Ik zou hem maar vast houden

Ons enthousiaste kleine hondje Duchi komt iedere dag op het Museumplein, al jaren, en door zijn enthousiasme en zijn formaat moet hij soms een grotere man zijn dan hij is, waar ik dan weer iets van leren kan.

In die tijd werd er uit het Van Gogh Museum kunst gestolen, waarna het museum bewaking met honden inzette. Of het nou dag of avond was, altijd was er wel een man met zo’n Mechelse herder achter het museum te vinden.

De Mechelse herders van de bewakingsdiensten zijn doodnormale maar erg opgefokte waakhonden. Ze grommen en blaffen en daarmee waarschuwen ze. Ze zien er gevaarlijk uit. Ze zitten altijd aan de riem en iemand moet ze in toom houden. Dat is het werk van de man die de riem in zijn handen heeft. Stom werk, maar werk met macht. Daarom zijn de begeleiders doorgaans gevaarlijker dan die Mechelse herders.

hDuchi – die langharig is, een underbite heeft en op een A4-tje kan staan met allevier zijn pootjes – ziet in deze bewakingshonden gewoon een hond als alle anderen. Toen ik Duchi los liet, op een dag, rende hij het plein over en ging kwispelend voor zo’n hond staan. Ik sjokte er achteraan, rokend, want toen rookte ik nog.

De man van de bewaking zei tegen mij: Ik zou hem maar vasthouden.

Hij had het niet over zichzelf. Hij gebruikte een vreemde vorm van eerste persoon enkelvoud – op zich interessant – waarbij hij bedoelde dat ik mijn Duchi vast moest houden, en dat op een uiterst vervelende toon, intimiderend en bot, en doorgaans ben ik daar wel gevoelig voor en loop ik weg, knik ik zelfs vriendelijk en begripvol, of zeg sorry, en dat voelt heel erg vervelend, en juist toen ik mijn hondje wilde roepen en af wilde druipen zag ik Duchi een stukje in de richting van de man en zijn hond lopen, met zijn korte pootjes, en kwispelde hij iets fanatieker, vriendelijk en toch uitdagend, zoals een hond met ballen dat kan.

Mijn kleine hondje was niet bang en mijn kleine hondje was hier, op zijn plein, nog nooit afgedropen. Dat zag ik. Dus ik zei tegen die kerel: Hou je eigen hond maar vast.

Dat vond hij niet leuk. Hij deed een pas naar voren. Zijn hond dacht dat dit het startsein was voor de aanval en schoot ook naar voren, de riem hield hem tegen. De man deed alsof de hond te sterk voor hem was en deed nog een pas in mijn richting. De hond gromde en kwijlde. Duchi kwispelde.

Ik zei tegen de man: Dreigen?

Hij keek me aan. Hij had een dikke kop en korte dikke varkenspootjes. Hij droeg hele zware schoenen en hij had zijn bewakingsbroek in zijn sokken gepropt. Hij gaf een ruk aan de riem.

Ik zei: Doe maar dan. Laat maar los.

De man trok weer aan de riem. De hond gromde. De man zei: Loop maar door.

Duchi bleef kwispelen en ik zei: Toe dan. Of durft-ie niet meer?

Ik gooide mijn sigaret op het keienpad en keek eens goed naar de man. Zijn kop werd steeds dikker. Hij was aan het werk. De hele dag met dat stomme beest op dat plein hangen, het museum bewaken, en dan sjokt er een schrijver over het plein met een klein rothondje, en die komt je dan lastig vallen, en je kunt niks doen, en je mag niks doen, behalve een grote bek opzetten. Dus dat doe je dan maar.

Hij gaat eraan hoor, zei ik. Dat monster.

De man liep een stukje over de bestrating naar het Van Gogh-museum, trok de hond mee. Duchi volgde. Hij joeg ze gewoon terug het museum in.

Ik keek de man nog even na en liep toen het plein op. Nou ja, plein. Het is eigenlijk gewoon een grasveld. De man zei nog iets vervelends, binnensmonds, en ik floot naar Duchi en na nog een paar keer fluiten, kwam hij naar me toe.

