Een voetbalnieuwtje: de Van Mersberger

Vandaag begint de voetbalcompetitie. Niet het betaald voetbal, dat is al weken aan de gang, vandaag begint het enige echte Amsterdamse amateurvoetbal in de reserveklasse envandaag trapt mijn team om 12.45 af tegen onze buren van DVVA, en heb ik, als libero, de kans mijn eigen voetbalnieuwtje te realiseren.

Als amateurvoetballer met beperkte mogelijkheden en beperkte vaardigheden moet je natuurlijk erg oppassen met het verzinnen van frivoliteiten, maar het doelpunt dat ik ontwikkeld heb is op papier vrij simpel en toch spectaculair, en ik heb het nog nooit ergens gezien en ook al zal ik proberen de eerste te zijn die het voor elkaar krijgt, ik zal er niet wakker van liggen als iemand anders dit idee oppikt en het daadwerkelijk in een  doelpunt om kan zetten.

Nu worden er vaker voetbalnieuwtjes uitgevonden. De zeehondendribbelbijvoorbeeld, van de Braziliaan Kerlon. Inmiddels speler van Ajax. De inworp met salto, waarvan ik niet weet wie de uitvinder is, hier uitgevoerd door een speelster van het Braziliaanse vrouwenteam. De fentieltrap van Roberto Carlos, de speler die beter kan schieten dan verdedigen. Allemaal Brazilianen, trouwens, en in Brazilië spelen ze sambavoetbal dus daar zijn frivoliteiten niet vreemd.

vMijn doelpunt heeft weinig met sambavoetbal te maken. Ik haat sambavoetbal. Toen me afgelopen jaar gevraagd werd een korte bio te maken voor Hard gras schreef ik dat ik Braziliaans voetbal haat en daar werden enorme vraagtekens bij geplaatst. Niet te begrijpen. ‘Wat daar nu weer achter schuilt?’ stond er uiteindelijk in het literaire sporttijdschrift te lezen.

Nu is dat simpel, zoals het mooiste voetbal ook simpel is: een teamsport waarbij de bal in het net moet. Dat kan Roberto Carlos bijzonder goed, maar als hij als linksback een keer meer een man uit zijn rug laat komen kun je uiteindelijk toch beter met een back spelen die geen fentieltrap in huis heeft, maar wel sober en goed verdedigt.

Maar goed, Roberto Carlos is er wereldkampioen mee geworden, en erg rijk, en als het om sambavoetbal gaat vinden de mensen een dubbele schaar mooi om te zien, ook al wordt die schaar op de middenlijn uitgevoerd zonder tegenstander in de buurt. Meteen wisselen, zou ik als coach zeggen. Dat doen ze maar in Circus Renz. Die zeehondendribbelaar krijgt tijdens zijn acties vaak schoppen, wat natuurlijk niet mag, maar vanuit de tegenstanders gedacht kan ik dat heel goed begrijpen. Je gaat niet het veld in om vernederd te worden.

Mijn doelpunt is een ode aan direct en simpel voetbal zonder frivoliteiten om niks, en het gaat als volgt: de keeper van de tegenpartij trapt een achterbal. Hij trapt de bal tot over de middenlijn (voorwaarde 1). Daar sta ik. Of jij, dat maakt dus niet zo veel uit. Voor het gemak hou ik het maar even bij mezelf. Ik neem die bal in één keer op mijn schoen (voorwaarde 2), geef hem een flinke dreun en de bal vliegt terug het veld over in het doel van de tegenstander (voorwaarde 3). Of de keeper er nog aan zit maakt niet uit. Een keertje stuiteren is ook geen probleem, als dat vlak voor de doellijn gebeurt en de bal hoog in het net slaat.

Ik probeer dit iedere seizoen een paar keer. Meestal levert het een afzwaaier op, en flink wat commentaar van mijn teamgenoten die op balbezit willen spelen en rust verlangen.

