Zichtbaar!

In vorige posts klaagden Rokus en ik steen en been over onze onzichtbaarheid, we vertelden hoe we ondanks herhaald psychiaterbezoek en verregaande experimenten met psychedelische drugs maar niet tevreden konden zijn met het lot dat ons als ondergewaardeerde vertalers ten deel viel, en we kondigden al een spectaculaire job shift naar de popmuziek aan (we zijn een stuk jonger dan de Rolling Stones, dus dat moet kunnen).

Martin de HaanDe smalende reacties waren niet van de lucht. Wat zeuren jullie toch over onzichtbaarheid, jullie hebben nu toch een blog? Ja, dat is waar, daar hadden we nog niet bij stilgestaan. Maar dan is de vraag natuurlijk meteen: hoe zichtbaar is het Tiradeblog? De voltallige staf van de site is net als Rokus op vakantie dus ik heb geen harde statistieken, maar ik heb wel een indicatie op grond van het aantal computers waarop de filmpjes van 14 juli zijn bekeken – namelijk 31, als ik mijzelf niet meereken. Natuurlijk zijn mensen die vertalersblogs lezen niet visueel ingesteld, sommigen van hen hebben vast geen zin om filmpjes te bekijken en beperken zich liever tot de essentie, dus laten we zeggen dat het blog wordt gelezen door 50 mensen.

Is dat veel of weinig? Gans Nederland vertoeft momenteel weer in het buitenland en je kunt van al die mensen niet verwachten dat ze in Thailand of Egypte op het strand hun iPhone pakken om te lezen wat Hofstede en De Haan nu weer hebben geschreven. Toch lijkt 50 mensen me niet veel, vooral omdat bijna alle reacties tot nu toe van beroepsvertalers komen: kennelijk schrijven wij voor een publiek van ingewijden, en dan mag het trouwens nog een wonder heten dat we de 50 lezers halen, want veel nieuws vertellen we niet, iedereen kent onze verhalen uit eigen praktijk.

Maar voordat we de lier definitief aan de wilgen hangen is het misschien toch slim om een laatste offensief in te zetten, een frontale aanval op alle fronten. Actieplan:

1) om geld binnen te krijgen: een benefietconcert van U2 in de Amsterdam Arena, gepresenteerd door Umberto Eco (werktitel: ‘Translator Aid’);

2) met dat geld: ludieke publieksacties (‘Adopteer een vertaler’), reclameposters, educatieve tv-spotjes, fluorescerende stickers op alle vertaalde boeken, 5% korting op het vertaalhonorarium aan uitgevers die de naam van de vertaler prominent vermelden, enz.

3) als dat allemaal niet helpt: staken tot er een nijpend gebrek aan boeken dreigt te ontstaan (immers, 67% van alle in het Nederlands uitgebrachte fictie is vertaald).

Nu ik dit zo opschrijf, krijg ik er direct zin in. Misschien is nog niet alles verloren. Vandaar tot slot nog maar eens een heel positief filmpje, een willekeurige collectie boekomslagen van Europese uitgeverijen waaruit blijkt dat de naam van de vertaler heel goed kan worden vermeld zonder dat het omslag er onaantrekkelijk van wordt:

Martin de Haan

In de Oorshop

Beheersbaarheid

Het boek waar ik momenteel aan werk heet Une rencontre en is geschreven door Milan Kundera. Ik ben zijn vaste vertaler, dit is mijn vierde boek van hem na de romans Identiteit en Onwetendheid en het essay Het doek. Voor wie het nog niet wist: de in Tsjechoslowakije geboren Kundera woont sinds 1975 in Frankrijk en heeft inmiddels acht boeken in het Frans geschreven, twee meer dan de zes Tsjechische titels die hij tot zijn officiële oeuvre rekent (zijn jeugdwerk, met name drie toneelstukken en drie poëziebundels, heeft hij afgezworen). Hij is dus geen Tsjechische schrijver meer en wil ook geen Franse schrijver zijn, maar een Europese schrijver die toevallig het Frans hanteert.