Hoe klein en wollig onze Duchi ook is, hij laat zich niet intimideren. Dat heb ik die dag van hem geleerd.

Jan van Mersbergen


In de Oorshop

Mijn moeder is een vis

Gisteren besloot ik mijn klaagzang over uitleggerig proza met een aankondiging dat ik een boek zou noemen dat bondig en beeldend is. Een superieur voorbeeld van dit soort schrijven is te vinden in As I lay dying (Toen ik al heenging), van William Faulkner. Ik doel op het kortste hoofdstuk in deze roman.

fDe achtergrond: Een jongen, die Vardaman heet, vindt een grote dode vis. Hij sleept de vis mee naar huis. Deze jongen maakt deel uit van een gezin waarvan de moeder op sterven ligt. Er is een vader die naar de tandarts wil, een gevoelige jongen die Darl heet en gek wordt, een meisje dat zwanger is en een broer die een doodskist timmert, maar Vardaman worstelt met de vis en laat hem uiteindelijk voor het huis in het stof vallen.

Dan gaat zijn moeder dood en is de jongen in de war. Met zijn gevoelens weet hij zich geen raad, zoals dat vaak op flapteksten staat.

In deze roman komen vijftien verschillende karakters aan het woord, allemaal van elkaar gescheiden in korte hoofdstukjes, netjes met de namen erboven. Faulkner laat Vardaman geen sluitend betoog houden, geen zelfanalyse of simplistische uitleg van gevoelens van pijn en verdriet en verwarring, beschrijvingen die altijd heel ver verwijderd zullen zijn van wat er werkelijk bij Vardaman speelt.

Faulker ruimt een nieuw hoofdstuk in voor Vardaman, een bladzijde waar zijn naam boven staat, en hij laat hem alleen maar zeggen: Mijn moeder is een vis.

Jan van Mersbergen


Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Misselijk van een klapzoen

Er wordt me wel eens gevraagd wat ik bedoel met dat beeldend schrijven, waar ik het vaak over heb, en dan geef ik meestal het voorbeeld van de sigaret in de film.

In een slechte, niet-beeldende film rookt een acteur een sigaret en daarbij geeft hij uitleg over de toestand waar het personage dat hij speelt in verkeert. Als een man bijvoorbeeld door ene Sandra verlaten wordt, dan rookt hij in een volgende scène een sigaret en zegt hij: ‘Ik hoop dat Sandra weer bij me terugkomt.’ Meestal rookt een dergelijk acteur niet over zijn longen.

Een mooi voorbeeld, zonder sigaret, ziet u hier. Jongen en meisje hebben een gesprek. Jongen: ‘Ik ben je vriend niet, ik was je slaafje.’ Meisje: ‘Ik geef toe, onze relatie is niet altijd even gelijkwaardig maar je hebt er heus wel wat aan gehad.’ Dit soort dialogen zijn erg leerzaam, vooral voor schrijvers die niet van alles op willen lepelen, maar die beeldend willen schrijven.

Maar terug naar de sigaret en Sandra. In een goede, beeldende film zien we een personage zwijgend zijn sigaret roken en aan de manier waarop hij rookt, de sigaret aftikt of de sigaret in de asbak uitdrukt, kan de kijker aflezen dat deze man wil dat Sandra weer bij hem terugkomt. De kijker krijgt een beeld en voelt wat er speelt. Film is soms beeldende kunst.

Schrijven kan ook beeldende kunst zijn. Om dat voor elkaar te krijgen moet in eerste instantie uitleg vermeden worden. Uitleg maakt de lezer dom, en hoewel er enorme kuddes lezers zijn waar niet van gezegd kan worden dat ze slim zijn, moet een schrijver er voor zorgen dat hij deze lezers in ieder geval niet nog dommer maakt.

