De bestelling

Mijn hart slaat twee slagen over wanneer ik de zaak binnenstap. De rij van de kassa is tot de ingang. Alle zitplekken zijn bezet, enkele met personen die op hun bestelling wachten, anderen eten er. Ik zucht en sluit mij aan in de rij. Vijf personen voor mij. Ik hoor de deur achter mij opengaan. Nu is er iemand na mij. Ik ga ervan uit, aangezien ik een uur geleden een bestelling heb geplaatst,  dat die al klaar is. De zaak is op een hoek van twee straten en heeft een gevel van deels donker getint glas en deels beton. Aan de binnenkant heb je ongeveer acht zitplekken. Op de vloer heb je tegels met de kleuren blauw en crème gecombineerd. De muren zijn verder wit geschilderd. Het plafond is ook wit. Tegen de twee muren hangen lijsten, een met een foto van Mahatma Gandhi, een met een foto van Barack Obama en uitgeknipte recensies uit verschillende kranten over de plek. De balie waar de kassa staat is gemaakt uit mahoniehout en erop de lijst met gerechten die de zaak verkoopt. De prijzen zijn steeds met een marker aangepast in plaats van een nieuwe lijst uit te printen met de nieuwe prijzen. Een televisie waarop videoclips te zien zijn hangt vanuit het plafond. Ik kijk al de hele week uit naar het gerecht verrijkt met boulanger. Ik heb mijn ontbijt overgeslagen om het verlangen ernaar te vergroten. Nu twijfel ik of dat wel zo’n goed idee was.

“Hoe bedoel je “mijn bestelling is nog niet af”?!” schreeuwt een vrouw met een beetje vol postuur in een geruite jurk tegen de kassière. “Ik heb ruim twee uren geleden besteld. Jullie zeiden dat mijn bestelling op tijd af zou zijn en nu zeg je mij dat het nog niet klaar is. Het kan me niet schelen dat het druk is.”

Ik zie haar al over de balie springen om de kassière die haar aankijkt met grote ogen te wurgen. Ze heeft een haarnet om waar je haar sluike haar nog erdoor kan zien. Ze heeft ook  een bruine schort. Een tatoeage, een naam, in de buurt van haar sleutelbeen, wordt deels bedekt door haar rode blouse met bloemenmotieven. 

“Momentje”, zegt de kassière na enkele seconden. Ze loopt daarna naar de keuken. Die is een paar stappen naast de kassa. Ik vraag me af of ze is gaan vragen hoe ver ze zijn met de bestelling of dat ze is gaan schuilen. De klant kijkt even om zich heen. Haar ogen spuwen vuur. De kassière komt terug met de mededeling dat de bestelling binnen vijftien minuten af is. De vrouw draait om, trekt een gezicht zolang als de Henck Arronstraat, neemt plaats bij een tafel naast de kassa en wacht haar bestelling af. De gezichten van de andere klanten in de rij zien er ook niet fraai uit.  Ik kijk even naar het plafond. Mijn maag begint te draaien. Ik veeg mijn gezicht even af met mijn blote hand. Zweet begint mijn poriën uit te komen ondanks dat de airco aan is in de zaak. De kassière gaat een tafel schoonvegen van een koppel dat hier wil eten. In harmonie zuchten de mensen in de rij. Ik besef nu dat ik geen ander personeel op de vloer zie. De kassière moet alles zien te doen. De bestelling van  tien roti’s van de klant die volgt, is wel af. De rij gaat een stukje naar voren. De twee klanten die daarna volgen hebben het geluk ook mee. Een reikt ze dienblad met twee porties aan voor consumptie op de plek en de ander krijgt zijn bestelling van zes porties direct. Ik kruis mijn vingers dat het universum mij vandaag goedgezind is.

De zaak verkoopt naar mijn mening de beste roti’s in Suriname. Zachte rotiplaten. Lekkere kip met  aardappel in masala, niet te zout of te pittig. Keuze uit de groenten, boulanger of kousenband of beiden. Ik neem altijd boulanger. In het weekend hebben ze ook doks en schaap. Vergeleken met andere rotizaken zijn wel open tot een uur of drie. Op de zaterdag is het extra druk met bestellingen. Ik twijfel of het wel een goed idee was om juist op deze zaterdag roti te bestellen. Zo’n laatste weekend van de maand waarbij ook de meeste mensen salaris hebben ontvangen. Men wil meestal buiten eten halen. 