Martin de Haan

Kundera heeft de reputatie vertaleronvriendelijk te zijn, wat hij te danken heeft aan de bezetenheid waarmee hij na zijn emigratie de vertalingen van zijn werk is gaan herzien. Op een gegeven moment was hij daar haast meer tijd aan kwijt dan aan het schrijven zelf, zegt hij met gevoel voor zelfspot in het nawoord bij de derde, definitieve Franse versie van De grap.

De reden is eenvoudig: toen hij zich in Frankrijk had gevestigd, ontdekte hij dat de vertaler van zijn eersteling de kale, nauwkeurige stijl had opgesmukt met bloemrijke beelden (want dat zou de Franse traditie vereisen). Voorbeeld: de zin uit De grap die door Jana Beranová in het Nederlands is vertaald als: ‘De hemel was blauw en het was een schitterende oktobermaand’, luidde in de eerste Franse vertaling: ‘Onder een helblauwe lucht hees oktober zijn weelderige vlag.’ In andere vertalingen stuitte de argwanend geworden auteur op vergelijkbare of nog ergere aanpassingen (de eerste Engelse vertaler van De grap had het boek zelfs ingekort en de volgorde van de hoofdstukken veranderd), en hij besloot nieuwe vertalingen in het vervolg zoveel mogelijk te controleren.

De componist Ligeti verbood Ronald Brautigam zijn pianoconcert te spelen omdat hij zich niet herkende in de uitvoering. De romancier Kundera wees diverse vertalingen af omdat ze zijn esthetiek geen recht deden. Waar ligt de grens tussen terecht ingrijpen en misplaatste bemoeizucht?

Het antwoord op die vraag valt niet in algemene termen te geven. Of liever gezegd, er zijn meerdere antwoorden mogelijk, die afhangen van de manier waarop je aankijkt tegen literatuur, taal en werkelijkheid. Zelf geloof ik niet in de volledige beheersbaarheid van taal: als de woorden eenmaal op schrift staan, gaan ze hun eigen leven leiden. Overigens is dat een van de hoofdthema’s uit Kundera’s romans: de onvoorziene en ongewilde gevolgen die onze woorden of daden kunnen hebben (en de vergeefse pogingen die we doen om de geest weer in de fles te krijgen). Het is misschien wel zijn persoonlijke paradox dat hij, die dit proces scherper beschrijft dan wie ook, zozeer een illustratie van zijn eigen these is geworden.

Ik mag hem graag, we zijn inmiddels vrij goed bevriend. Met mijn vertaalkeuzes bemoeit hij zich nooit, op mijn vragen geeft hij altijd voorbeeldig helder antwoord. Soms betrap ik hem op een foutje of een inconsequentie. Dan verzucht hij: ‘Waarom zijn niet meer vertalers zo kritisch?’

Martin de Haan

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Wandelen door Parijs

Martin de HaanAfwisseling moet er zijn, dus laat ik maar eens voor wat kleur en beweging zorgen terwijl mijn medeblogger Rokus met vrouw en kind door Frankrijk fietst (hopelijk niet door het onweer dat nu boven de Morvan hangt).

Geen beter begin, in dat geval, dan een filmpje van een wandelende vertaler. Nietzsche zei het al in reactie op Flaubert, die had beweerd dat je alleen zittend kon denken en schrijven: ‘Daar heb ik je, nihilist! Het zitvlees is nu juist de zonde tegen de heilige geest. Alleen gelopen gedachten hebben waarde.’ En hij heeft groot gelijk, ook al komt er in de praktijk vaak weinig terecht van al die mooie wandelplannen. (Mijn andere vertaalvriend, Jan Pieter van der Sterre, heeft behalve wandelen overigens nog een andere methode: ‘Daar moet ik even over douchen.’)