Een schrijver die mooie voorbeelden aan kan dragen is John Irving. Een gewaardeerd schrijver die zich vaak verliest in het herhalen en herhalen en herhalen van gezinssituaties en achtergronden die bij de lezer inmiddels al lang en breed bekend zijn, alsof hij bang is dat de lezer deze informatie steeds maar vergeet.

In Irvings Weduwe voor een jaar speelt een tweeling een belangrijke rol. Deze tweeling heet Tim en Tom. Hoofdpersoon Ruth is hun zus. De tweeling sterft jong en dat heeft flinke impact op Ruth, en iedere keer als Irving de namen van de jongetjes laat vallen voegt hij er aan toe: ‘die door een ongeluk om het leven waren gekomen’, of ‘die helaas te vroeg stierven’, of ‘die het leven lieten nog voor Ruth…’ Het gaat maar door.

Uitgeverij De Bezige Bij presenteert Weduwe voor een jaar als een ‘komisch, maar ook onthutsend boek, een rijk geschakeerde familiegeschiedenis met een verbluffende emotionele kracht. Een prachtige roman over het verstrijken van de tijd en de onverbiddelijkheid van verdriet.’

Het is inderdaad tamelijk onthutsend en tijdens het lezen heb je zeker het gevoel dat de tijd doortikt, zoals je dat hebt wanneer je naar een verhaal luistert waarin alles tien keer verteld wordt.

crBij het zoeken naar voorbeelden van te veel uitleg in een boek kan het geen kwaad er een willekeurige literaire thriller bij te pakken. Slechts bij hoge uitzondering brengt een thriller het tot mijn boekenkast, maar in de doos voor Koninginnedag zitten altijd wel een paar fraaie exemplaren en op internet zijn honderden fragmenten te vinden, zoals dit fragment uit Naaktportret, van Loes den Hollander:

Jeroen staat me onder aan de trap in de gang op te wachten. Zijn vollemaansgezicht is één grote grijns. Hij heeft een nieuwe jas aan, zie ik. Niet vergeten er iets van te zeggen, dergelijke aandacht luistert heel nauw bij Jeroen. ‘Dag jongen,’ begroet ik hem en op hetzelfde moment verdwijn ik in zijn enorme armen. Hij is ruim twee koppen groter dan ik. Aan de natte klapzoenen die hij altijd uitdeelt als hij me begroet ben ik gelukkig gewend geraakt. Toen ik hem pas kende dreigde mijn maag daar wel eens van achter mijn oren te belanden. Ik hou van deze knul. Hij brengt allerlei emoties in me teweeg waar ik, toen ik hem pas kende, voor op de vlucht sloeg. Maar sinds ik ben opgehouden met het bestrijden van die emoties kan ik echt van hem genieten. Jeroen bekijkt de wereld vanuit een heel persoonlijk perspectief. De manier waarop hij interpreteert, reageert of juist negeert heeft te maken met de stemmen in zijn hoofd op dat moment. Ondanks de medicijnen die de psychoses in bedwang moeten houden, ziet en hoort hij dingen die er niet zijn…’

Ook hier voornamelijk uitleg, aan de lezer meegedeeld door de hoofdpersoon. Er staat geen woord verkeerd in deze tekst, maar vertellen dat ‘je maag ergens van achter je oren dreigt te belanden’ heeft met beeldend schrijven niets te maken, al zal de schrijfster wel van mening zijn een beeld op te roepen. Dit beeld is een verzinsel dat het gevoel van de hoofdpersoon niet op de lezer overbrengt. Wel de wetenschap dat de hoofdpersoon soms misselijk van die zoenen werd.

Om dit de lezer te laten voelen zijn subtiele beelden nodig, en een verhaal dat aannemelijk is, want misselijk worden van een klapzoen is niet alleen erg truttig, als onderliggend gevoel in een boek is het totaal ongeschikt. Misselijk worden van bepaalde zoenen, dat is een tijdschriftengevoel. Iets voor een column in een vrouwenblad. In een roman zijn die hele zin en dat beeld totaal overbodig, zelfs in een ‘literaire’ thriller.