Zoals in het kunstrijden de Rittberger een sprong is die bedacht is door Werner Rittberger, zal dit doelpunt de geschiedenis in gaan als de Van Mersberger, ook al wordt hij niet door mezelf gescoord, maar door iemand anders: door een andere verdediger uit de vierde reserve klasse van het Amsterdamse amateurvoetbal, een speler uit de Eredivisie, of eentje uit een buitenlandse competitie, misschien wel een Braziliaan, maar het liefst natuurlijk een beperkte speler met een beperkte uitstraling, uit Nederland, die het heeft geschopt tot de finale van het WK, en die dan precies in die WK-finale een Van Mersberger produceert. André Ooijer bijvoorbeeld, of beter nog: de vlak voor het einde van de verlening ingevallen Glenn Loovens, die moet proberen de 0-0 stand tegen Brazilië vast te houden…

Jan van Mersbergen


In de Oorshop

Mijn meestgelezen boek is een kookboek

Ik hou van goeie literaire boeken, maar een boek waarin taal met iets praktisch verweven wordt maakt me helemaal blij. Het mooiste zou natuurlijk zijn een boek over timmeren of stratenmaken. Die zijn echter schaars en erg onpopulair, waarom is me onduidelijk. Kookboeken daarentegen zijn droomboeken – praktisch en soms goed geschreven – en de koningin van de kookboeken is nog altijd Wina Born.

Moderne kookboeken richten zich vaak op trendy koken: borden met gestapeld voedsel, samengesteld uit verschillende wereldkeukens. Een Franse veldsla met tandorikip erop, afgemaakt met een gepocheerd ei. Ik heb laatste met een kookworkshop meegedaan waar we (in een groep van acht, met vrienden en een paar onbekenden) spätzle, salade van rettich, gegrilde entrecôte met een jus van ansjovis moesten maken en weg moesten zien te krijgen. Het is allemaal tamelijk onzinnig.

wMijn trendy kookboeken staan smetteloos op de plank naast de pannen. Mijn boek van Wina Born, dat simpelweg Heerlijke gerechten uit de hele wereld heet, is besmeurd met allerlei kookspetters, heeft vlekken op de zijkant, heeft bladzijden die aan elkaar plakken… kortom: het is wel gebruikt. Inmiddels ken ik de meeste gerechten uit mijn hoofd, toch is mijn Wina Born-kookboek het meestgelezen boek dat ik in huis heb.

Wina Born schreef over gerechten uit andere landen en maakte in heel eenvoudige en heldere taal duidelijk hoe je die gerechten moet klaarmaken, zodat je de mensen een fatsoenlijk bord eten voor kunt zetten.

Zoals bijvoorbeeld Jambalaya, door Wina Born Creoolse rijstschotel genoemd.

Het gerecht komt uit New Orleans en is gecreëerd door Spaanse kolonisten omstreeks het jaar 1700. Het woord is afgeleid van jamón (Spaans voor ham).

Daar heeft een mens iets aan. De echte gumbo-variant van het recept, die niet veel afwijkt van de Wina Born-jambalaya, staat hier.

Eet smakelijk.

Jan van Mersbergen


Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Een gesprek over honkbal in een roman over vissen

Ik weet dat mijn romanpersonages bekend staan als zwijgers, toch moet ook ik ze iets geven om over te praten en dan het liefst een onderwerp dat ver van het verhaal af staat. Ik heb vandaag bijzonder weinig zin om uit te leggen waarom het beter is je personages een gespreksonderwerp te geven dat buiten het verhaal staat, maar ik heb nu eenmaal graag dat ze praten over iets wat ze langs de weg zien, iets in de krant, iets over wielrennen of snooker, over muziek, het werk van morgen…

In Pulp Fiction hebben John Travolta en Samuel L. Jackson het over hamburgers. Ze gaan echter geen hamburgers eten, ze gaan een klusje opknappen. In American Psycho laat Brett Easton Ellis zijn hoofdpersoon een heel betoog over Phil Collins houden, en ook nog over een andere zanger. Deze Patrick Bateman luistert graag naar de muziek van Collins, een hele sterke keuze. In het verhaal, of in zijn gedachten – dat weet ik niet – slacht hij vrouwen af.

joeEen minder bekend voorbeeld is The old man and the sea, het kleine meesterwerk van Ernest Hemingway. De oude visser en zijn hulpje praten over honkbal, en dan met name over de grote Joe DiMaggio:

Vertel me nu eens van het baseball, vroeg de jongen.