Enfin, hier dus dat filmpje:

De voeten die u hier ziet behoren niemand anders dan Rokus toe. Dit historische filmmateriaal maakt deel uit van een bescheiden reportage die we op 24 februari 2003 samen hebben gemaakt nadat we eerst aan de École Normale Supérieure in de befaamde Rue d’Ulm het maandelijkse séminaire over Prousts Contre Sainte-Beuve hadden bijgewoond (daarover later meer) en vervolgens in ons stamrestaurant op het naburige Place de l’Estrade een goede maaltijd hadden genoten met als nagerecht de vertrouwde cuisses de pomme (of wat we als zodanig hadden ontcijferd op de menukaart).

De reportage, een reeks van nog geen vijftig foto’s, heeft als onderwerp een wandeling door Parijs die door minstens vier mensen al eerder was gelopen: Raymond Queneau, Remco Campert, Rudy Kousbroek en Hans Keller. De kans is overigens groot dat veel meer mensen dezelfde route hebben gelopen, want Queneau, die waarschijnlijk de eerste was, heeft de hele wandeling beschreven in een gedicht uit de bundel Courir les rues (1967) met als leidmotief de opzienbarende snelheid waarmee de vorm van een stad verandert: sneller dan het menselijk hart, als we Baudelaire mogen geloven.

100_0056Campert, Kousbroek en Keller maakten van gedicht en wandeling een film van ruim een uur, die op 24 september 1978 werd uitgezonden door de VPRO. Wijzelf hebben ons noodgedwongen beperkt tot foto’s, waarbij de taakverdeling als volgt was: Rokus las een paar verzen uit het gedicht voor, we zochten de beschreven plaatsen op en ik zorgde voor de vereeuwiging. Als de beschrijving niet direct duidelijk was gingen we te rade bij een buurtbewoner, zoals hier in de Rue du Dr Finlay, waar op nummer 3 de helderziende madame Sacco heeft gewoond over wie André Breton schrijft in Nadja.

En zo liepen we op die stralende februarimiddag van hotel Hilton in de Rue Jean-Rey naar metrostation Balard, via straten, wijken en een kerkhof (het Cimetière de Grenelle) waar we anders nooit zouden zijn gekomen. Hier de volledige reportage, verwerkt tot filmpje:

Rest me nu alleen nog het gedicht te vertalen. Aan de voorbereiding zal het niet liggen.

Martin de Haan

Objectiviteit

Toen ik net met literair vertalen begon, laten we zeggen de eerste vijf jaar (1996-2001), dacht ik dat een vertaling beter werd naarmate je er vaker doorheen ging. Van al mijn vertalingen uit die tijd (de eerste twee Kundera’s, de eerste twee Houellebecqs, Adolphe van Benjamin Constant) staan nog altijd tussen de vijf en de tien achtereenvolgende versies op mijn harde schijf. Wie wat bewaart, heeft wat.

Martin de HaanTegenwoordig werk ik zoals de meeste literair vertalers waarschijnlijk doen: ik maak eerst een snelle kladversie om een Nederlandse basistekst te hebben, daarna werk ik de hele tekst uiterst geconcentreerd door, zin voor zin, waarbij de ijzeren wet geldt dat ik pas naar de volgende zin mag als alle problemen zijn opgelost. En ten slotte volgt er nog een relatief snelle laatste lezing ter controle, met name om de onvermijdelijke storende herhalingen en ongewenste klankeffecten weg te werken.

Dat lijkt misschien een weinig flexibele werkwijze, maar ik weet uit ervaring dat die me heel veel tijd bespaart. Als je telkens opnieuw door de hele tekst heen moet om hangende problemen (misschien) op te lossen, moet je elke keer ook alle zinnen lezen die al wel goed zijn – met bovendien het gevaar op Verschlimbesserungen, in een opwelling aangebrachte verbeteringen die in feite verslechteringen zijn. Hoewel ik eerlijk gezegd niet erg vatbaar ben voor dat soort opwellingen: ik meen altijd heel objectief te weten wanneer een zin af is – wat natuurlijk niet wil zeggen dat ik later niet van mening kan veranderen, of dat andere mensen me niet op bepaalde mankementen kunnen wijzen.