De man voor mij moet ook even wachten op zijn bestelling. De kassière gaat weer de keuken in en komt daarna triomfantelijk de keuken uit lopen. Ze houdt een zak met vier porties omhoog. Ze geeft die af aan de vrouw en gaat. Wanneer ik eindelijk aan de beurt ben, na twintig minuten staan in de rij, geef ik mijn bestelling door.

“Bestelling van Kevin. Twee roti extra, een met kousenband en een met boulanger, aubergine.”

Ze kijkt me aan alsof ik Mandarijn praat. Ze bekijkt daarna een aantal briefjes naast haar met bestellingen, maar vindt blijkbaar die van mij niet.

“Nog een keer uw bestelling?” vraagt ze.

“Tweemaal roti extra, een met kousenband en een met boulanger. Op naam van Kevin.”

Ze loopt naar de keuken en wanneer ze weer terug is, zegt ze “we zien uw bestelling niet. Heeft u wel de bestelling bij ons geplaatst?”.

Mijn binnenste begint te borrelen.  Mijn handen trillen.

“Ik heb mijn bestelling hier geplaatst. Onder de naam Kevin. Anderhalve uur geleden.”

Ze loopt weer naar de keuken. Ik adem in en blaas uit. Ik kijk naar de klant die voor mij was en ook nog even moest wachten. Kale man met een stoppelbaard. Hij lacht. Ik zie een gouden tand uitsteken. Hij schudt zijn hoofd. De kassière komt weer naar buiten met twee porties. Mijn vreugde wordt direct de grond in geboord wanneer ze het aan die andere klant geeft. 

“Sterkte” zegt hij wanneer hij langs mij loopt. Ik wil ontploffen. Rustig, kalm, relax, adem in, adem uit zeg ik tegen mezelf. Ik wil het voorkomen want de schade zal niet te overzien zijn.

“Vijf minuten”, zegt ze. “We hadden uw bestelling verlegd, hoor. Het is druk toch. Inmiddels hebben we die gevonden en we maken het in orde. U kunt even aan de linkerkant van mij plaatsnemen.”

Ik zucht en neem plaats. Even aan wat anders denken.

De eerste keer dat ik mij kan herinneren dat ik het Surinaams gerecht dat meegekomen is met de Hindostaanse Immigratie at was toen ik vijf of zes was. Mijn oma bracht mij naar een roti shop aan de overkant van de centrale markt. De shop is er niet meer. De roti plaat was enorm. Erop een eiland van aardappelen en kip met masala. En boulanger. Mijn oma scheurde een stuk van de plaat en rolde een beetje van het eiland erin. Ze voerde mij het. Het moment dat het op mijn tong belandde, wist ik niet wat er met mij gebeurde. Een explosie van verschillende smaken. Ik at de roti binnen de kortste keren op, bijna zonder te kauwen. Mijn oma volgde het spektakel met grote ogen en een brede lach. Het gerecht meegekomen met de Hindostaanse Immigranten had mijn hart veroverd. Elke keer wanneer ik een roti eet word ik, al is het voor maar drie seconden, naar deze herinnering teruggevoerd.

“Uw bestelling is af”. Ik kan rondhuppelen alsof ik het winnend doelpunt heb gescoord in het FIFA-wereldkampioenschap voetbal. Ik sta op en neem de bestelling. Net wanneer ik wil weglopen met mijn prijs zegt de dame “we hadden geen boulanger meer hoor, dus hebben voor de andere portie ook kousenband gezet.”

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

In de Oorshop

Alsof er niets te gebeuren staat

Op de dag waarop ik mijn koffer in zou pakken, werd ik belabberd wakker. Een griepje, dacht ik nog, maar na een uur besloot ik toch even een wattenstaafje in mijn neus te schuiven. Terwijl ik voor mijn gevoel met het stokje tandsteen van mijn brein aan het krabben was, bedacht ik dat ik al een half jaar lang niet meer getest had.

Om de tijd tot de uitslag te doden besloot ik maar wat overhemden op te vouwen en mijn toilettas klaar te maken. Het zou vast een griepje zijn, bleef ik tegen mezelf herhalen: niets aan de hand. De dag erna zou ik gewoon op de achterbank van de Fiat van Ef en Het naar Normandië zitten, en reden we naar het chateau waar Ef met Lena vaak de jaarwisseling had doorgebracht. Dit jaar mochten Het en ik mee, en daar keek ik enorm naar uit. Ik zag ons al lopen over het strand, drinken aan de lange tafel in het chateau, en door de omgeving slenteren. We zouden allemaal aan Lena denken, zodat ze in gedachten nog een beetje bij ons was.

