Naar Dieppe en terug

Ik ging liftend met vakantie, alleen, en ik was van plan langs de Franse kust naar het zuiden te gaan, heel langzaam, of eigenlijk zo snel als ik wilde, en ik was van plan een hele tijd weg te blijven, maar vijf dagen later was ik weer terug in Amsterdam.

In België was ik al vlot. In die tijd konden studenten reizen met een OV-jaarkaart. Geen idee hoe dat nu is. Maar toen nam ik dus de trein naar Antwerpen en van daar nog een treintje via Gent in de richting van de kust. Die trein zag er wel gemakkelijk uit. Tegen de middag stond ik op een kruispunt voor de Franse grens, in de buurt van Duinkerken, of de Panne. Ik kreeg een lift, en daarna nog een lift en ik overnachtte in een hotel in Bologne-sur-Mer en een dag later in Le Treport, en dat was een prima kustplaats. Ik had wat van het binnenland gezien en de kust en ik was redelijk tevreden.

dieppeDaarna ben ik naar Dieppe gelift waar ik een kamer nam voor een paar nachten. Die kamer had ouderwetse lichtschakelaars en keek uit op zee, tenminste, als ik uit het raam ging hangen. Er is in Dieppe een brede boulevard en ik wilde de rotskusten zien. Ik at spaghetti in een restaurant vlakbij het hotel, alleen. Dat smaakte goed. Ik zag de rotskusten en liep over de boulevard, alleen, en ik keek naar de zee en naar de enorme veerboten die langs het stadje dreven.

Na twee nachten door het stadje slenteren en koffie drinken en ‘s avonds Frans bier drinken in kleine barretjes waar mannen naar voetbal en paardenrennen keken op televisie, toen brak er blijkbaar iets bij me. Ik verliet het hotel en liep naar de grote weg, en ging liften. Ik wist dat als ik ergens op de grote weg kwam ik naar het zuiden kon gaan en ook naar het noorden.

Het werd het noorden. Er stopte een vrachtauto. Ik stapte in en de man, een Duitser, ging naar Keulen. Ik zei: Goed.

We reden door Frankrijk en Wallonië en daarna kwamen we bij de A2 en die bracht me heel snel in Maastricht waar een trein voor me klaar stond. Dit is nu achttien jaar geleden en ik weet nu waarom ik plotseling weer terug wilde naar mijn kleine kamer in Amsterdam. Ik was alleen op reis geweest, dus ik had na de zomer iets te vertellen, maar verder had ik weinig gezien. Ik bedoel, ik zag alleen herinneringen. Dingen waarvan ik wist dat ik ze na mijn thuiskomst zou kunnen vertellen.

Jan van Mersbergen


In de Oorshop

Een grote lomperik en zijn vriend

Ik krijg wel eens de vraag voorgelegd welke drie of vijf boeken mijn favoriete boeken zijn en hoewel het erg moeilijk is daar een antwoord op te geven en mijn lijstjes eigenlijk per maand verschillen, is er één boek dat er altijd wel tussen staat: Of mice and men van John Steinbeck.

Deze Nobelprijswinnaar komt de laatste jaren – misschien wel de laatste decennia – amper in dit soort lijstjes van andere schrijvers voor. Daarom wil ik graag op dit podium een lans breken voor zijn beste boek, dat helaas bekender is als film, met John Malkovich als Lennie. .

ofOf mice and men is een compacte roman in vijf delen. In ieder vindt een ontmoeting plaats tussen de twee hoofdpersonen, George en Lennie, landwerkers die bij ene boerderij werk hebben gevonden, en de mensen van de boerderij: een mankepoot, een nukkige neger, een sympathieke menner met gezag, de zoon van de baas, en de vrouw van deze zoon, een blondine die te weinig aandacht krijgt. Met de kreupele delen George en Lennie hun droom zelf een boerderij te bezitten, met konijntjes die Lennie alfalfa kan voeren. Lennie is een zachtaardige, bijzonder sterke en grote kerel. Denken is niet zijn sterkste kant, dat laat hij aan George over.