Uit de mond van iemand die graag benadrukt dat literair vertalen een kwestie van keuzes maken is en dat er altijd meerdere vertalingen mogelijk zijn (zie de eerdere afleveringen van deze blog), kan dat woord ‘objectief’ verbazing wekken. Niettemin is het voor mij het enige woord dat in deze context van toepassing is. Niet omdat ik heimelijk toch geloof in de mogelijkheid van een een-op-eenverhouding tussen brontekst en vertaling, maar omdat ik al vertalend altijd het idee heb dat de oplossing ergens op me ligt te wachten, ergens buiten mij. Niet in de brontekst, want die spreekt geen Nederlands, maar in de vertaling zelf, die me eerst influistert dat ik er nog niet ben, en uiteindelijk dat ik er ben: van alle mogelijke keuzes heb ik de beste gevonden, met uitsluiting van alle andere (en met veronachtzaming van eventuele nog betere keuzes waaraan ik niet heb gedacht).

Ik weet het, als je het goed analyseert is het onzin. Een vertaling die zichzelf als een baron van Münchhausen uit het moeras van de taal omhoog trekt, dat klinkt niet bijzonder geloofwaardig. Maar wat objectief gezien subjectief is, is subjectief gezien objectief: elke vertaler maakt andere keuzes, en toch denkt elke vertaler de beste keuze te maken.

Nou ja, sommige vertalers dan toch. En als je al die ‘beste vertalingen’ van dezelfde tekst naast elkaar legt en laat beoordelen door de vertalers zelf, vallen er alsnog heel veel af. Dat heet intersubjectiviteit, en het is geen waarheidsgarantie.

121_2164-2

Martin de Haan


Bekkentrekkerij

Na mijn eerste bijdrage aan deze blog ontspon zich een mini-discussie over de al dan niet wenselijke ‘onzichtbaarheid’ van vertalers, waaraan Martin een korte maar krachtige bijdrage leverde. Ik citeer: ‘Een goede vertaler bouwt direct zo veel krediet op bij de lezer, dat ook zijn gewaagdste keuzes onzichtbaar zijn (dwz door de lezer als onvervreemdbaar onderdeel van het boek worden ervaren, en dus als keuzes van de auteur). Je ziet ze pas als je de vertaling met het origineel gaat vergelijken – of beter nog, met andere vertalingen van dezelfde tekst.’

RH.IDEen aantrekkelijk idee, vind ik, de vertaler die ‘krediet’ opbouwt bij de lezer, maar bij nader inzien vraag ik me af of er geen tegenstrijdigheid sluimert tussen de woorden ‘direct’ en ‘opbouwen’. Zoals schrijvers hun lezers ook pas geleidelijk aan voor zich winnen – of verliezen – zo lijkt mij het krediet dat de lezer een vertaling bereid is te geven geen deal die vanaf de eerste bladzijden wordt gesloten maar een beloning voor de volgehouden stilistische inspanning, de overtuigende toon, de visie van de vertaler (ook een woord dat Martin in deze context graag bezigt, zie zijn vorige blog).

Ik stel me met andere woorden voor dat een lezer zo’n vertalersvisie niet van meet af aan, en bloc aanvaardt, maar alleen als zijn leestraject door voldoende herkenningspunten is afgebakend. Krediet bouw je geleidelijk aan op, door je lezer ertoe te verleiden zich ‘thuis’ te voelen in de vertaling, zodat hij bereid is ook bevreemdende passages of gewaagde keuzes voor lief te nemen.

