Procedures voor de introductie

Met enige regelmaat krijg ik mails van mensen die informatie willen over het vertaalprogramma Tovertaal™. In het vertaaltijdschrift Filter heb ik namelijk ooit een reeks tests van dat programma gepubliceerd, die nu op internet staan (hier), en het contactadres leidt naar mij.

Martin de HaanEen paar dagen geleden was het weer zover: ‘Kunt u mij vertellen hoe ik aan een (bèta?-)versie van tovertaal kan komen. Als taalfreak ben ik daar wel benieuwd naar. Omdat ik mijn blog in het engels voer moet ik nogal eens een stuk tekst vertalen voor dat doel, en dat kost me eigenlijk wat teveel tijd naar mijn zin.’

Ik schreef terug wat ik altijd terugschrijf, namelijk dat alle informatie in de tests zelf staat, met name in de laatste, maar dit keer was dat niet voldoende, blijkens het antwoord: ‘Erg interessante en leuke stukjes die u geschreven heeft in uw tests van Tovertaal. Maar onderstaand antwoord begrijp ik niet. Ik heb nu inderdaad alle tests van a tot z gelezen (ik geef toe, de eerste keer was ik halverwege test 3 gestopt), maar de informatie die ik zoek kan ik toch echt niet vinden. Voor de goede orde: ik kijk op http://www.tovertaal.nl en de laatste alinea van test 4 luidt:

“Dit is de laatste van de vier tests. Het is mijn gewoonte geworden om elke aflevering te besluiten met een uitsmijter, en dat wil ik ook dit keer graag doen. Tovertaal™ heeft namelijk nog één prachtige mogelijkheid die totnogtoe niet ter sprake is gekomen: het programma kan ook zelf schrijven. Voer het onderwerp, het genre, de toon, de stijl, de lengte en eventueel een of meer details in, en binnen enkele minuten verschijnt er in perfect Nederlands (of Frans, of Chinees, afhankelijk van de geïnstalleerde taalmodules) een al even perfecte (of desgewenst gebrekkige) tekst in beeld. Ik hoef geen voorbeelden te geven, want die hebt u al gelezen: deze vier tests zijn door het programma zelf geschreven. Ik ben Tovertaal™.”’

Waarna de brievenschrijver besluit met de haast wanhopige vraag: ‘Kan ik daarin vinden wat ik zoek???’

De informatie in kwestie is natuurlijk dat het programma niet bestaat en dat het allemaal een verzinsel was, maar kennelijk hebben sommige lezers zulke hoge verwachtingen dat de waarheid domweg niet tot ze wil doordringen, zelfs niet na het lezen van de slotzin. Aanvankelijk was ik daar zeer verbaasd over, maar inmiddels ben ik eraan gewend. Het vertrouwen van de moderne mens in de techniek kent geen grenzen, en zelfs ‘taalfreaks’ nemen voor zoete koek aan dat het mogelijk is om een computerprogramma te maken dat alle mogelijke teksten, zelfs metrische en rijmende gedichten (zie test 4), niet alleen in perfect Nederlands omzet, maar ook in een esthetische vorm die het origineel volledig recht doet.

En dat terwijl ik aanvankelijk gewoon wat leuke stijlexperimenten wilde bedrijven, in een vorm waarvan ik dacht dat iedereen meteen zou snappen dat die fictief was. Niet dus. Na de eerste test kreeg ik direct een aantal mails van collega’s (professionele literair vertalers!) die zich bedreigd voelden in hun beroepstoekomst, en het aantal reacties (allemaal in dezelfde trant) nam alleen nog maar toe na de volgende tests, hoe grotesk ik die ook had proberen te maken. En hoewel je op internet goed moet zoeken om de site te vinden, levert die me dus nog regelmatig vragen op (o.a. van een lagereschoolvriend die ik al bijna dertig jaar niet meer had gezien, en die gewoon op zoek was naar een… perfect vertaalprogramma).