Over die term literair valt niet veel te zeggen. Niet in algemene zin. Dat is een keer geprobeerd in een discussie op televisie tussen Saskia Noort en Connie Palmen. Gesprekken en definities over literatuur en non-literatuur bieden natuurlijk geen oplossingen, vooral niet wanneer de betrokkene die voor ‘literatuur’ op moet komen niet aan de hand van een voorbeeld uit kan leggen wat voor hem of haar literatuur is. Literatuur is namelijk een nogal persoonlijk iets, en voor mij is beeldend schrijven literatuur, mits die beelden me aanspreken. Dat laatste beetje wordt bepaald door smaak.

Een boek als Naaktportret is geschreven voor de ontspanning en voor het gemak. De lezer kan het lezen voor de ontspanning en het gemak. Hij, of in de meeste gevallen zij, kan achterover leunen en het verhaal ontvouwt zich. Dat is prima en er zijn heel erg veel lezers die dit met mij prima vinden, al hoop ik dat deze lezers de term ‘literair’, dat toch echt prominent in kapitalen op het omslag staat, niet al te serieus nemen. Crimezone geeft dit boek flink wat sterren. Prima site voor thrillers, van literatuur begrijpen ze helemaal niks.

paaMijn vriendin had een exemplaar van De celestijnse belofte, van James Redfield, ergens op zolder, maar dat boek kon ik godzijdank niet vinden. Godzijdank, omdat ik met dat boek in handen waarschijnlijk nu nog niet uitgeschreven was over het gammele, oppervlakkige en platte proza van Redfield, dat destijds bijna tot een religie verheven werd. Toch, ziet u het ergens liggen, voor een euro in een tweedehandszaak, neem het dan mee. Het is erg leerzaam.

Een boek waar ik op zolder wel tegenaan liep was De paardenfluisteraar. Ook een goede optie. Het is geschreven door Nicholas Evans. Ik heb het ooit gekocht omdat ik zo nodig toe moest geven aan mijn zwak voor boeken met paarden op het omslag. Het was op de vrijmarkt. Het kostte me 50 cent, in guldens, en in het boek vond ik dit fragment:

Robert werd met een schok wakker. Even dacht hij dat hij op zijn kantoor was. Het computerscherm leek ernstig ontregeld te zijn; bevende groene lijnen joegen achter elkaar aan te midden van scherpe pieken. O nee, dacht hij, een virus. Een virus dat bezig was zijn bestanden over de zaak van Dunford Effectenbeheer te vernietigen. Toen zag hij het bed waarop de dekens een keurige tent vormden onder de restanten van het been van zijn dochter en wist hij weer waar hij was.

Ik zag het allemaal voor me: de schok waarmee Robert wakker werd, de ernstige ontregeling, het virus dat duidelijk iets aan het vernietigen was, vanzelfsprekend de bestanden van de zaak die voor het verhaal belangrijk is, en ook de restanten van het been van zijn dochter zag ik liggen, ook al is onze Robert daar emotioneel minder mee bezig dan met dat gevaarlijke virus. Allemaal beelden, op een absurde manier aan elkaar geschakeld, en dus op gevoelsniveau totaal niet aannemelijk.

Nu moet ik natuurlijk ook een voorbeeld geven van een beeld in een roman dat bondig is, dat eenvoudig en sterk is, en dat het gevoel van een personage perfect overbrengen kan. Dat doe ik morgen.

Jan van Mersbergen


968 vrienden, een landweg en een boom

Ik moest eerst niet zo veel hebben van die sociale netwerken op het wereldwijde web. Vrij laat opende ik een paar accounts. Ik gebruikte hyves vooral om in contact te blijven met familieleden die een eind van Amsterdam wonen en facebook als internationale variant. Twitter is meer zenden dan ontvangen, dus dat gebruik ik vooral op die manier.

Nu is hyves aan zachte dood aan het sterven en dat komt denk ik met name door het belabberde niveau en door de lay-out van de site die inmiddels wel erg veel kenmerken van facebook heeft overgenomen, maar nog altijd een Peppi en Koki uitstraling heeft.