In de American League staan de Yankees bovenaan. Dat had ik wel verwacht, zei de oude man tevreden.

Vandaag hebben zij verloren, zei de jongen.

Dat wil niets zeggen. De grote DiMaggio is zichzelf weer. 

Er zitten nog anderen in de ploeg. 

Natuurlijk. Maar hij doet het hem. 

In de andere competitie gaat het tussen Brooklyn en Philadelphia, en ik houd het op Brooklyn. Maar dan denk ik aan Dick Sisler en die grote wedstrijden in het oude stadion. 

Zoals hij is er geen tweede. Ik heb nog nooit iemand de bal zo ver zien slaan. 

Weet je nog dat hij op het Terras kwam? Ik wilde hem mee uit vissen nemen maar ik was verlegen om hem te vragen. Toen vroeg ik jou hem te vragen en jij dorst het ook niet. 

Of ik dat nog weet. Het is stom van ons geweest. hij was misschien wel met ons meegegaan. Dan zouden we dat ons leven lang gehad hebben. 

Ik zou de grote DiMaggio wel mee uit vissen willen nemen, zei de oude man. Ze zeggen dat zijn vader een visserman is geweest. Misschien is hij wel net zo arm geweest als wij; dan kan hij het begrijpen. 

De vader van Sisler is nooit arm geweest, en hij, de vader, speelde in de grote clubs toen hij zo oud was als ik. 

Toen ik zo oud was als jij voer ik voor de mast op een driemast-bark die naar Afrika ging en ‘s avonds heb ik daar wel leeuwen op het strand gezien. 

Dat weet ik. Daar heb je mij over verteld. 

Zullen we over Afrika praten of over baseball? 

Liever baseball, zei de jongen.


 

Jan van Mersbergen


Ik zou hem maar vast houden

Ons enthousiaste kleine hondje Duchi komt iedere dag op het Museumplein, al jaren, en door zijn enthousiasme en zijn formaat moet hij soms een grotere man zijn dan hij is, waar ik dan weer iets van leren kan.

In die tijd werd er uit het Van Gogh Museum kunst gestolen, waarna het museum bewaking met honden inzette. Of het nou dag of avond was, altijd was er wel een man met zo’n Mechelse herder achter het museum te vinden.

De Mechelse herders van de bewakingsdiensten zijn doodnormale maar erg opgefokte waakhonden. Ze grommen en blaffen en daarmee waarschuwen ze. Ze zien er gevaarlijk uit. Ze zitten altijd aan de riem en iemand moet ze in toom houden. Dat is het werk van de man die de riem in zijn handen heeft. Stom werk, maar werk met macht. Daarom zijn de begeleiders doorgaans gevaarlijker dan die Mechelse herders.

hDuchi – die langharig is, een underbite heeft en op een A4-tje kan staan met allevier zijn pootjes – ziet in deze bewakingshonden gewoon een hond als alle anderen. Toen ik Duchi los liet, op een dag, rende hij het plein over en ging kwispelend voor zo’n hond staan. Ik sjokte er achteraan, rokend, want toen rookte ik nog.

De man van de bewaking zei tegen mij: Ik zou hem maar vasthouden.