Volgens mij zullen vertaalprogramma’s de mens nooit kunnen vervangen. Woordenboeken en grammaticale regeltjes kun je (met moeite) in een machine stoppen, maar kennis van de context niet, en daarvoor zal dus altijd een menselijke vertaler nodig blijven – die natuurlijk wel gebruik kan maken van vertaalprogramma’s. Initiatieven zoals van het Franse ministerie van Cultuur, dat vorig jaar een openbare aanbesteding uitschreef voor vertaalsoftware die de anderstalige correspondentie kon verzorgen, zijn dan ook tot mislukken gedoemd (om nog maar te zwijgen van de vertaalmachines die de Amerikanen hebben gebruikt bij hun inval in Irak, naast het vizier gemonteerd op het geweer).

De beste manier om op dat soort waanideeën te reageren is ongetwijfeld die van de Franse vertalersvereniging ATLF: een protestbrief schrijven en die twee keer (heen en terug) door een vertaalmachine halen om te laten zien wat dat concreet oplevert. Zoiets bijvoorbeeld, de beginalinea van deze blog, ‘vertaald’ door Google Translate (Nederlands > Chinees > Nederlands):

‘Ik heb een aantal gewone mensen willen e-mail dialoogtaal vertaling procedures Magic™. Filter magazine in de vertaling heb ik in een reeks van proeven, de procedures voor de introductie, en nu op het internet (hier), en leiden tot contact met mij op.’

Martin de Haan



In de Oorshop

Het broeden

Het moet voor de Tirade-redactie geen geringe klus zijn geweest om de schriftelijke reacties van vierentwintig vertalers op tweeëndertig vragen te componeren tot een doorlopende tekst. Uiteraard hebben niet alle antwoorden het gehaald tot de gedrukte versie van het tijdschrift of tot het supplement op deze website (hier en hier, voor wie het is ontgaan).

RH.IDVandaar, exclusief voor de lezers van deze blog (of is het dit blog?), mijn apocriefe antwoord op de vraag: Op welk woord of op welke zin heeft u het langst moeten broeden?

De zinnen waar je het langs op broedt zijn niet noodzakelijkerwijs de moeilijkste, langste, ingewikkeldste. De kunst van het weglaten is van alle vaardigheden waarover een vertaler moet beschikken misschien wel de minst zichtbare. Een bondige, heldere zin bondig en helder vertalen is lastiger dan het lijkt.

Het langst heb ik gebroed op zinnen waarvan ik wist dat ik ze onder geen beding mocht verknoeien. Lang heb ik zitten broeden op de openingszin van Pierre Michons ‘Je veux me divertir’, een tekst uit Maîtres et serviteurs (vertaald als Meesters en knechten). ‘Je veux me divertir’ beschrijft de nadagen van de schilder Watteau, juister gezegd, de erotische en pornografische obsessies die hem door Michon worden toegedicht. De openingszin is wat dat aangaat meteen bijzonder expliciet: ‘Dans sa jeunesse, ne pas avoir toutes les femmes lui avait paru un intolérable scandale.’

De zin frappeert door de discrepantie tussen het prachtige, evenwichtige ritme en de ongehoorde aanmatiging die erin tot uiting komt. Om evenveel frappe in de vertaling te krijgen heb ik, na het terzijde schuiven van een eindeloze reeks varianten, gekozen voor een staande uitdrukking. ‘Dat hij niet alle vrouwen kon krijgen had hem, in zijn jeugd, getroffen als een grof schandaal.’

Jean-Antoine Watteau werd geboren in 1684 in Valenciennes en stierf in 1721 in Nogent-sur-Marne. Het Noord-Franse Valenciennes, ooit Valencijn, was in de zestiende eeuw een bolwerk van calvinisme. Het is niet onmogelijk dat Watteau in zijn jeugd Nederlands sprak. Het zou mij een lief ding waard zijn geweest om te weten hoe hij dat met zijn eigen woorden zou hebben gezegd, ‘un intolérable scandale’.