Mijn ‘vrienden’ op hyves bestonden uit mijn gewone vrienden, dat waren er een paar, een stuk of honderd mensen die ik ken of ooit ontmoet of gesproken heb, en een enorme verzameling mensen met allerlei achtergronden die me een vriendenverzoek stuurden terwijl ik geen idee had wie die mensen waren. Er zaten zangers van smartlappen bij. Er zaten boksers tussen die via via mijn naam ergens hadden opgepikt. Er zaten mensen bij die mijn boeken gelezen hadden of die zeiden dat ze mijn boek gelezen hadden. Er zaten mensen bij die graag zelf willen schrijven.

Ik heb het zelf ook gedaan: wildvreemde mensen vragen of ze je vriend willen zijn. Bijna iedereen accepteerde me als vriend. Het was bizar. Het was geweldig. Alsof ze wisten wie ze in huis haalden. Op een gegeven moment had ik 968 vrienden.

Ik schrijf dit in de verleden tijd, want ik heb bijna iedereen er weer uit gegooid. Ik werd ziek van de ‘krabbels’ op mijn hyves-pagina van mensen die me een ‘prettige dinsdag’ wensten. Ik kon niet meer tegen de overdaad aan emoticons. Iedereen die me iets wilde vertellen via hyves en die daarvoor zo’n emoticon gebruikte ging eruit. Ik was er klaar mee en hou nu alleen hyves nog aan om die paar familieleden die ver weg wonen en mensen van de voetbalclub die vooral hyves gebruiken om elkaar te kunnen mailen.

faceFacebook is anders. Facebook is serieus in de zin dat mensen, voor zo ver ik dat kan overzien, vooral ‘vrienden’ hebben die ze ook daadwerkelijk kennen. Het lijkt een soort code te zijn dat je niet iedereen zo maar een vriendenverzoek stuurt. Af en toe wil ik nog wel eens een collega die ik alleen van naam ken accepteren, maar verder zijn mijn vrienden allemaal mensen die ik ken, en in ieder geval een keer gesproken heb.

Verder is er op facebook een grote groep schrijvers en muzikanten en kunstenaars actief. Wanneer ik het in mijn status heb over een konijn, dan zijn er erg veel mensen die begrijpen over welk konijn dit gaat. Als ik het heb over de oudbolligheid van het woord ‘verlovingstijd’, dan zijn er erg veel mensen die weten over welk boek ik het heb. Zelfs het vertaalde citaat ‘Landweg met een boom’ leverde reacties op waaruit bleek dat iemand wist dat ik de eerste zin van Wachten op Godot citeerde, volgens hem een slechte vertaling. Op hyves was dit kansloos geweest.

Dat is prettig, dat er binnen dit hele virtuele gebeuren van vriendschap en contact, mensen zijn die weten waar je het over hebt.

Jan van Mersbergen


Een schreeuwende fluisteraar

Ik wil best geloven dat er mensen zijn die contact hebben met overleden personen, maar er zijn types die dit op zo’n manier gebruiken dat het me woedend maakt, iedere keer als ik ze de wonderen zie verrichten, op een commerciële televisiezender.

Een van die mensen is Derek Ogilvie. Deze Schot werd bekend als babyfluisteraar, omdat hij in contact kan komen met het onderbewustzijn van kleine kinderen. Inmiddels maakt hij theatershows, even commercieel als zijn televisieprogramma. Voor € 59,- kunt u er bij zijn.