Je voelt meteen al aan: dat gaat niet goed. Voor ze bij de boerderij zijn weet je eigenlijk al: dat gaat niet goed. Lennie houdt van dieren, om te aaien. Eerst verstopt hij een dode muis in zijn jaszak. Later krijgt hij een hondje dat hij doodknuffelt. Uiteindelijk komt de vrouw van Curley bij hem op bezoek in de schuur…

Natuurlijk heb ik het over het boek, maar die film is helemaal niet slecht. Integendeel. In deze scène knijpt Lennie de hand van Curley fijn. Van dit soort scènes kan ik erg genieten. De kleine man met overwicht op de grote lomperik wordt teruggepakt.

Verder komt Lennie er niet best vanaf, en zijn vriend George ook niet. Voor hem is Lennie een blok aan het been, en toch zorgt hij voor hem, zoals de oude kreupele man op de boerderij voor zijn zieke hond zorgde. Als die hond wordt afgemaakt, ergens halverwege het boek, dan heb je al een idee wat er met Lennie gaat gebeuren. Die wetenschap, en dat je hoopt dat het toch anders zal gaan, dat is een mooi type spanning in een roman, en Steinbeck gebruikt dat op een sublieme manier.

Ik ken een heleboel schrijvers die Of mice and men nooit gelezen hebben, die Steinbeck links laten liggen. Jammer. Zijn verhalen steunen op betrokkenheid, empathie en warmte, maar ook op tragiek. Dat maakt zijn oeuvre zeer waardevol. Lees die man!

Jan van Mersbergen


Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Onder de lelijke brug

Ik pakte mijn hengel en mijn viskoffer en uit de keuken wat oud brood en nog voor het buiten licht was en nog voor mijn vriendin en de kinderen wakker waren, ging ik heel zachtjes de trappen af, nam mijn fiets en zocht de Amstel op, tegenover het Amstel Hotel. Onder de lelijke brug, met de betonnen peilers en de metalen leuning zonder franjes. Een brug die alleen functioneel is, om zo veel mogelijk auto’s van oost naar west te kunnen krijgen, en andersom.

Het was nog fris en er hing mist boven het water, maar het zou warm worden die dag. Er stond geen stroming, daar was ik blij om. Ik schoof mijn hengel uit, een Albatros telescoop, en ik reeg er een tuigje aan, die met de dikke groene dobber, en ik deed een bolletje brood aan de haak en wierp de hengel uit.

torZe beten binnen de minuut, en voor het eerst sinds ik weer was gaan vissen, dacht ik geluk te hebben met de plek en met het tijdstip. Ik haalde een paar brasems omhoog en een heel mooi voorntje. Er zitten grote vissen hier in de rivier, maar om bijvoorbeeld snoekbaars te vangen kun je beter een stuk voorbij de Utrechtse Brug gaan zitten, maar dat vond ik te ver. Als ik zo’n stuk ja fietsen, fiets ik liever door naar Ouderkerk en maak ik een rondje om het Amsterdamse Bos, en hou ik het bij fietsen. Vissen moet je een beetje in de buurt doen, dan blijft het ontspannend.

Er kwam een man aangelopen. Uit de tijd dat ik aan de andere kant van de Amstel woonde, in de Blasiusstraat, wist dat er vaak zwervers onder de brug sliepen daar, maar nu zaten daar hekken voor en moesten ze ergens anders naartoe. Deze man was misschien ook een zwerver. Hij had een bijgeknipte baard. Of het nou een zwerver was of niet, ik vond dat een goed teken.

Hij zei me gedag en ik groette hem. Hij vroeg me of ik al iets gevangen had. Ja, zei ik. Brasem en voorn.

Heb je ze nog? vroeg hij.

Nee, teruggezet.

Jammer, zei hij. Brasem is lekker.

Hij zette zijn tas op de bestrating, maakte de gesp open en haalde er wat spullen uit, en daarna een gasbrander. Hij zei: Als je nog wat vangt, mag ik ze dan?

Goed, zei ik. Als je stil bet dan vang ik wel wat.

Dat gebeurde al snel. Ik ving een andere brasem, een goeie dikke, en ik haalde hem van de haak en hield de man de vis voor. Ik zei: Wacht even. En hij nam een doek uit zijn tas, spreidde de doek op de betonnen brugleuning en legde de vis daarop. Hij haalde een klein pannetje tevoorschijn, stak met een lucifer de brander aan, zette de pan erop, klapte een mes uit en begon de vis bij zijn buik open te snijden.

Toen hij de vis schoongemaakt had was de pan heet. Zonder boter of olie bakte hij de vis. De vis was snel gaar. Hij legde wat stukjes op de doek en bood me de vis aan die ik voor hem gevangen had. Er zaten graten in, maar de vis was mals en niet echt heel lekker, maar zeker niet vies.