Na drie kwartier vouwen, proppen en inpassen, besloot ik te gaan kijken naar de uitslag. Dat virus zou me niet voor de éérste keer pakken op uitgerekend dit moment, dacht ik nog, maar toen ik keek, zat ik fout. Twee rode streepjes.

Ik appte Ef met het droevige nieuws, en belde even later ook nog met hem. De tranen hoopten op achter mijn ogen. Ondertussen bonkte mijn hoofd als een dansfeest, liep mijn neus als nooit tevoren en brak het zweet me uit. Ef was verdrietig, en ik ook. Ik vroeg hem of Het en hij voor drie wilden genieten, daar, in Normandië. En of hij veel foto’s wilde sturen.

Pas toen ik wat verloren aan de keukentafel zat, besefte ik dat ik voor het eerst alleen zou zijn tijdens de jaarwisseling. De voorgaande jaren was oudjaarsavond een blokkenschema geweest van familiebezoeken en feestjes. Met vrienden besprak ik dan het afgelopen jaar, haalden we herinneringen op en maakten we de balans op van weer een levensjaar. Op de achterkant van een tijdschrift begon ik na een tijdje haast therapeutisch een aantal gebeurtenissen van dit jaar op te schrijven. Toen ik alles doorlas, kon ik me amper voorstellen dat al die zaken in één jaar waren gebeurd. Het is grappig hoe herinneringen als een soort harmonica in elkaar worden gedrukt naarmate de tijd verstrijkt, maar dat je ze ook weer met één handomdraai uit kan trekken:  

Voor de poëzie mocht ik onder meer naar Brussel, Amsterdam en Lille. Mijn koelkast ging stuk. Ik mocht meeschrijven aan een cabaretvoorstelling, had mijn eerste, grote publicatie en begon wekelijks op deze plek te schrijven. Ik hield van drie meisjes, en elke keer dacht ik dat het niet meer zou kunnen. Ik leerde van een dichter op een gala dat dichters niet dansen. In de binnentuin van Nijgh en van Ditmar danste ik toch. Ik haalde weer een keyboard in huis. Ik at oesters én magnetronmaaltijden. Mijn fiets werd gestolen, en ik stal zelf een fietslampje voor mijn nieuwe fiets. Voor het eerst in mijn leven was ik op een bruiloft. De bardames en barmeneren in mijn stamkroeg gingen voelen als familie. Voor een documentaire ging ik naar concentratiekamp Neuengamme. Ik las bijna alles van Carmiggelt. Als stadsdichter schreef ik meer dan ik ooit had verwacht. Door de hele stad zag ik mezelf hangen op aanmoedigingsposters om te stemmen voor de gemeenteraadsverkiezingen. Ik vierde mijn verjaardag. Eén maand lang waande ik me een Amsterdammer. Ik bewerkte Shakespeare en las voor met een vrouwenkoor. Mijn vader gaf me een knuffel. Ik knuffelde de burgemeester. Ik huilde voor het eerst in jaren om een scène uit Casablanca. Madame Bovary was één dag kwijt. Lena en Roem raakten voor altijd kwijt. Ik vond nieuwe vrienden, en een reservesleutel die ik al vijf maanden kwijt was. En in de laatste stuiptrekkingen van het jaar kreeg ik dat virus, op het moment waarop ik het totaal niet had verwacht.

Wat ik nog ga doen, op de laatste dag van het jaar? Ik zet een fles wijn koud, en poets mijn mooiste glas. Dan proost ik met mijn kat. En daarna tuimel ik geruisloos het nieuwe jaar in, zo stil, dat het bijna lijkt alsof er niets te gebeuren staat.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Umwelt