Dat geld is geen probleem, en ook het in contact komen met mensen die er niet meer zijn, wilsonbekwamen of andere spoken is geen probleem. Afgelopen maand hoorde ik hem in een afsluitend filmpje na zijn televisieshow zeggen dat hij sceptische mensen zal overtuigen van wat hij allemaal kan. Natuurlijk ben ik sceptisch als het over contact met overleden mensen gaat, en met baby’s, maar deze man hoeft me niet te overtuigen bepaalde zaken te kunnen zien, die hij eigenlijk niet geacht wordt te kunnen zien. Dat is vaker gebeurd en het zal allemaal wel. Stuitend is vooral de pretentie van Ogilvie dat hij mensen helpen kan.

ogIn een van zijn shows op televisie bezocht hij een Nederlands gezin. De moeder van het gezin had problemen, en trok het gezin daar in mee. Ik zag ook wel dat deze vrouw gesloten was, vol zat met verdriet, zich niet kon uiten, angsten had, onzeker was en dat haar leven daardoor geen pretje was. Allemaal zaken die van haar gezicht af te lezen waren, daar heb je geen contact met overleden familieleden voor nodig.

Gelukkig voor Ogilvie had deze vrouw wel een aantal overleden familieleden, en ze kwamen juist op bezoek toen hij daar ook op de koffie ging. Al snel was hij met ze in gesprek en deze doden wisten te melden dat de vrouw heel vaak iets deed wat ze eigenlijk niet wilde. Mensen die depressief zijn hebben doorgaans moeite met het afstemmen van wat ze willen, op wat ze doen. Daar zit nogal wat ruimte tussen en dat schept problemen.

Aan de hand van een paar kenmerken van een overleden oom of tante – iets met een gouden ketting en school, heel vroeger, en waar dat prulletje nu ligt – wist Ogilvie het gezin ervan te overtuigen dat hij echt contact met hen had en dat de vrouw haar man en kinderen in een moeilijke situatie bracht, door haar gedrag. De vrouw moest bijna huilen.

Toen kwam het, de hulp. Ogilvie keek de vrouw indringend aan en met zijn vette Schotse accent zei hij tegen de arme vrouw: ‘I’m angry at ye. I wanne slap ye. I wanne slap ye in the face. Stop it. Just stop is, atherwise I will slap ye.’

Dat was de hulp waar de vrouw het mee moest doen. Hij was tegen haar aan het schreeuwen. Overdonderd door de krachtige taal, door het krachtige knikken van de andere familieleden en waarschijnlijk ook door de aanwezigheid van een cameraploeg in het huis, gaf de vrouw toe dat ze erg stom was geweest en dat ze voortaan alles anders zou doen. Ze bedankte de Schotse weldoener.

Dat deze Ogilvie weet wat de overleden moeder van deze vrouw voor hangertje ze aan haar gouden ketting had die ze droeg toen ze haar voor het eerst naar school bracht, en dat dit hangertje nog altijd op zolder in een kastje ligt, in dat en dat laatje, is werkelijk bijzonder. Daar moet zelfs een doorgewinterde televisiekijker bijna van huilen en die tranen trekken adverteerders aan, zoals een verse drol vliegen.

Maar dit soort hulp is geen hulp. Het doet deze arme vrouw geen goed, en ik durf te zeggen dat ze, wanneer ze simpelweg probeert te stoppen met haar onhandige, onverantwoorde en deprimerende gedrag, dat helaas wel haar eigen gedrag is, ze haar problemen alleen maar zal vergroten. Ik wens haar desondanks veel sterkte.

Jan van Mersbergen


Anoniem?

Ik heb jaren naast het kantoor van een nachtclub en escorteservice gewoond en buiten het af- en aanrijden van taxi’s met vrouwen op hoge hakken, korte rokken en bungelende handtasjes, gaf dat geen overlast, tot de zomer toen ze achter het huis een houten terras bouwden en de dames daar hele dagen rondhingen, als lome katten, pal naast het platte dak van een schuur waar wij ons terras op hadden.