Later ving ik nog een paar vissen en de man wachtte heel rustig, zittend op de brugleuning, en nam de vissen mee in de doek die hij uitgeklopt had in een hoekje bij de hekken.

Jan van Mersbergen


Ik zeg altijd van wel

Ik heb het afgelopen jaar meer over kanker geschreven dan in de jaren dat ik nog om de zoveel tijd voor controles naar het ziekenhuis ging, en iedere keer als ik erover schrijf komt er een klein stukje van de ziekte terug, en gaat er – zo hoop ik – een iets groter stukje van de ziekte weg, en dan heb ik het niet over de ziekte op zich, want die is met een operatie in 2003 de nek omgedraaid, zoals de controles keer op keer aantoonden. Ik heb het over de meest dominante kant van kanker: de sociale kant.

In een afsluitende uitzending van Duizend woorden las ik een verhaal voor over een liedje van The Underground Project. Het nummer heet Summer Jam en dit aanstekelijke nummer sleepte me die warme zomer van 2003 door.

sumIk las het verhaal voor een publiek met flarden van het nummer erbij en ik had niet gedacht dat ik dagen en dagen na die uitzending nog last zou hebben van het beladen gevoel dat de tekst en het liedje weer los maakten. Ik had het totaal verkeerd ingeschat en wenste dat ik mijn mond erover had gehouden en ik een verhaal over vissen of over werken in de bouw of over schrijven had voorgelezen.

Wat er aan de hand was?

Ik kreeg veel reacties en een paar begrijpende en moeilijke blikken en lieve mailtjes – bedankt daarvoor, allemaal – maar toch voelde ik me alleen. Dat is wat kanker met me doet. Een beetje ziek zijn kan ik wel hebben. Ik heb doorlopend griep of een liesblessure of koppijn. Me alleen voelen, daar kan ik niet tegen.

Een maand na die Duizend woorden avond ontaardde een avond met een heel interessant en ook vreselijk zwaar gesprek over kanker in mijn voetbalkantine en vervolgens in een nachtcafé in de Rijnstraat, in een enorme vlucht in bier en jenever, een beroerde val met de fiets en een bezoek aan mijn ziekenhuis waar ik me niets meer van herinnerde, en in dat ziekenhuis konden ze precies mijn medische geschiedenis zien en de zuster vroeg of alles goed met me was.

Ja, zei ik. Ik zeg altijd van wel.

En ik dacht: Laat me hier niet achter in dit kamertje. Ik blijf niet alleen hier in dit kamertje. Jij met je krullen, zuster, blijf nog even hier.

Ook over die avond schreef ik iets, op mijn site, en ook daar kreeg ik veel reacties op, bezorgd en hartverwarmend, en nu ik Blogger in Residence op deze site kan ik het ook niet laten een eind weg te tikken over het feit dat ik jarenlang mijn mond heb gehouden over dat ik ziek was, en dat ik juist daardoor veel steun gemist heb, en eigenlijk doe ik dat omdat schrijven altijd het idee geeft dat je samen met een lezer bent.

Ik heb er nooit ergens om gevraagd en ik vraag nu nergens om, ik deel alleen mee, nu ik dat kan, en ik verzin dat ik niet alleen ben, en ik hoop dat anderen vooral niet hun mond zullen houden, zoals ook mijn tante uit Wageningen niet haar mond hield toen ze afgelopen maand hoorde dat ze kanker in haar maag heeft en nog niet precies wist wat het was. Tegen de mensen die ze tegenkwam zei ze: Ik heb kanker.

En de mensen schrokken en vroegen haar waarom ze dat zo hard zei. Mot dat nou? Kan dat niet anders? Maar mijn tante zei gewoon hoe het was, en ik was ook geschrokken van het nieuws, maar daarnaast was ik heel blij te horen dat ze er zo mee om gaat. Dat ze zich niet laat verslaan.

Misschien jaagt ze mensen weg, maar ze zal niet alleen zijn.

Jan van Mersbergen


P.S. Inmiddels weet mijn tante dat ze een vorm van lymfekanker heeft die met medicijnen goed te behandelen is.


