwe roman van Ton Anbeek waarin het gaat over criminele jongens in een gesloten inrichting, misschien een bewijs willen zien van het nieuwe engagement waar hij voor pleitte in zijn boek De revanche van de roman, maar dat zou iets te tendentieus zijn. Anbeek, die in 1981 in De Gids het essay schreef waarin hij vroeg om meer ‘straatrumoer’ in de Nederlandse literatuur, is het bewijs dat engagement nooit weg is geweest uit de Nederlandse literatuur. Zijn essay zette de discussie voort die in 1979 was begonnen met het debat over ‘De taak van de schrijver’ in De Revisor. In de  discussie over het straatrumoer werden de nodige nuances aangebracht. ‘Engagement’ moest niet al te plat opgevat worden, Mystiek lichaam van Frans Kellendonk of Casino van Marja Brouwers moesten er ook onder kunnen vallen.

Anbeek heeft altijd een zwak gehad voor realistische of naturalistische romans, wat niet uitsloot dat hij ook gecharmeerd kon zijn van het romantisch-decadente werk van Gerard Reve. Over allebei de genres heeft hij boeken geschreven, De naturalistische roman in Nederland en Het donkere hart. Romantische obsessies in de moderne Nederlandse literatuur. Wij zaten in 1982 samen in de jury  voor de Henriëtte Roland Holst Prijs, die wordt toegekend aan een roman die ‘uitmunt door sociale bewogenheid en literair niveau’

(toen gewonnen door Walter van der Broeck voor Brief aan Boudewijn).

Van sociale bewogenheid is zeker sprake in Vast, maar ook van enige romantische fascinatie voor het rauwe leven. Vast is een nieuw genre in de Nederlandse literatuur: de documentaire roman. Dat was al meteen te merken aan het gesprek met Anbeek in het radioprogramma Kunststof van dinsdag 22 september. Dat ging niet of nauwelijks over de roman, maar louter over de werkelijkheid en de research die een documentairemaker doet: Anbeeks bezoeken aan een gesloten inrichting voor criminele jongeren om materiaal te verzamelen voor het boek. Vast is een roman waarin werkelijkheid en verdichting elkaar voor de voeten lopen. Anbeek heeft het taalgebruik van de jongens willen benaderen, maar aan alles is duidelijk dat hij er toch literatuur van heeft gemaakt, terwijl de bron er doorheen schemert. De roman is geschreven vanuit het perspectief van een criminele jongen die iets meer ontwikkeling heeft dan zijn lotgenoten. Dat is goed bedacht, maar de jongen denkt en schrijft toch te sophisticated: Anbeek zelf steekt er doorheen. Om echt realistisch te zijn had het boek Bukowski-achtig rauw moeten zijn, of meer in de geest van Irvine Welsh’ Trainspotting. Hoe dichtbij Anbeek ook komt, er zit een onzichtbaar scherm van literaire netheid tussen de werkelijkheid en woorden van de jongen. Zoals een echte documentaire signaleert de roman ook een probleem en een dilemma: zo’n gesloten inrichting waarin jongens twee, drie of vier jaar vast zitten heeft niet het gewenste effect. Ze komen er niet beter uit. Ze vervallen in herhaling.

Carel Peeters

Waarin Van Gogh een parallel-oeuvre krijgt

Er zijn veel brieven in de nieuwe editie van Van Gogh Brieven die begin oktober in zes kloeke delen zal verschijnen die je exemplarisch zou kunnen noemen: brieven die over één thema blijken te gaan, over religie, over kunst, over de techniek van het schilderen, over zijn ouders, over de stand van zijn leven, over kleurgebruik, over zijn melancholie. Nu ik een flink deel van de 2180 pagina’s gelezen heb kan ik wel zeggen dat het prettige verrassingen zijn wanneer zo’n exemplarische brief weer opduikt.

Een exemplarische brief tegenkomen betekent oogsten: in zo’n brief staan meer dan in andere brieven passages, zinnen, alinea’s die essentieel zijn voor de kennis van de persoon, het werk en het leven van Van Gogh. Leven en werk van Van Gogh zijn verre van onbekend, maar er zijn maar weinig mensen die alle 819 brieven  gelezen hebben. Van Gogh is natuurlijk zijn werk, maar hij zit ook in zijn brieven. Door deze nieuwe, geannoteerde en onbekrompen geïllustreerde editie worden de brieven nog meer een soort parallel-werk, nóg een oeuvre, maar dan in geschreven vorm.