Jakob Johann Freiherr von Uexküll bedacht het: het begrip Umwelt. In Ed Yongs Een immense wereld vormt het het centrale uitgangspunt: we leven in een wereld die elk dier anders waarneemt. Mensen hebben een beetje reuk, een aardig zicht, wat tast en een redelijk gehoor. Deze zintuigen definiëren, begrenzen de wereld die we waarnemen. Voor veel dieren ziet dat pakket er heel anders uit. Een hond heeft een zo ander en scherper toegerust systeem voor geur dat het moeilijk is je voor te stellen hij zijn wereld eruitziet. Misschien kun je het inderdaad nog het best vertalen naar zicht, als je die voorstelling wilt maken. Een hond loopt door een wereld waarin andere dieren en mensen potten verf hebben leeggegooid en er nog einden mee liepen, zodat er druppelsgewijs nog kilometers geel op de straat te zien is, naast oranje en bruin uit andere potten verf. Zoiets? Geeft dat de geurwereld van de hond in mensenogen adequaat weer? We leven allemaal op deze planeet met een geheel eigen waarneming ervan. Dit is in wezen ook waarom literatuur interessant is: de waarnemingen van een ander zien te begrijpen, haar umwelt waarnemen. Niet voor niets is schrijven over waarneming blijkbaar populair: ik kocht ook Ari Turunen De atlas van geur. Waar komen welke geuren vandaan? Hoe nemen we onze wereld waar?

IX
When the blackbird flew out of sight
it marked the edge
of one of many circles.

XII
The river is moving
the blackbird must be flying.

XIII
It was evening all afternoon.
It was snowing
and it was going to snow.
The blackbird sat
in the cedar-limbs.

Dit zijn drie van de dertien manieren om naar een merel te kijken, volgens Wallace Stevens. Het is nogal bevrijdend je te verdiepen in een andere umwelt. Niet alleen omdat je even je eigen umwelt – naar vermogen – kunt verlaten, maar omdat het de wereld groter maakt. Omdat je vanuit een ander perspectief naar dezelfde dingen kunt kijken. Of eigenlijk: zijn ze nog wel dezelfde? Of worden het er meer? In welk geval onze wereld groter wordt: een immense wereld.


Toen de merel uit zicht vloog
markeerde het de rand
van een van vele cirkels.

Dit is bijzonder goed waargenomen, en de kortste samenvatting van de vele andere werelden die je opent door naar dieren te kijken. Wat wij nog net waarnemen in de wereld van een ander wezen, is de rand van maar een van zijn vele keuzes en waarnemingen. Daar begint het pas.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Jarig

Al vijf jaar had ik mijn verjaardag niet gevierd – ik haat dat gedoe, heb een hekel aan kringopstellingen en vind het altijd een vreselijk geforceerd en gefingeerd moment. De laatste jaren heb ik me verscholen, ging ik heel even langs bij mijn ouders en verstopte ik me in de omhelzing van mijn woning.

Dit jaar heb ik me voor het eerst niet verscholen. In mijn stamkroeg praatte een vriendin haar mond voorbij, en vertelde dat ik binnenkort jarig was. Mijn gezelschap meldde luidkeels dat die dag niet geruisloos voorbij mocht gaan, en voor het eerst stemde ik in met een kleine festiviteit. Niet thuis, zonder die lullige kaasjes en worstjes en vooral zonder slingers en cadeautjes.

Ik zou, net zoals iedere andere, doodgewone doordeweekse dag, in de kroeg zitten, en wie wilde aanschuiven, was welkom. Omdat een aantal mensen die op het moment van de beraming van mijn verjaardag in de kroeg al had toegezegd, appte ik wat mensen met de mededeling dat ik niet ondergedoken zou zijn de nacht van mijn verjaardag, en dat ze welkom waren, als ze dat wilden. Ik had me vergist in de animo: als je vijf jaar je verjaardag niet viert, wil kennelijk iedereen erbij zijn, als je het wél viert. Later plakte ik er nog een dag achteraan, omdat een aantal mensen er graag bij wilde zijn, maar omdat ze van ver moesten komen of verplichtingen hadden, en omdat twaalf uur ’s nachts geen optie voor hen was, vroegen ze of ze ook op de dag zelf mochten komen. Geen verplichting, geen verwachting en vooral geen officiële viering van weer een jaar dat ik overleefd had, meldde ik er nog bij.

Op de avond voor mijn verjaardag streek ik neer in de kroeg, en tot mijn verbazing was ik razendsnel omring door een groep van fijne, lieve mensen die allemaal tot twaalf uur wilden wachten. Het was een bont gezelschap van vrienden, kroegmaten en gastheren- en vrouwen van mijn stamkroeg. Toen de klok twaalf sloeg, en ik al half van de kaart was, werd een halve liter bier gebracht met een brandende feestkoker die aan het glas was vastgeplakt. Op mijn verzoek werd er Maarten van Roozendaal gedraaid, en kwamen de flessen jonge jenever tevoorschijn. Er werd geknuffeld, gejuicht en vooral gedronken. Om drie uur wankelde ik tevreden naar huis, is me later verteld.