In mijn Michonvertalingen heb ik regelmatig het gevoel gehad dat ik zo’n tweesporenbeleid voerde, dat ik maximaal recht moest doen aan de complexiteit van de tekst maar tegelijk elke kans moest waarnemen om zo gewoon mogelijk Nederlands te gebruiken. Ik heb dat ooit, bij gebrek aan een beter woord, betiteld als ‘bekkentrekkerij’: trekken aan de taal, wrikken aan de zinsbouw, morrelen aan de woordkeus, maar die taal tegelijk zo goed mogelijk laten bekken. Alsof de captatio verborum, de jachtmakerij op woorden, steeds moet worden ingebed in een captatio benevolentiae, een poging om de lezer gunstig te stemmen, door hem het vertrouwen in te boezemen dat de zinnen die hij leest doelbewust gekozen zijn en niet de neerslag van krakkemikkige taalbeheersing.

In zijn pogingen om ‘gewoon’ te vertalen kan een vertaler trouwens ook overdrijven. Ooit heb ik de kans gekregen een eigen Michonvertaling te vergelijken met het werk van een voorganger. Vie de Joseph Roulin uit 1988 verscheen in 1990 (het Van Gogh-jaar) in een vertaling van Marijke Jansen onder de titel Joseph Roulin – de postbode van Van Gogh, maar ook in de enige jaren later door mij vertaalde bundel Meesters en knechten. Michon beschrijft hoe Van Gogh in Arles een voor een alle leden van het gezin Roulin portretteert, ‘tous les membres de cette sainte famille prolétaire comme l’Autre, généreuse et souffrante’ (‘alle leden van dat vrome, edelmoedige, lijdende gezin, proletarisch als Christus’, vertaalde Jansen; ‘alle leden van die heilige familie, gulle, ploeterende proletariërs zoals ook de leden van die Andere’, vertaalde ik): postbode Joseph zelf, zoon Armand, vrouw Augustine met in haar armen de kleine Marcelle. ‘Il peignit aussi le petit infant, le pauvre Camille qui n’est que limon mal pétri coiffé d’une casquette de collégien (…)’. Jansen dacht bij deze zin wellicht aan een bekende zeepreclame uit de jaren 80 (‘de wilde frisheid van limoenen’), en vertaalde Camilles ‘slecht geknede kleikop’ als een ‘slecht uitgeknepen citroen’. Weg krediet!

Maar zulke voorbeelden zijn even beschamend voor wie ze citeert als voor wie erin wordt geciteerd. Het is tendentieus om een vertaling af te rekenen op de enkele faliekante blunder die erin voorkomt. Een vertaler moet niet alleen begrijpen wat er staat – al is dat uiteraard een conditio sine qua non – maar vooral gestalte weten te geven aan de vormkracht van het origineel. De kunst is niet om de betekenis van het origineel correct te interpreteren maar om ritme en toon ervan te herscheppen, parmantiger gezegd: om zich te laten bezielen door de adem die het tot leven wekt. Hoe meer in een literaire tekst de taal wordt vernieuwd en ‘gesubjectiveerd’, hoe meer ook de vertaling ervan het ontwerp van een nieuwe, gesubjectiveerde taal moet zijn. Die laatste frase heb ik overigens niet zelf verzonnen maar ontleend aan de Franse dichter, vertaler en theoreticus Henri Meschonnic.

Over de prikkelende ideeën van Meschonnic, over het vertalen van Michon, Bergounioux en Perec, over het Nederlands van Madonna en over wat zich verder zoal aandient zou ik voor deze blog graag nog willen schrijven. En misschien ook over het wedervaren van een fietsende Nederbelg in Frankrijk, want ik trek er een paar weken tussenuit. Dat alles dus te zijner tijd: Martin, ik geef de pijp aan jou.

Rokus Hofstede

I love translators!

Ging het om een Sloterdijkvertaling van Hans Driessen? Ik weet het niet meer. Wat ik nog wel weet is dat collega Paul Beers, nooit te beroerd voor een spetterende reactie, de VPRO Gids er met een boze brief op wees hoe verkeerd het was om een vertaling te bespreken zonder de naam van de vertaler te noemen. En wat ik vooral nog weet is dat daarop een andere ingezonden brief van een lezer uit Groningen volgde, waarvan de strekking luidde: ‘Vertalers moeten juist blij zijn dat hun naam niet wordt vermeld, gezien het prutswerk dat ze vaak afleveren.’ Einde discussie.