Rokus Hofstede




Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Cultureel schaatsen

Daar zaten we dan, in Marseille. Vijf vertalers die allemaal in of uit een taal van het Middellandsezeegebied vertaalden, voor een rondetafelgesprek over ‘The cultural skates in the translation in the Mediterranean pond’. Die ‘culturele schaatsen’ leken me een logische verklaring voor het feit dat ik als Nederlander het verzoek had gekregen het gesprek te leiden, maar toen ik de Franse titel zag werd me duidelijk dat er domweg sprake was van een verschrijving: ‘Les enjeux culturels’, dat moesten wel ‘cultural stakes’ zijn.

Martin de HaanRondetafelgesprekken hebben vaak iets geforceerds. Niet alleen omdat de sprekers in werkelijkheid bijna altijd op een rijtje aan een langwerpige tafel moeten zitten, waardoor de geplande kettingreactie van geniale invallen doorgaans uitblijft, maar ook omdat de zogeten ‘moderator’ (die voornoemde kettingreactie binnen de grenzen van het levendige, doch beschaafde gesprek moet zien te houden; in het Frans heet hij trouwens ook wel ‘animateur’, dat is eerder iemand die voortdurend moet zorgen dat het gesprek niet vastloopt) maar al te vaak in lange monologen vervalt, of erger nog: zijn lijstje met voorbereide vragen afwerkt zonder echt naar de antwoorden te luisteren.

Ook wij zaten aan een langwerpige tafel, maar als gespreksleider had ik nauwelijks iets voorbereid omdat ik van de organisatie geen informatie over de andere sprekers had gekregen en me bij het gesuggereerde thema ook niets concreets had kunnen voorstellen; het gesprek ging dus goed. Na een smakelijke anekdote uit eigen praktijk over de Franse vertaling van het woord ‘veerlieden’ (een traditioneel beeld voor vertalers, zeer toepasselijk in de Mediterrane context) met ‘gens de plume’ (= literatoren, wat vertalers óók zijn, en vroeger schreven ze inderdaad met een veer) kon ik lui achteroverleunen, het gesprek hoefde niet te worden gemodereerd en niet te worden geanimeerd, er werd gewoon anderhalf uur lang op hoog niveau gekeuveld.

Een van de onderwerpen waar we het langst bij bleven stilstaan, was de puntkomma. Voor wie zoals ik uit het Frans vertaalt is dat verreweg het interessantste leesteken, want in het Nederlands gebruiken we het maar mondjesmaat, terwijl Franse schrijvers er graag kwistig mee strooien. En ik weet nu misschien waarom: op het Franse toetsenbord, AZERTY genaamd (hier), zit de puntkomma op de plaats waar bij ons de punt zit; de punt zit onder dezelfde toets, maar vergt een extra handeling, namelijk het indrukken van de Shift-toets. Het is een klassieke kip-of-eisituatie: gebruiken Franse schrijvers zo veel puntkomma’s omdat dat de makkelijkste weg is, of is het toetsenbord zo ontworpen omdat de puntkomma zo vaak wordt gebruikt?

Het moge duidelijk zijn dat zulke verschillen in leestekengebruik, die veel zeggen over de verschillen in stijl, ritme, zinsbouw en denkwijze tussen twee talen en culturen, direct een zeer fundamenteel vertaalprobleem opleveren. De gebruikelijke, luie oplossing is die van de analogie: de vertaling moet zich verhouden tot de tradities en conventies van de doelcontext zoals de originele tekst zich verhoudt tot de tradities en conventies van de broncontext. Hup, alle puntkomma’s vervangen door punten of komma’s. Een tegenwoordig minder gebruikelijke, maar al even luie oplossing is die van het oneindige respect voor de tekst: de puntkomma’s staan er nu eenmaal, de auteur heeft ervoor gekozen, dus wie ben ik om ze te gaan vervangen door punten of komma’s?