Hij had het niet over zichzelf. Hij gebruikte een vreemde vorm van eerste persoon enkelvoud – op zich interessant – waarbij hij bedoelde dat ik mijn Duchi vast moest houden, en dat op een uiterst vervelende toon, intimiderend en bot, en doorgaans ben ik daar wel gevoelig voor en loop ik weg, knik ik zelfs vriendelijk en begripvol, of zeg sorry, en dat voelt heel erg vervelend, en juist toen ik mijn hondje wilde roepen en af wilde druipen zag ik Duchi een stukje in de richting van de man en zijn hond lopen, met zijn korte pootjes, en kwispelde hij iets fanatieker, vriendelijk en toch uitdagend, zoals een hond met ballen dat kan.

Mijn kleine hondje was niet bang en mijn kleine hondje was hier, op zijn plein, nog nooit afgedropen. Dat zag ik. Dus ik zei tegen die kerel: Hou je eigen hond maar vast.

Dat vond hij niet leuk. Hij deed een pas naar voren. Zijn hond dacht dat dit het startsein was voor de aanval en schoot ook naar voren, de riem hield hem tegen. De man deed alsof de hond te sterk voor hem was en deed nog een pas in mijn richting. De hond gromde en kwijlde. Duchi kwispelde.

Ik zei tegen de man: Dreigen?

Hij keek me aan. Hij had een dikke kop en korte dikke varkenspootjes. Hij droeg hele zware schoenen en hij had zijn bewakingsbroek in zijn sokken gepropt. Hij gaf een ruk aan de riem.

Ik zei: Doe maar dan. Laat maar los.

De man trok weer aan de riem. De hond gromde. De man zei: Loop maar door.

Duchi bleef kwispelen en ik zei: Toe dan. Of durft-ie niet meer?

Ik gooide mijn sigaret op het keienpad en keek eens goed naar de man. Zijn kop werd steeds dikker. Hij was aan het werk. De hele dag met dat stomme beest op dat plein hangen, het museum bewaken, en dan sjokt er een schrijver over het plein met een klein rothondje, en die komt je dan lastig vallen, en je kunt niks doen, en je mag niks doen, behalve een grote bek opzetten. Dus dat doe je dan maar.

Hij gaat eraan hoor, zei ik. Dat monster.

De man liep een stukje over de bestrating naar het Van Gogh-museum, trok de hond mee. Duchi volgde. Hij joeg ze gewoon terug het museum in.

Ik keek de man nog even na en liep toen het plein op. Nou ja, plein. Het is eigenlijk gewoon een grasveld. De man zei nog iets vervelends, binnensmonds, en ik floot naar Duchi en na nog een paar keer fluiten, kwam hij naar me toe.

Hoe klein en wollig onze Duchi ook is, hij laat zich niet intimideren. Dat heb ik die dag van hem geleerd.

Jan van Mersbergen


Mijn moeder is een vis

Gisteren besloot ik mijn klaagzang over uitleggerig proza met een aankondiging dat ik een boek zou noemen dat bondig en beeldend is. Een superieur voorbeeld van dit soort schrijven is te vinden in As I lay dying (Toen ik al heenging), van William Faulkner. Ik doel op het kortste hoofdstuk in deze roman.

fDe achtergrond: Een jongen, die Vardaman heet, vindt een grote dode vis. Hij sleept de vis mee naar huis. Deze jongen maakt deel uit van een gezin waarvan de moeder op sterven ligt. Er is een vader die naar de tandarts wil, een gevoelige jongen die Darl heet en gek wordt, een meisje dat zwanger is en een broer die een doodskist timmert, maar Vardaman worstelt met de vis en laat hem uiteindelijk voor het huis in het stof vallen.

Dan gaat zijn moeder dood en is de jongen in de war. Met zijn gevoelens weet hij zich geen raad, zoals dat vaak op flapteksten staat.

In deze roman komen vijftien verschillende karakters aan het woord, allemaal van elkaar gescheiden in korte hoofdstukjes, netjes met de namen erboven. Faulkner laat Vardaman geen sluitend betoog houden, geen zelfanalyse of simplistische uitleg van gevoelens van pijn en verdriet en verwarring, beschrijvingen die altijd heel ver verwijderd zullen zijn van wat er werkelijk bij Vardaman speelt.