MartindeHAndere anekdote. Toen ik eind vorig jaar moest uitleggen waarom de Europese vertalersraad CEATL alsnog een plaats hoorde te krijgen in de werkgroep ‘Creation and Creativity’ van het platform ‘Access to Culture’ (een aardig bedenksel van de Europese Commissie om de versnipperde culturele sector met één stem te laten spreken), luidde de reactie van de overigens bijzonder welwillende moderatrice: ‘Ik snap het niet, vertalers maken toch geen oorspronkelijk werk?’ Maar toen ik begon te zwaaien met Art. 2 lid 4 van de Berner Conventie (‘vertalingen worden beschermd als oorspronkelijke werken’) en betoogde dat de oorspronkelijkheid van literaire vertalingen rechtstreeks voortvloeit uit de esthetische en conceptuele keuzes die elke vertaler moet maken, was ze direct enthousiast: ‘I love translators!’

In mijn cd-kast heb ik tien uitvoeringen van Bachs Wohltemperierte Klavier staan: Sviatoslav Richter, Evgeni Koroliov, Angela Hewitt, Glenn Gould, Edwin Fischer, Till Fellner, Andras Schiff, Léon Berben, Bob van Asperen, Rosalyn Tureck. Dat is geen kwestie van snobisme: elke uitvoering roept een volstrekt eigen klankwereld op, het zijn voor mij echt tien verschillende muziekstukken (die ik afhankelijk van mijn stemming ook nog eens telkens anders waarneem). Tien uitvoeringen is veel, bij andere muziek zijn de verschillen tussen uitvoeringen veel kleiner en is één goede uitvoering genoeg (de muziekindustrie concurreert zichzelf kapot door telkens nieuwe opnamen van telkens dezelfde stukken uit te brengen), maar als vertaler kijk ik hoe dan ook watertandend naar dit hele fenomeen van parallelle versies. In de Volkskrant schreef ik daar op 2 februari 2007 het volgende over (het grotere stuk waar het uit komt staat niet meer online dus ik citeer maar even, met een paar kleine aanpassingen):

Homerus, Euripides, Dante, Montaigne, Rabelais, Shakespeare, Baudelaire, Rimbaud, Szymborska: van al deze groten zijn de laatste decennia parallelle vertalingen verschenen, doorgaans van hoog niveau. Dante spant de kroon met maar liefst drie recente versies, wat drie van de vier vertalers zelfs een tv-optreden bij Hanneke Groenteman opleverde. Ook het moddergevecht tussen de Baudelaire-vertalers Peter Verstegen en Petrus Hoosemans werd in de pers breed uitgemeten. De tendens is duidelijk en begrijpelijk: als er meerdere vertalingen van eenzelfde werk uitkomen, is er ineens veel meer aandacht voor de vertalers en hun prestaties.

Het recentste voorbeeld van zo’n dubbelvertaling, en waarschijnlijk ook het mooiste, vormen de onlangs verschenen Rimbaud-bundels van Paul Claes en Hans van Pinxteren. Beide topvertalers zijn al decennialang in de weer met de kind-dichter, en beiden hebben nu een herziene versie van hun eerdere vertalingen uitgebracht (waarin ze elkaars keuzes ongetwijfeld hebben meegewogen, al vermeldt Claes Van Pinxteren vreemd genoeg niet in zijn bibliografie), dus dit is de ideale situatie voor een vergelijking in muzikale zin, waarbij niet de correctheid van de uitvoeringen centraal staat, maar de visie die erin besloten ligt.

Die draait niet alleen om woordbetekenissen, maar vooral ook om stilistische keuzes, vederlichte details die pas samen gewicht krijgen. Beide vertalers hebben esthetische vertalingen gemaakt en zich dus hypothetisch afgevraagd hoe Rimbaud in het Nederlands zou hebben geschreven, en ze komen daarbij soms tot heel andere oplossingen. Neem het begin van ‘Alchimie du verbe’. Claes maakt daarvan: ‘Mijn beurt. Het verhaal van een van mijn dwaasheden. / Allang voelde ik mij de meester van alle mogelijke landschappen en vond ik de grote namen uit de moderne schilderkunst en poëzie belachelijk.’