Je kunt een biografie over Van Gogh lezen, maar het zelf lezen van de brieven (of een deel ervan) parachuteert je midden in zijn leven, alsof je erbij staat. Het is onvermijdelijk dat het lezen van zoveel brieven je dwingt om over Van Gogh na te denken, over zijn karakter, zijn ambities, zijn grilligheden, zijn religieuze bevliegingen, zijn ideeën, zijn kijk op mensen. Hij schrijft zo voor de vuist weg, zo zonder schroom, zonder bijgedachten, dat je zijn leven en gedachten bijna van dag tot dag kunt volgen. Je zit op zijn lip.

Eén zo’n exemplarische brief is nummer 537, geschreven vanuit zijn ouderlijk huis in Nuenen op woensdag 28 oktober 1885. Dat is de brief over de techniek van het schilderen en zijn nieuwe overtuiging dat ‘kleur uit zichzelf iets uitdrukt’. Als de kleur ‘het maar goed doet op het doek’. Van Gogh was in die tijd gegrepen door de vermogens van kleur. Hij moest ‘macht’ over zijn kleurgebruik krijgen om het effect ervan precies te kunnen berekenen. Hij schrijft er over als een alchemist: aan de hand van schilders als Monticelli en Delacroix, en met de boeken van Braquemont en Blanc voor zich berekent hij wat een bepaalde combinatie van kleuren zal doen. Soms moeten kleuren van Van Gogh tegen elkaar schreeuwen.

briefKennis van kleur werd een sleutel voor hem: ‘Het is zeker’, schrijft hij in die brief aan zijn broer Theo, ‘dat door de wetten der kleuren te bestuderen, men van instinktmatig geloof in de groote meesters tot ’t zich rekening kunnen geven waarom men mooi vindt wat men mooi vindt komen kan, en dat is wel nodig tegenwoordig als men bedenkt hoe verschrikkelijk willekeurig er beoordeeld wordt en oppervlakkig.’

De brief gaat ook over het loslaten van de realiteit en het zelfstandig worden van de kleur. Van schilders die met ‘afgrijselijke preciesigheid’ de kleur van een gezicht nabootsen wanneer ze een portret maken, moet hij niets hebben. Hij wil liever een portret van Courbet, dat veel ‘waarder’ is omdat het zich juist niet houdt aan die letterlijke nabootsing. ‘Machinaal en slaafsch de natuur copieeren’ ruilt hij in voor het schilderen ‘vanuit het palet’. Hij wil een colorist zijn die meer liefde heeft voor de kleuren van zijn palet, dan voor die van de natuur. Zo wemelt deze brief van Van Goghs ontdekkingen. ‘Kleur drukt uit zichzelf iets uit, dat kan men niet missen, daar moet men gebruik van maken, wat mooi doet, werkelijk mooi – is ook juist.’

Carel Peeters

Meer blogs

  • Afbeelding bij Vraagtekens achter al ons weten – over vogels

    Vraagtekens achter al ons weten – over vogels

    Larousse 12 Zouden mooie en exorbitante vogels zeldzamer worden omdat ze om schoonheid door mensen bejaagd worden? Een aantal zonderen zich van deze veronderstelling al af: we cultiveren soorten die we zeer mooi vinden voor volières en tuinen, de pauw of de goudfazant. Maar nietige onaanzienlijk vogeltjes hebben wel als voordeel dat ze de blik...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Meer dan vijftig

    Meer dan vijftig

    Ik ben geen spelletjesman, maar omdat we toch in Moncarapacho waren en die tafel er toch stond en vriendin K stralend vier stenenhoudertjes op tafel had gezet en ik graag wilde meedoen met alles wat mijn vrienden deden en het om Rummikub ging – waarvan ik me vaag de regels kon herinneren – schoof ik...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De wind

    De wind

    De wind komt over zee tegen de heuvel op, schudt de verdroogde vruchten uit de Alfarroba. Hard als kiezels tikken de peulen op het plaatstalen dak boven mijn hoofd. De wind is warm, Marokkaans, heeft maar een beetje water hoeven oversteken voordat hij hier mijn kleren van de waslijn blies. Na het eerste licht stap...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Menno van der Veen
    Menno van der Veen

    Menno van der Veen studeerde filosofie en wijsbegeerte. In 2019 publiceerde hij zijn tweede roman Ontweten bij Van Oorschot. Menno werkt ook als onderzoeker, consultant en trainer op het gebied van democratie, participatie en mensenrechten. Momenteel werkt hij aan zijn derde roman (werktitel Het profetenverbod). Die is naar verwachting klaar in 2022.

  • Foto van Sybren Sybesma
    Sybren Sybesma

    Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.