Ik heb mijn halve verjaardag geslapen. In de avond sleepte ik me naar mijn ouders, kreeg ik toch een cadeau, en was ik stiekem heel gelukkig dat ik het toch gevierd had, en dat ik even bij mijn ouders was. De kater bonkte tegen alle kanten van mijn hersenpan, maar toch liep ik om een uur of acht weer de kroeg binnen, omdat daar een groep van genodigden zich weer had verzameld.

De avond verliep net zoals de avond ervoor: er werd weer ongedwongen gedronken, geproost en gevierd. Ik voelde me jarig, maar op een goede manier. Bijna alle mensen die ik liefhad hadden zich ook op die avond weer verzameld, en dronken alsof het een lieve lust was. Ik heb geconstrueerd dat ik onomstotelijk gelukkig was, praatjes heb gemaakt met iedereen, en van alle kanten drankjes aangeboden kreeg. De kroeg werd een kolkend heelal en heel even had ik het gevoel dat ik het middelpunt mocht zijn. Mijn vrienden draaiden liefdevol om me heen.

Een van de weinige dingen die ik nog goed weet, is het moment waarop ik de kroeg rondkeek, al die lieve mensen zag, en dacht: dit is hoe ik het had gewild. Dit was hoe ik altijd mijn verjaardag wilde vieren. Geen gedoe, geen formaliteiten, maar mijn stamkroeg gevuld met de mensen zonder wie ik niet zou weten hoe te leven.

De kater duurde drie dagen, maar het was het waard. Ik was jarig geweest, had het verstrijken van weer een jaar gevierd, en ik was ontroerd door alle mensen die tijd hadden vrijgemaakt om naar de kroeg te komen. Ik was zelfs heel even emotioneel geweest, en had bijna gehuild, om het feit dat ik bestond, om het feit dat ik me mag omringen met zo veel lieve mensen, om hoe mooi het was geweest. En weer schalde dat nummer van Maarten van Roozendaal door de kroeg.

Het was mooi. Om te janken, zo mooi. Ik denk dat ik volgend jaar wéér mijn verjaardag vier.

Beeld: Chanou van Kampen

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Nadagen

Na een midweek schrijven in het ongelooflijk fijne Bergense familiehuis van Rinske, reed ik Ivo terug naar zijn huis in Oost. We praatten minder dan we meestal doen, misschien omdat we elkaar de afgelopen avonden veel gesproken hadden, misschien omdat we allebei sip waren dat onze tijd buiten de tijd erop zat.

Het was helder en koud geweest, het strand verlaten, het duinzand lag bezaaid met ijskristallen die schitterden in het maanlicht. Onze late wandelingen waren een hallucinante ervaring.

Dagenlang werkten we met zijn vieren in een woonkamer van dertig vierkante meter – Rinske en ik aan de uiteinden van de eettafel, Ivo en Rob aan bureautjes voor de ramen. Natuurlijk had Ivo de plek met het mooiste uitzicht en was hij daar totaal niet geconflicteerd over.

Als we hem niet gedwongen hadden, zou hij de kamer overdag alleen verlaten hebben om te roken of te piesen. De drang naar het grote buiten kwam van Rob en in mindere mate van Otis de Hond, wat best een verrassing was.

Voor mij was dit de tweede keer dat ik met andere schrijvers ergens aan de slag ging. We werkten ieder aan ons eigen project, dus je zou je af kunnen vragen wat er dan qua werk te winnen is, maar er was iets met de stilte. Die was dieper dan alleen de afwezigheid van geluid, leek een eigen textuur te hebben: alsof normale stilte van gebleekt papier was en de onze van corduroy, een bedding die uitnodigde tot werken en het makkelijk maakte om te blijven zitten. In de woonkamer werd tot zeven uur ‘s avonds getikt en gezwegen.