Faulker ruimt een nieuw hoofdstuk in voor Vardaman, een bladzijde waar zijn naam boven staat, en hij laat hem alleen maar zeggen: Mijn moeder is een vis.

Jan van Mersbergen


Misselijk van een klapzoen

Er wordt me wel eens gevraagd wat ik bedoel met dat beeldend schrijven, waar ik het vaak over heb, en dan geef ik meestal het voorbeeld van de sigaret in de film.

In een slechte, niet-beeldende film rookt een acteur een sigaret en daarbij geeft hij uitleg over de toestand waar het personage dat hij speelt in verkeert. Als een man bijvoorbeeld door ene Sandra verlaten wordt, dan rookt hij in een volgende scène een sigaret en zegt hij: ‘Ik hoop dat Sandra weer bij me terugkomt.’ Meestal rookt een dergelijk acteur niet over zijn longen.

Een mooi voorbeeld, zonder sigaret, ziet u hier. Jongen en meisje hebben een gesprek. Jongen: ‘Ik ben je vriend niet, ik was je slaafje.’ Meisje: ‘Ik geef toe, onze relatie is niet altijd even gelijkwaardig maar je hebt er heus wel wat aan gehad.’ Dit soort dialogen zijn erg leerzaam, vooral voor schrijvers die niet van alles op willen lepelen, maar die beeldend willen schrijven.

Maar terug naar de sigaret en Sandra. In een goede, beeldende film zien we een personage zwijgend zijn sigaret roken en aan de manier waarop hij rookt, de sigaret aftikt of de sigaret in de asbak uitdrukt, kan de kijker aflezen dat deze man wil dat Sandra weer bij hem terugkomt. De kijker krijgt een beeld en voelt wat er speelt. Film is soms beeldende kunst.

Schrijven kan ook beeldende kunst zijn. Om dat voor elkaar te krijgen moet in eerste instantie uitleg vermeden worden. Uitleg maakt de lezer dom, en hoewel er enorme kuddes lezers zijn waar niet van gezegd kan worden dat ze slim zijn, moet een schrijver er voor zorgen dat hij deze lezers in ieder geval niet nog dommer maakt.

Een schrijver die mooie voorbeelden aan kan dragen is John Irving. Een gewaardeerd schrijver die zich vaak verliest in het herhalen en herhalen en herhalen van gezinssituaties en achtergronden die bij de lezer inmiddels al lang en breed bekend zijn, alsof hij bang is dat de lezer deze informatie steeds maar vergeet.

In Irvings Weduwe voor een jaar speelt een tweeling een belangrijke rol. Deze tweeling heet Tim en Tom. Hoofdpersoon Ruth is hun zus. De tweeling sterft jong en dat heeft flinke impact op Ruth, en iedere keer als Irving de namen van de jongetjes laat vallen voegt hij er aan toe: ‘die door een ongeluk om het leven waren gekomen’, of ‘die helaas te vroeg stierven’, of ‘die het leven lieten nog voor Ruth…’ Het gaat maar door.

Uitgeverij De Bezige Bij presenteert Weduwe voor een jaar als een ‘komisch, maar ook onthutsend boek, een rijk geschakeerde familiegeschiedenis met een verbluffende emotionele kracht. Een prachtige roman over het verstrijken van de tijd en de onverbiddelijkheid van verdriet.’