Vooral door het vertalen van Michel Houellebecq, wiens puntkomma’s vaak prachtige stijleffecten opleveren, heb ik langzamerhand afstand genomen van het sacrosancte analogiemodel. Puntkomma’s (of andere tekstelementen, van woordfrequentie tot zinsvolgorde) mogen dan taalgebonden zijn, ze vervullen ook een concrete functie binnen de individuele tekst. Vandaar dat ik me tegenwoordig niet zozeer meer de vraag stel ‘hoe wij het in het Nederlands doen’, maar hoe ik zo veel mogelijk ‘vreemdheid’ in mijn vertaling kan opnemen zonder dat de lezer kwaad wegloopt. ‘Om de taal te verdedigen moet je hem aanvallen,’ schrijft Proust ergens, en dat geldt voor vertalen misschien nog wel sterker dan voor oorspronkelijk werk.

Dat zou je cultureel schaatsen kunnen noemen, met alle mogelijke risico’s op uitglijders. En voor een publiek van hoofdzakelijk schrijvers was het vertalerspanel in Marseille het er roerend over eens dat daarin de belangrijkste ‘culturele inzet’ van literair vertalen in het Middellandsezeegebied (en waar dan ook ter wereld) ligt: in de fundamentele bewustwording dat vertalers niet zomaar veerlieden zijn die een aan zichzelf gelijk blijvende tekst over de rivier of zee van de taal zetten, maar dat ze vooral ook ‘gens de plume’ zijn, makers van een literair werk dat er voorheen niet was.

Martin de Haan



Vertalersliefde

Een vertaler valt niet samen met zijn auteur, schreef ik eergisteren. Over die stelling is niemand gevallen. Interessanter is dan ook de vraag die erop volgt: moeten we houden van de auteur die we vertalen?

RH.ID

Ontegenzeglijk is houden-van de gelukkigste formule, hoewel die ook zijn voetangels en klemmen heeft. Als de liefde onderdanig wordt, zingt een vertaling zich moeilijker los van letterlijkheid en laat de hang naar mimicry zich lastiger tegengaan. Soms weigert een schrijver domweg zich te laten temmen en lijkt de taal zelf obstakels op te werpen voor de liefde – te retorisch, te duister of juist te kaal om zich soepel te onderwerpen aan de stilistische normen van het Nederlands – en dan kan vertalersliefde ook een tragi-komisch trekje krijgen.

Bovendien zijn ze relatief schaars, de vertalers die zich erop kunnen laten voorstaan alleen geliefde auteurs te vertalen. Wie voor zijn broodwinning niet exclusief van het vertalen afhankelijk is, heeft hier duidelijk een pre. Gebruikelijker is de situatie van de vertaler die niet altijd even kieskeurig kan zijn, bijvoorbeeld omdat de schoorsteen moet roken. Hoe zet je je beste beentje voor bij een auteur met wie je je a priori niet verbonden voelt, op wie je niet zou willen lijken, wiens wereld je niet doorgrondt? Laat ik in dit kader een toepasselijke opmerking van Anne Stoffel citeren, uit Tirades vertalersnummer: ‘…zo vraagt er weleens iemand of je [als vertaler] in de huid van de dichter moet kruipen. Nee, ik doe dat niet. En me verbonden voelen in de zin van op hem of haar lijken, dat heb ik ook niet. Als ik Tsvetajeva, Nabokov of Ryzji persoonlijk had gekend, dan weet ik niet hoe dat geweest zou zijn. Wat ik wel weet, is wat ze met hun taal hebben gedaan. En dat probeer ik ook met het Nederlands te doen.’

Geconfronteerd met een auteur die me vreemd blijft, is dat wat ik kennelijk ook zelf probeer te doen: me concentreren op ‘wat ze met hun taal hebben gedaan’, oftewel de vertaling herdefiniëren als een zuiver stilistische, zelfs technische uitdaging. Tegen het nihilisme van Cioran kon ik me wapenen door me blind te staren op een zo bondig en bijtend mogelijke stijl. Bij Lévy richtte ik me minder op het doorgronden van zijn literair-filosofische bric-à-brac dan op het doseren van zijn retoriek. Zo zei mijn stilistische zintuig dat Lévy’s frequente uitroeptekens in vertaling soms grensden aan het potsierlijke. Het vervangen van uitroeptekens door punten was daarvoor een simpele maar doeltreffende oplossing.