Ik heb mijn vrienden beter leren kennen: Ivo ratelt op zijn toetsen en zucht zo nu en dan, staat op, gaat elders zitten, tuurt van een afstandje verstoord naar zijn scherm, maar keert er altijd weer naar terug. Rinske brandt een kaarsje naast haar laptop waardoor ze nét genoeg licht heeft om te kunnen werken en verdwijnt dan in die cocon van kaarslicht, in een capuchon van haar eigen haar. Rob tikt snel en vrij geruisloos met die lange dunne pianistenvingers van hem, daarna wil hij steevast weten wie er mee naar buiten gaat.

Wat ik herkende in de anderen: we doen dit werk om erin te kunnen verdwijnen, en dat gaat op een of andere manier nog beter als je met zijn allen in één ruimte zit. Ik geloof dat ik na een dag of twee – omdat ik degene was die kookte – als enige nog ongeveer wist hoe laat het was.

Het huis was een omhelzing, de vriendschap ook – het werk, niet te vergeten.

Toen ik Ivo had afgezet en thuiskwam had ik voor het eerst in maanden een gevoel van ruimte om me heen. Alsof ik iets van dat corduroy, van die tijdloosheid mee kon nemen het gewone leven in. Die nacht sliep ik dieper dan ik meestal doe, en ontwaakte uitgerust. Ik stapte op de fiets en reed naar de markt voor mijn wekelijkse boodschappen. Het licht in de Jordaan was om te janken, zo mooi. Ik maakte er een foto van.

Omdat B naar een hotel was met haar zus draaide ik de zaterdag alleen met de kinderen, nam ik mijn tijd voor alles. Pas toen ik met de mooiste groenten die ik had kunnen vinden thuiskwam en alles weg begon te bergen besefte ik dat Ada twee uur geleden al naar zwemles had gemoeten.

Ik vertelde B erover toen ze thuiskwam, en zij herinnerde zich wat ze die nacht had gedroomd: bij mij was beginnende dementie vastgesteld, voor de kleine dingen kon ze niet meer op me bouwen.

Hoezeer ik ook hoop dat ik niet dement word: zo’n fijne zaterdag heb ik tijden niet gehad.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Osipov!

Ik had een aantal studiegenoten van biomedische wetenschappen verteld dat ik woensdagavond naar een feestje bij Maxim Osipov zou gaan. (Osipov gaf het feestje ter afsluiting van het vak over Russische korte verhalen en novelles dat hij het afgelopen semester in Leiden had gegeven.) Dus, toen ik de dag erna, moe, na college met hen zat te praten, vroeg een meisje: ‘En? Hoe was het feestje in Amsterdam, nog veel wodka gedronken?’ Terwijl ik een wegwerpgebaar maakte, antwoordde ik: ‘Ach man, veel te veel gedronken.’ Het hele groepje barstte in lachen uit.

Maar ik hoorde ergens een haan kraaien. En op mijn tong lagen de woorden die ik aan mijn zin wilde toevoegen, maar ik kreeg de kans niet; het groepje was op een ander gespreksonderwerp overgeschakeld, een of andere kerstballenborrel en hoeveel zin ze daarin hadden. Ik deed er het zwijgen toe en schaamde me.

Ja, ik had meer gedronken dan ik normaal drink (normaal drink ik namelijk niet, dus meer drinken is makkelijk). Ja, iedereen op dat feestje zat lekker te drinken. Maar daar ging het helemaal niet om, het was bijzaak. Het drinken was, in ieder geval totdat ik wegging, ondergeschikt aan het gesprek. En de gesprekken gingen over literatuur, van Tolstoj en de dagboeken van Casanova die iemand aan het lezen was tot Arnon Grunberg, Tommy Wieringa en Simon Vestdijk; over muziek, van de kamermuziek van Beethoven en de strijkkwartetten van Sjostakovitsj tot de grote symfonieën van Mahler. De drank was ik allang vergeten toen ik thuis in bed lag. Maar waarom zei ik dan dat ik te veel had gedronken? Omdat zij daarnaar vroeg natuurlijk. Maar dat is niet het hele antwoord. Ik zei het ook omdat ik het gevoel had dat het raar zou zijn als ik eerlijk was. Het is wellicht stoerheid, maar veel van de gesprekken die ik bij mijn studie en elders hoor, gaan over hoeveel iemand nu weer heeft gezopen en hoe die van zijn fiets is gelazerd en alles heeft ondergekotst en waar en wanneer het volgende feestje is. Er is een jongen die altijd smakelijk vertelt hoe hij de avond tevoren is getript op wiet en drank. Hij gebruikt dan steevast het woord ‘escaleren’ (‘toen escaleerde het echt enorm’). Een soort van Niemand in de stad, maar dan slecht.