Het is inderdaad tamelijk onthutsend en tijdens het lezen heb je zeker het gevoel dat de tijd doortikt, zoals je dat hebt wanneer je naar een verhaal luistert waarin alles tien keer verteld wordt.

crBij het zoeken naar voorbeelden van te veel uitleg in een boek kan het geen kwaad er een willekeurige literaire thriller bij te pakken. Slechts bij hoge uitzondering brengt een thriller het tot mijn boekenkast, maar in de doos voor Koninginnedag zitten altijd wel een paar fraaie exemplaren en op internet zijn honderden fragmenten te vinden, zoals dit fragment uit Naaktportret, van Loes den Hollander:

Jeroen staat me onder aan de trap in de gang op te wachten. Zijn vollemaansgezicht is één grote grijns. Hij heeft een nieuwe jas aan, zie ik. Niet vergeten er iets van te zeggen, dergelijke aandacht luistert heel nauw bij Jeroen. ‘Dag jongen,’ begroet ik hem en op hetzelfde moment verdwijn ik in zijn enorme armen. Hij is ruim twee koppen groter dan ik. Aan de natte klapzoenen die hij altijd uitdeelt als hij me begroet ben ik gelukkig gewend geraakt. Toen ik hem pas kende dreigde mijn maag daar wel eens van achter mijn oren te belanden. Ik hou van deze knul. Hij brengt allerlei emoties in me teweeg waar ik, toen ik hem pas kende, voor op de vlucht sloeg. Maar sinds ik ben opgehouden met het bestrijden van die emoties kan ik echt van hem genieten. Jeroen bekijkt de wereld vanuit een heel persoonlijk perspectief. De manier waarop hij interpreteert, reageert of juist negeert heeft te maken met de stemmen in zijn hoofd op dat moment. Ondanks de medicijnen die de psychoses in bedwang moeten houden, ziet en hoort hij dingen die er niet zijn…’

Ook hier voornamelijk uitleg, aan de lezer meegedeeld door de hoofdpersoon. Er staat geen woord verkeerd in deze tekst, maar vertellen dat ‘je maag ergens van achter je oren dreigt te belanden’ heeft met beeldend schrijven niets te maken, al zal de schrijfster wel van mening zijn een beeld op te roepen. Dit beeld is een verzinsel dat het gevoel van de hoofdpersoon niet op de lezer overbrengt. Wel de wetenschap dat de hoofdpersoon soms misselijk van die zoenen werd.

Om dit de lezer te laten voelen zijn subtiele beelden nodig, en een verhaal dat aannemelijk is, want misselijk worden van een klapzoen is niet alleen erg truttig, als onderliggend gevoel in een boek is het totaal ongeschikt. Misselijk worden van bepaalde zoenen, dat is een tijdschriftengevoel. Iets voor een column in een vrouwenblad. In een roman zijn die hele zin en dat beeld totaal overbodig, zelfs in een ‘literaire’ thriller.

Over die term literair valt niet veel te zeggen. Niet in algemene zin. Dat is een keer geprobeerd in een discussie op televisie tussen Saskia Noort en Connie Palmen. Gesprekken en definities over literatuur en non-literatuur bieden natuurlijk geen oplossingen, vooral niet wanneer de betrokkene die voor ‘literatuur’ op moet komen niet aan de hand van een voorbeeld uit kan leggen wat voor hem of haar literatuur is. Literatuur is namelijk een nogal persoonlijk iets, en voor mij is beeldend schrijven literatuur, mits die beelden me aanspreken. Dat laatste beetje wordt bepaald door smaak.

Een boek als Naaktportret is geschreven voor de ontspanning en voor het gemak. De lezer kan het lezen voor de ontspanning en het gemak. Hij, of in de meeste gevallen zij, kan achterover leunen en het verhaal ontvouwt zich. Dat is prima en er zijn heel erg veel lezers die dit met mij prima vinden, al hoop ik dat deze lezers de term ‘literair’, dat toch echt prominent in kapitalen op het omslag staat, niet al te serieus nemen. Crimezone geeft dit boek flink wat sterren. Prima site voor thrillers, van literatuur begrijpen ze helemaal niks.

paaMijn vriendin had een exemplaar van De celestijnse belofte, van James Redfield, ergens op zolder, maar dat boek kon ik godzijdank niet vinden. Godzijdank, omdat ik met dat boek in handen waarschijnlijk nu nog niet uitgeschreven was over het gammele, oppervlakkige en platte proza van Redfield, dat destijds bijna tot een religie verheven werd. Toch, ziet u het ergens liggen, voor een euro in een tweedehandszaak, neem het dan mee. Het is erg leerzaam.