Rokus Hofstede

Klaroenstoot

Recensie in NRC (28 juni, hier) van de ‘Grassiaanse, nieuwe vertaling van het labyrintische epos Die Blechtrommel’. Anneriek de Jong laat haar licht schijnen over de vertaalprestatie van Jan Gielkens, die het meesterwerk van Günter Grass vijftig jaar na de verschijning van het origineel en vijfenveertig jaar na de vertaling van Koos Schuur opnieuw in het Nederlands heeft omgezet.

Martin de HaanHet gebeurt niet vaak dat dagbladrecensenten uitgebreid op een vertaling ingaan, maar als het dan een keer gebeurt weet je bijna zeker dat er harde noten worden gekraakt: negatieve kritiek is veel makkelijker te geven dan positieve, en zoals al eerder geconstateerd (zie de eerste post van Rokus en de reacties daarop) hebben goede vertalingen de neiging onzichtbaar te zijn – overigens met uitzondering van hervertalingen, want door de vergelijking met de eerdere vertaling worden de keuzes van de vertalers zichtbaar.

Na te hebben gedecreteerd dat de herziene titel, De blikken trom, slecht bekt en gezocht is (‘in de speelgoedwinkel vraag je om een trommel en niet om een trom’), richt de NRC-recensente haar pijlen vooral op de beginzin van het boek. ‘Zugegeben, ich bin Insasse einer Heil- und Pflegeanstalt’, luidt die in het Duits. In de nieuwe vertaling van Jan Gielkens is dat geworden: ‘Zeker, ik zit in een inrichting.’ In de oude vertaling van Koos Schuur was het: ‘Ik geef toe: ik ben patiënt in een psychiatrische inrichting.’ Maar volgens Anneriek de Jong zijn beide vertalingen zouteloos, de nieuwste nog het meest, en hoort er te staan (categorische imperatief): ‘Toegegeven, ik ben ingezetene van een inrichting.’ Een ‘klaroenstoot’, noemt de recensente die oplossing van eigen makelij.

In het Nederlands kun je heel goed in een inrichting zitten, zoals Gielkens de ik-persoon laat zeggen (met een snel, hyperkort zinnetje dat volgens De Jong ‘de vaart er helemaal uit’ haalt), maar dat maakt je nog geen ingezetene van die inrichting. Een ingezetene is bij ons een inwoner van een land, een gebied of een plaats, terwijl het Duitse Insasse probleemloos kan worden gebruikt voor de bewoners (aha!) van een inrichting: ‘die Insassen eines Altersheims’, geeft de Duitse Van Dale als voorbeeld, ‘de bewoners van een bejaardentehuis’. Kortom, we zijn hier getuige van het welbekende verschijnsel dat in vertalersjargon ‘valse vriend’ heet: woorden in verwante talen die op elkaar lijken, maar niet hetzelfde betekenen en daardoor een gevaarlijke valkuil voor de vertaler vormen. Overigens betekent Insasse ook inzittende, maar dan hebben we het over voer- of vaartuigen en niet over klinieken. Van de drie beginzinnen is die van de recensente dus verreweg de slechtste, al heeft ze misschien wel gelijk dat de andere twee niet ideaal zijn. (Andere opties, die het iets formelere register van Insasse misschien wat meer recht doen: ‘ik verblijf in een psychiatrische kliniek’, of ‘ik ben opgenomen in een inrichting’.)

Maar De Jong revancheert zich door in het vervolg lovend te spreken over de ‘grotere risico’s’ die Gielkens heeft genomen in vergelijking met de ‘wat omzichtige en uitleggerige’ Schuur. Risico’s nemen, dat is iets wat veel literair vertalers te weinig doen, terwijl het juist een vereiste is om los te komen van de brontaal en de tekst opnieuw op te bouwen met de middelen van je eigen taal. Dus ik denk dat ik die nieuwe vertaling maar eens ga kopen. De mooie titel maakt me benieuwd.