Toen ik voor het eerst de collegezaal bij Maxim Osipov betrad, merkte ik al meteen dat daar over hele andere dingen werd gepraat. Ik had me ingeschreven voor het vak omdat ik erg onder de indruk was van Osipovs eerste bundel korte verhalen en omdat ik wel eens wat literatuuronderwijs wilde volgen. Ik viel in een warm bad. Hier kon ik de naam Kafka laten vallen terwijl ik wist dat iedereen die aanwezig was, wist dat hij (1) een schrijver was en (2) dat hij De gedaanteverwisseling had geschreven; hier had men (1) van Oorlog en vrede gehoord en (2) men had het gelezen! (Of was het aan het lezen.) En belangrijker nog: de meeste mensen die ik sprak hadden meer gelezen dan ikzelf. Ik kon mijn hart ophalen.

En ik weet heel goed dat ook onder literaire figuren en literatuurstudenten veel gefeest en gedronken wordt, ik probeer niks te romantiseren, maar het verschil is, zo lijkt het: ze doen het, maar praten er niet over, ze praten over andere dingen.

Ik heb al die dinsdagmiddagen van de colleges genoten. Ik heb schrijvers gelezen die ik anders pas veel later of misschien wel nooit gelezen zou hebben: Babel, Leskov, Platonov. Vooral van Platonov ben ik erg onder de indruk en ik denk dat ik zijn verzamelde verhalen op mijn verlanglijstje zet. En ik heb werken gelezen die ik anders misschien wel links zou hebben laten liggen: Hadzji Moerat van Tolstoj, De zachtmoedige van Dostojevski, verhalen van Nabokov. Er is zoveel geschreven, dus het is goed als je soms ‘verplicht’ wordt iets te lezen.

En het heeft mijn liefde voor korte verhalen extra aangewakkerd omdat ik ontdekt heb hoeveel er mogelijk is binnen een verhaal. We hebben een heel spectrum aan verhalen besproken, van de absurditeit van Gogol en de alledaagsheid van Tsjechov tot de emotionele, bijna dichterlijke verhalen van Platonov.

En de colleges hebben ervoor gezorgd dat ik nog meer van de Russische literatuur ben gaan houden. Ik zal er nog meer van lezen. Dat weet ik zeker. 

Terug naar mijn ‘moment of shame’. Terwijl mijn studiegenootjes een spel kaarten tevoorschijn haalden en verder spraken over hun kerstballenborrel, wilde ik zoveel zeggen. Dat het mij niet ging om het drinken. Dat het mij ging om de colleges van Osipov en zijn diepe basstem die hilarische en ontroerende anekdotes over zijn eigen leven en de levens van de schrijvers vertelde. Dat ik Platonov had ontdekt. Dat ik nu veel aan Platonov dacht, aan hoe zijn verhalen mij zo raakten en dat ik nog steeds niet snapte waarom. Dat ik voor het feestje anderhalf uur met iemand door een ijskoud Amsterdam had gelopen, terwijl we spraken over Heijermans en over Frank Martinus Arion. Dat ik die jongen eigenlijk nog niet heel goed ken, maar dat we ondanks dat een gesprek gaande konden houden, omdat we literatuur geweldig vinden.

Maar ik zei niks en keek toe hoe zij de kaarten deelden. Ze vroegen aan mij of ik meespeelde, maar ik schudde mijn hoofd en keek toe hoe ze speelden. En om een of andere reden, moest ik denken aan De schoppenvrouw van Poesjkin. Stiekem hoopte ik dat ze na dit potje, faro/stoss zouden spelen… Dat zou bijna van een Gogoliaanse absurditeit zijn.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De mens als biopic

    De mens als biopic

    Aflevering 1 Samuel Sarphati Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Eerste zwaluw

    Eerste zwaluw

    Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Larousse 18 Er zijn veel wonderlijke zaken die Colin Turnbull beschrijft in zijn prachtige boek over de pygmeeën in de Congo. Door algemene depressie aangaande de toestand in de wereld merk ik een vergaande neiging tot escapisme in mijzelf op. Het werkelijk naar-binnen-drinken van antropologische studies als The Forest People van voornoemde Turnbull is er...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

  • Foto van Willemijn Kranendonk
    Willemijn Kranendonk

    Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.

  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.