De arrogante aspirant

De afgelopen seizoenen was ik jurylid bij Duizend woorden en van de tien uitzendingen die ik gedaan heb, was er één die me erg is bijgebleven en dat is omdat ik nu nog kwaad word als ik er aan denk. Het andere jurylid, Sanneke van Hassel, had tijdens de uitzending op een gegeven moment een hoofd als een tomaat, dus ik was niet de enige die zich druk maakte.

Het verhaal van de schrijver dat we moesten beoordelen ging over twee jongens, studenten, die op een feest met een meisje in gesprek gaan. Ze vallen haar niet echt lastig, ze bestoken haar met vragen. De jongens zijn arrogant. Ze voelen zich verheven boven het meisje, en boven haar vriend die ook op het feest is, in een andere ruimte. Nu zijn arrogantie en verhevenheid niet direct karaktertrekken die ik in een verhaal op zou voeren, op zich is er niets mis mee. Echter, het beeld van twee arrogante jongens en een voor hun minderwaardig meisje werd in dit verhaal niet doorbroken, waardoor de twee een-dimensionaal bleven, en het verhaal plat.

duizVervelend aan de uitzending was dat het commentaar van Sanneke en van mij door de schrijver weggelachen werd. Het verhaal was werkelijk niet goed. Zoals gezegd miste het ontwikkeling, waren de personages irritant zonder dat de lezer daar de keerzijde van te zien kreeg, en wat vooral ontbrak was een onderliggende laag waar iets schrijnends in ligt, spanning, een vervreemdend gevoel, een universeel en herkenbaar beeld… Niets van dat alles.

Toen de schrijver het verhaal voorlas zaten Sanneke en ik klaar om dit allemaal te gaan melden, iets wat doorgaans vrij subtiel gebeurt, maar omdat de schrijver blijk gaf van dezelfde arrogante houding als zijn personages en zichzelf overduidelijk als winnaar van Duizend woorden zag die op de radio zijn gloriemoment mocht beleven, was ons commentaar niet mals.

We hakten er op los, in beschaafde bewoordingen. De jonge schrijver verdedigde zich. Hij lachte het commentaar weg. Het hoogtepunt van zijn repliek kwam na de uitzending, toen hij zei: ‘Ik ben eigenlijk wel benieuwd naar de andere inzendingen.’

Het was verschrikkelijk. De borrel na afloop werd een gespannen discussie. Later hoorde ik van andere betrokkenen dat ik zo rustig was gebleven. Blijkbaar kon ik mijn woede goed verbergen, want toen ik thuis was kookte ik nog steeds en de dag erna ook nog.

In de uitzending worden de juryleden vaak ‘professioneel’ genoemd. De schrijver van het winnende verhaal is een ‘aspirant-schrijver’. Ik gebruik die termen soms ook, voor het gemak, maar als het om schrijven gaat is eigenlijk het enige onderscheid tussen professioneel en aspirant, dat een professionele schrijver in de positie is professioneel commentaar te krijgen, en dat hij dit commentaar op waarde weet te schatten. Gesprekken over een roman met een redacteur kunnen heel vervelend zijn, ze kunnen me weken lang een gevoel van nutteloosheid geven. Toch moet ik dat commentaar serieus nemen. Wat ik ermee doe bepaal ik daarna zelf, maar ik moet proberen er mijn voordeel mee te doen. Dat is de kern van een programma als Duizend woorden.

Wanneer commentaar weggewuifd wordt zal de rammelende tekst niet beter worden en juist dat is de grootste moeilijkheid van schrijven: een tekst beter maken, keer op keer. Dat gaat deze schrijver niet lukken, en alle andere arrogante aspiranten met hem ook niet. Daar ben ik eigenlijk nog het meest kwaad om: dat in potentie schitterende verhalen prutswerk blijven omdat de schrijver van mening is dat het verhaal al goed is zo.

Een verhaal is nooit goed. Een verhaal kan altijd beter. En nu aan het werk.

Jan van Mersbergen


Een slechte recensie, lauw bier en een bevrijding

Ik was een maand of vier geleden, toen mijn laatste roman verscheen, tamelijk rustig. Dat was voor het eerst. Bij voorgaande romans konden vooral aangekondigde recensies me vreselijk van slag maken, iets waar meer schrijvers last van hebben. Dit keer viel dat mee, en dat komt achteraf gezien door de inschatting die ik wellicht onbewust maakte, dat mijn roman niet unaniem positief ontvangen zou worden.