Tot slot nog iets over het kommagebruik van onze kwaliteitskrant. Twee opeenvolgende bijvoeglijke naamwoorden worden daar steevast van elkaar gescheiden door zo’n punt met een staartje. Prijsvraag: wat is het betekenisverschil tussen een ‘Grassiaanse, nieuwe vertaling’ en een ‘Grassiaanse nieuwe vertaling’? Over de uitslag wordt niet geblogd.

Martin de Haan

De vertaalfout

Het ontdekken van een blunder in eigen vertaling sorteert ongeveer hetzelfde effect als het abusievelijke versturen van een compromitterend mailtje: groot alarm, adrenalinestoot, schaamrood op de kaken, behoefte om apensprongen door de kamer te maken. In een tekst van de socioloog Pierre Bourdieu heb ik ooit, lang voor het internettijdperk, Warhols Brillo boxes als ‘Brillo blikjes’ vertaald, met de vage gedachte aan soepblikken en misleid door de Franse term boîte, die zowel op dozen als op blikjes kan slaan – waarmee ik alsnog antwoord heb gegeven op de vraag van de Tirade-redactie naar mijn ‘grootste vertaalfout’.

RH.ID

Een soortgelijke ontdekking deed ik een paar dagen geleden, ditmaal algauw beseffend, met een zucht van opluchting, dat de zetproef pas half juli naar de drukker moet en er dus nog niets verloren was.

Het was wel even slikken toen Martin de Haan, de vaste vertaler van Michel Houellebecq, mij een paar maanden geleden voorstelde om de correspondentie tussen Houellebecq en Bernard-Henri Lévy te helpen vertalen (na de zomer te verschijnen bij AP/De Geus onder de titel Publieke vijanden). Voor iemand als Bourdieu is fast thinker Lévy het symbool van de verwording der intellectuelen, en Bourdieu was lang mijn ‘denkmeester’. Maar het was een goed boek, zei Martin en zeiden ook de recensenten. En ik dacht: laat ik Lévy het voordeel van de twijfel gunnen; een vertaler valt niet samen met zijn auteur; een in twee maanden te vervaardigen vertaling is bovendien een welkome afwisseling na het jarenlang aanslepende Tegen Sainte-Beuve van Proust; en last but not least: brood op de plank!

In een brief waarin Lévy zijn eigen ‘passie voor het schrijven’ bezingt, wijdt hij uit over de ‘voorzorgsmaatregelen’ die hem tijdens zijn reportages tegen zichzelf moeten beschermen, tegen de ‘verslindende, roofzuchtige kant’ van zijn schrijverschap. Als voorbeeld noemt hij onder meer de band die hij onderhoudt ‘avec un “fixeur” pakistanais’. Tijdens een eerste vluchtige lezing had ik daar een vraagteken bij gezet, maar toen er vertaald moest worden nam ik genoegen met mijn eerste ingeving: ‘een Pakistaanse “spuiter”. Waarom de beroemde Parijse intellectueel in Pakistan omgang zou hebben gezocht met een junk vroeg ik me niet af (en Martin trouwens ook niet, toen hij mijn tekst kritisch doornam).

En omdat alles zo snel moest gebeuren, kwam ik pas na inlevering van het manuscript toe aan datgene waar ik eigenlijk mee had moeten beginnen, het lezen van een paar boeken van en over Lévy. Wat die laatste betreft, alleen al in de periode 2004- 2006 zijn er niet minder dan zes boeken aan het fenomeen-BHL gewijd. Het laatste, Une imposture française (Een Frans bedrog), van de journalisten Nicolas Beau en Oliver Toscer, is meteen ook het felste in de reeks (hier een bespreking in The Observer).