Het maakt niet veel uit wie er opeens naast je komt te zitten, het is altijd ongewenst, en ik moet toegeven dat wij bijzonder gesteld zijn op onze privacy. Dus dit was niet prettig, hoeren of niet.

an

We dachten aan een schutting, we dachten aan klimop over die schutting, we dachten aan allerlei oplossingen, maar omdat zij een meter hoger zaten en op ons neerkeken, letterlijk, leek geen enkel plan afdoende de hoeren aan het zicht te onttrekken, laat staan aan het gehoor, want als er iets is dat hoeren naast hun werk graag doen dan is het eindeloos kletsen, leerde ik die zomer. Ik zal in ieder geval niet vreemd opkijken wanneer in Tien voor Taal verteld wordt dat het werkwoord ‘ouwehoeren’ hiervan afgeleid is.

Onze buurhoeren zetten ons in de sigarettenrook, enorme dikke rookwolken, de hele dag, en ze lieten spullen slingeren op hun terrastafel, die dan tussen onze plantjes waaiden. Ik vond een lijst waarop alle medewerksters van het bureau stonden, keurig onder elkaar geschreven in een meisjeshandschrift met rondjes op de ‘i’ en achter iedere naam wat voor type meisje het was, en vervolgens wat ze wel en niet deden, in de vorm van kruisjes in kolommen. Zo had je Aziatische meisjes, Russisch, negerinnen, Hollands, en een soort open categorie. Exotisch stond er ook tussen.

Dan de kruisjes. Angelique, de bovenste, had een kruisje achter ‘anaal’, ‘dubble date’, ‘all night’ en ‘DP’. Dat laatste betekent double penetration. Achter ‘kissing’ stonden bijzonder weinig kruisjes. Er waren meisjes bij met Russische namen die wel aan kissing deden, maar verder waagde zich daar bijna niemand aan.

Die nationaliteiten en omschrijvingen koppelen aan waar wel of geen kruisjes achter stond, en daar dan patronen in proberen te ontdekken, was een aardige bezigheid. Toch was die lijst ranzig en was het aanhoren van de gesprekken hierover ronduit afleidend, en de blikken van de dames vond ik ook tamelijk verveeld en ondoorgrondelijk, en verder waren de dames van kantoor en vooral de chef, of pooier, een vreselijk stel botterikken.

Liever had ik natuurlijk een buurvrouw gehad die gewoon haar krantje zou lezen, en af en toe iets over mijn boeken zou vragen. Meer heeft een schrijver niet nodig.

Nooit zo weinig buiten gezeten als die zomer, en dat lag niet aan het weer. Hoeren kleurden gratis bij en wij zaten in het park. Een oplossing kwam uit onverwachte hoek. Nog voor de herfst zich aandiende ontstond er brand in de keuken van het restaurant onder het terras van de escorteservice. Het hele terras brandde af en wij hadden ons plekje weer terug.

Die lijst moet ik nog ergens hebben.

Jan van Mersbergen


Meer blogs

  • Afbeelding bij Vraagtekens achter al ons weten – over vogels

    Vraagtekens achter al ons weten – over vogels

    Larousse 12 Zouden mooie en exorbitante vogels zeldzamer worden omdat ze om schoonheid door mensen bejaagd worden? Een aantal zonderen zich van deze veronderstelling al af: we cultiveren soorten die we zeer mooi vinden voor volières en tuinen, de pauw of de goudfazant. Maar nietige onaanzienlijk vogeltjes hebben wel als voordeel dat ze de blik...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Meer dan vijftig

    Meer dan vijftig

    Ik ben geen spelletjesman, maar omdat we toch in Moncarapacho waren en die tafel er toch stond en vriendin K stralend vier stenenhoudertjes op tafel had gezet en ik graag wilde meedoen met alles wat mijn vrienden deden en het om Rummikub ging – waarvan ik me vaag de regels kon herinneren – schoof ik...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De wind

    De wind

    De wind komt over zee tegen de heuvel op, schudt de verdroogde vruchten uit de Alfarroba. Hard als kiezels tikken de peulen op het plaatstalen dak boven mijn hoofd. De wind is warm, Marokkaans, heeft maar een beetje water hoeven oversteken voordat hij hier mijn kleren van de waslijn blies. Na het eerste licht stap...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.

  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Gilles van der Loo
    Gilles van der Loo

    Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.