Van Pinxteren: ‘Nu ik! Verhaal van een van mijn bevliegingen. / Al tijden lang bazuinde ik rond dat ik alle mogelijke landschappen bezat, en ik maakte mij vrolijk over de kopstukken van de moderne poëzie en schilderkunst.’ Beide versies ‘kloppen’ met het Frans, maar in die van Claes klinkt de inkeer haast sereen, in die van Van Pinxteren eerder spottend. Pas door de twee vertalingen wordt die keuzemogelijkheid in de Franse tekst zichtbaar: ook de Franse lezer kan er iets van leren. En ook de vertalingen zelf kunnen weer op eindeloos veel manieren worden gelezen.

Piet Gerbrandy schreef in zijn Volkskrantrecensie: ‘Dat Rimbaud steeds opnieuw vertalers trekt, komt doordat geen enkele weergave erin slaagt de rijkdom van de Franse tekst te doen wedervaren. […] Iedere vertaling benadrukt noodzakelijkerwijs bepaalde aspecten en maakt andere onzichtbaar.’ Die uitspraak behoeft op zijn minst enige nuancering, en je zou hem zelfs kunnen omdraaien: elke goede vertaling werpt een nieuw licht op de oorspronkelijke tekst en vergroot daarvan de rijkdom, die alleen maar bestaat als interactie, interpretatie, vertaling. Een tekst is geen hermetisch afgesloten schatkist.

Kortom, moeten vertalers blij zijn als hun naam niet wordt vermeld? Nee, natuurlijk niet, maar daar gaat het niet om. Waar het om gaat is niet de vraag of de individuele vertaler blij is met zijn lot (persoonlijk ben ik bijzonder blij, zoals mijn foto al laat zien), maar simpelweg de elementaire vraag of we vinden dat de maker van een oorspronkelijk werk bij name moet worden genoemd. En als dat werk een prutswerk is, ook prima: dan weet je als lezer de volgende keer wat je kunt verwachten bij het zien van die naam.

Martin de Haan


Meer blogs

  • Afbeelding bij Gymnastique, tussen gezond en presteren

    Gymnastique, tussen gezond en presteren

    Larousse 2 Ik hijg uit van 5 gymnastiekoefeningen. Zoals een fysiotherapeut eens genadiglijk beweerde: ik heb een ‘strak bandsysteem’. In het Nederlands is dat: ik ben zo stijf als een hark. Het moet ergens rond de industriële revolutie zijn geweest, in de periode van urbanisatie dat op lagere scholen voor het eerst ruimte werd gegeven...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Paris et nous

    Paris et nous

    Larousse 1 Een stad is een driedimensionale encyclopedie. Een droom van ervaringen waarin je tracht door te dringen. Nu behandelt Parijs je hoe dan ook zoals een gezond lichaam een microbe zou behandelen: het probeert met alle macht te voorkomen dat je erin doordringt. Terwijl je zo graag alles over deze stad zou weten. De wanhopigste...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Larousse. De droom van kennis

    Larousse. De droom van kennis

    De droom van kennis 0 De mooiste pagina’s van de zestiendelige grote Oosthoekencyclopedie waren de transparante menselijke lichamen, waarmee je bladzij voor bladzij dieper het lichaam in zonk. Eerst de huid eraf, dan zag je een zenuwstelsel, een bladzijde verder het hele spiertraject, nog weer dieper bloedvaten, ingewand, en tenslotte het gebeente. De encyclopedie was...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Plonia Westendorp
    Plonia Westendorp

    Plonia Westendorp (1998) is verpleegkundige en student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.

  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

  • Foto van Marian van der Pluijm
    Marian van der Pluijm

    Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.