Beau en Toscer trekken BHL’s geloofwaardigheid op vele fronten in twijfel. Ze klagen vooral de manier aan waarop hij zijn netwerken en invloeden in de media aanwendt om kritiek op zijn werk en persoon in de kiem te smoren. Het blijft inderdaad vreemd een man die in de Franse media alomtegenwoordig is zichzelf als ‘publieke vijand’ te zien afschilderen. Tegelijk is die pose niet helemaal onterecht, want in hun polemische ijver vergalopperen zijn critici zich regelmatig; dikwijls levert hun rumoer maar erg weinig wol op.

Zo vertellen Beau en Toscer op een gegeven moment over het lot van een Pakistaanse “fixer” (aha!), de ingeburgerde term van westerse reporters voor de tolk-annex-gids die hen rondleidt in gevaarlijke gebieden, een bemiddelaarsrol die zelf ook behoorlijk gevaarlijk kan zijn. De Pakistaanse fixer Khawar Mehdi Rizvi belandde begin 2004 in de gevangenis op beschuldiging van agitatie en samenzwering tegen de staat. Lévy, die in zijn ‘romanquête’ Wie vermoordde Daniel Pearl? (hier de genuanceerde NRC-recensie van Sjoerd de Jong) Pakistan tot de ‘grootste schurkenstaat van alle schurkenstaten’ verklaarde, was toen zo onvoorzichtig zijn contacten met Rizvi breed uit te meten. Beau en Toscer claimen dat alle inspanningen om Rizvi onder internationale druk vrij te krijgen door BHL’s flater teniet werden gedaan. Wat niet wegneemt dat hij in maart 2004, dus luttele weken na zijn aanhouding, op borgtocht werd vrijgelaten en kon emigreren naar de Verenigde Staten…

Een vertaler heeft ook iets van een fixer: hij tolkt, hij bemiddelt, hij leidt de lezer rond in de vreemde wereld van de tekst. Maar zolang vertaalfouten niet tot gevangenisstraf leiden, houdt de vergelijking daar wel zo’n beetje op.

Rokus Hofstede

Meer blogs

  • Afbeelding bij Voor het donker

    Voor het donker

    De kroeg lag als een omhelzing om mijn Amsterdamse vrienden heen. Het leek alsof ze al uren voor mijn komst voor anker waren gegaan, moeiteloos deel waren geworden van het meubilair, naadloos samenvielen met de ronde tafel waarop hun glazen beloftevol stonden te blinken. Gil heeft ooit geschreven dat Amsterdammers vaker in het buitenland komen...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Gymnastique, tussen gezond en presteren

    Gymnastique, tussen gezond en presteren

    Larousse 2 Ik hijg uit van 5 gymnastiekoefeningen. Zoals een fysiotherapeut eens genadiglijk beweerde: ik heb een ‘strak bandsysteem’. In het Nederlands is dat: ik ben zo stijf als een hark. Het moet ergens rond de industriële revolutie zijn geweest, in de periode van urbanisatie dat op lagere scholen voor het eerst ruimte werd gegeven...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Paris et nous

    Paris et nous

    Larousse 1 Een stad is een driedimensionale encyclopedie. Een droom van ervaringen waarin je tracht door te dringen. Nu behandelt Parijs je hoe dan ook zoals een gezond lichaam een microbe zou behandelen: het probeert met alle macht te voorkomen dat je erin doordringt. Terwijl je zo graag alles over deze stad zou weten. De wanhopigste...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.

  • Foto van Mira Aluç
    Mira Aluç

    Mira Aluç (1993) schrijft korte verhalen en beschouwingen. Haar werk is sinds 2015 onder andere verschenen op Mister Motley, in Streven, De Revisor en De Gids en werd meermaals gepubliceerd op DIG (De Internet Gids) en in Tirade. In 2020 werd haar verhaal Backspace opgenomen in Rebel, Rebel, de bundel van Uitgeverij Prometheus ter gelegenheid van de Boekenweek. Ook maakte zij de podcast Balkon voor Sprekende Letteren.