Een boek waar ik op zolder wel tegenaan liep was De paardenfluisteraar. Ook een goede optie. Het is geschreven door Nicholas Evans. Ik heb het ooit gekocht omdat ik zo nodig toe moest geven aan mijn zwak voor boeken met paarden op het omslag. Het was op de vrijmarkt. Het kostte me 50 cent, in guldens, en in het boek vond ik dit fragment:

Robert werd met een schok wakker. Even dacht hij dat hij op zijn kantoor was. Het computerscherm leek ernstig ontregeld te zijn; bevende groene lijnen joegen achter elkaar aan te midden van scherpe pieken. O nee, dacht hij, een virus. Een virus dat bezig was zijn bestanden over de zaak van Dunford Effectenbeheer te vernietigen. Toen zag hij het bed waarop de dekens een keurige tent vormden onder de restanten van het been van zijn dochter en wist hij weer waar hij was.

Ik zag het allemaal voor me: de schok waarmee Robert wakker werd, de ernstige ontregeling, het virus dat duidelijk iets aan het vernietigen was, vanzelfsprekend de bestanden van de zaak die voor het verhaal belangrijk is, en ook de restanten van het been van zijn dochter zag ik liggen, ook al is onze Robert daar emotioneel minder mee bezig dan met dat gevaarlijke virus. Allemaal beelden, op een absurde manier aan elkaar geschakeld, en dus op gevoelsniveau totaal niet aannemelijk.

Nu moet ik natuurlijk ook een voorbeeld geven van een beeld in een roman dat bondig is, dat eenvoudig en sterk is, en dat het gevoel van een personage perfect overbrengen kan. Dat doe ik morgen.

Jan van Mersbergen


Meer blogs

  • Afbeelding bij De onwaarachtigheid van bont

    De onwaarachtigheid van bont

    Larousse 9 ‘Fur coats are worn by beautiful animals and ugly people’ luidt de oude protestslogan tegen de bontindustrie. Toen ik vorige week door een zeer kerstachtig London slenterde, kon ik het eerste deel van de stelling niet bevestigd krijgen – ik heb tegen mijn verwachting en gewoonte in geen vos gezien in de stad,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Bestormen

    Bestormen

    In Geerten Meijsings recente en smakelijke Brieven aan mijn uitgever herneemt hij wat al eens beschreven werd in De grachtengordel:  ‘In het najaar van 1970 besloten wij – de harde kern van het schrijvers- en filmcollectief Joyce & Co. – met een militaire operatie in Amsterdam een uitgever te vinden. […] Op een plattegrond van...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Kamervrees

    Kamervrees

    Utrecht, 16 december 2024 Beste Izaak en Ties, Na jullie aandoenlijke bekentenissen over ernstig drugsgebruik betreur ik het eerlijk gezegd niet dat ik jullie nooit tijdens een ongedwongen duinwandeling tegen het lijf ben gelopen. Ja, gelukkig troffen we mekaar pas binnenboezemlijk in een later, meer gerijpter stadium, als ik dat zo mag zeggen? Die gloeiende...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler

  • Foto van Menno van der Veen
    Menno van der Veen

    Menno van der Veen studeerde filosofie en wijsbegeerte. In 2019 publiceerde hij zijn tweede roman Ontweten bij Van Oorschot. Menno werkt ook als onderzoeker, consultant en trainer op het gebied van democratie, participatie en mensenrechten. Momenteel werkt hij aan zijn derde roman (werktitel Het profetenverbod). Die is naar verwachting klaar in 2022.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.