Na de lofuitingen over Morgen zijn we in Pamplona zouden er nu kritische recensies komen, en recensies die ronduit vernietigend zouden zijn, en ik begreep dat dit alles bij mijn boek zou passen. Na Pamplona wilde ik een boek over moederschap schrijven dat in alles gericht was op de dramatiek van moederschap, aan de hand van drie vrouwen. Mijn grootste streven was dat die hele problematiek invoelbaar zou zijn.

Vrouwelijke recensenten begrepen – voelden – de roman. Sommige mannen vonden het ook een goed boek. Drie mannelijke recensenten konden er niet veel mee. Een van hen was Arie Storm. Hij vond de roman sneu en treurig en humorloos, en in wezen begreep ik zijn recensie, omdat ik weet hoe hij mijn boek gelezen moet hebben en omdat ik ongeveer weet wat hij van een roman verwacht. En dan bedoel ik: Wat een roman met hem doet, en doen moet.

Een paar weken na het verschijnen van zijn recensie in Het Parool kwam ik Arie tegen bij Uitgeverij Nieuw Amsterdam. Het was tijdens de boekpresentatie van de nieuwste roman van Thomas Verbogt, waar hij een 4-sterren recensie over had geschreven. Arie ging net bier halen en een collega van hem waarmee ik in gesprek was, vroeg of ik ook bier wilde. Dat wilde ik wel. Even later kreeg ik een lauw pilsje in mijn hand gedrukt. Ik zei: Eerst die recensie, en nu deze smerige bocht. Wat is er aan de hand?

Vervolgens hadden we een prima avond, zoals ook de bruiloft van een collega-schrijver een paar weken later gezellig was, en daar was Arie Storm ook. Niet als recensent, benadrukte hij, maar als echtgenoot van de redactrice van de schrijver.

Het maakt allemaal niks uit. Schrijvers, recensenten. Een ieder doet zijn ding. In dezelfde periode schreef Storm een recensie over Caesarion, van Tommy Wieringa, en dat was een stuk dat ervoor zorgt dat ik hem in deze zin geen Arie noem, maar Storm. Het was een vreemd artikel dat veel reacties opriep. Het was bot. Moeilijk te vatten. Toch kon ik me ook voorstellen hoe dit stuk ontstaan was, bij Arie Storm. Niet omdat ik het met hem eens was, maar omdat hij het was die de recensie geschreven had.

En ik werd er niet kwaad van, ook voor het eerst.

Waar het op neerkomt is dat ik bij mijn laatste boek in zekere zin verwacht had dat niet alle mensen voor het boek zouden vallen. Met mijn vorige romans was het een soort persoonlijk streven: ik moest en zou iedereen overtuigen. Dat gebeurde ook, op een paar flauwe stukken na.

Met Zo begint het hoefde ik niets te bewijzen, en daardoor voelden sommige recensies als een bevrijding.

Jan van Mersbergen


Meer blogs

  • Afbeelding bij De onwaarachtigheid van bont

    De onwaarachtigheid van bont

    Larousse 9 ‘Fur coats are worn by beautiful animals and ugly people’ luidt de oude protestslogan tegen de bontindustrie. Toen ik vorige week door een zeer kerstachtig London slenterde, kon ik het eerste deel van de stelling niet bevestigd krijgen – ik heb tegen mijn verwachting en gewoonte in geen vos gezien in de stad,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Bestormen

    Bestormen

    In Geerten Meijsings recente en smakelijke Brieven aan mijn uitgever herneemt hij wat al eens beschreven werd in De grachtengordel:  ‘In het najaar van 1970 besloten wij – de harde kern van het schrijvers- en filmcollectief Joyce & Co. – met een militaire operatie in Amsterdam een uitgever te vinden. […] Op een plattegrond van...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Kamervrees

    Kamervrees

    Utrecht, 16 december 2024 Beste Izaak en Ties, Na jullie aandoenlijke bekentenissen over ernstig drugsgebruik betreur ik het eerlijk gezegd niet dat ik jullie nooit tijdens een ongedwongen duinwandeling tegen het lijf ben gelopen. Ja, gelukkig troffen we mekaar pas binnenboezemlijk in een later, meer gerijpter stadium, als ik dat zo mag zeggen? Die gloeiende...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler

  • Foto van Eline Helmer
    Eline Helmer

    Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.

  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.