De makers

Als je bewegend beeld en luisterboeken bij kinderen weghaalt slaan ze meestal aan het maken. Bij Nadim (10) betekent dat het schrijven van verhalen, bij Ada (5) zijn het collages, tekeningen en schilderijen. Uren achtereen kan ze in de volste concentratie ploeteren met lijm en stiften, plakband – véél plakband – en karton.

Met uitzondering van de prieelvogel, die hardcore installatiekunst maakt van zijn nest om vrouwtjes aan te trekken, zie je dieren nooit dingen bouwen omdat ze van het werk zelf genieten.

Onderzoek ik de drang om dingen te maken bij mezelf dan stuit ik op een wat diffuse vorm van onrust, een drive die niet echt een richting heeft, maar die zich – als ik hem niet omzet in het maken van dingen – tegen me kan keren en me dan onrustig maakt, zorgelijk, neurotisch.

Wie kinderen heeft zal in ieder geval de onrust herkennen, die gekanaliseerd moet worden. Maar waar komt die onrust dan vandaan? Is er zoveel surplus aan energie omdat we niet meer hoeven te jagen en verzamelen? En waarom maken dieren die in gevangenschap leven dan geen kunst?

Als de onrust die dieren zouden hebben omdat ze niet meer hoeven te jagen iets teweegbrengt, dan is dat vooral lethargie, automutilatie en eindeloos heen en weer lopen langs de tralies van hun hok. Ik begrijp dat je mensapen kunt leren schilderen en dat ze dit dan ook uit vrije wil doen, maar ik vind het niet erg om chimpansees aan de menskant van de streep te plaatsen.

Waar blijft die drang op het moment dat ik mijn kinderen bewegend beeld voorzet? Hun onrust lijkt dan niet op te lossen, maar te worden onderdrukt omdat visuele input voorrang krijgt. Vanuit de ontwikkeling van onze soort snap ik dat wel: de homo sapiens die bij het bouwen van zijn hut geen aandacht meer had voor beweging in zijn perifere zicht, werd natuurlijk opgegeten door de tijger.

Als mijn kinderen maken dan zijn ze tijdens het werk en daarna ontspannen, tevreden. Als ik ze loskoppel van de televisie lijkt de onrust te zijn geperverteerd tot lethargie, automutilatie en eindeloos heen en weer lopen langs de omheining van hun hok.

Bij lezen werkt het anders. Ada en Nadim zijn dan in rust, totaal in beslag genomen zoals ze zijn wanneer ze dingen maken. Misschien is dat omdat je bij het lezen beelden vormt, en dus óók aan het maken bent.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

In rotsen grijs: Nocturne (II)

Hij glimlachte en keek om zich heen. Zachter vervolgde hij: ‘Vroeger, toen we dáár nog woonden, was er ook sociale onrust, zo aan het eind van de jaren zestig. Mijn ouders zijn toen nog bijna uit Hongkong vertrokken. Zo intens was het. Mijn moeder zei dat er bommen op straat lagen als ze ons naar school reed.’

‘Wauw. Echt? Wat was er aan de hand?’

‘Eerst waren er rellen omdat de eersteklaskaartjes bij de pont duurder waren geworden. Die demonstranten reisden zelf nooit eersteklas: ze waren te arm. Maar ze relden om te laten zien dat ze boos waren op het stadsbestuur.’ Hij keek me aan. ‘Er woonden meer mensen in Hongkong en de gezondheidszorg en het onderwijs waren niet op deze inwonersaantallen berekend. Dus het werd scheef: mensen met geld hadden wel een dokter en hun kinderen gingen wel naar school… Je snapt het.’

Ik knikte.

‘En een jaar of wat later, waren er rellen van communisten, die met het Rode Boekje van Mao zwaaiden. In beide gevallen veranderde de regering na die protesten hun houding een beetje. Na de onlusten bij de pont probeerden ze beter te luisteren naar wat de Hongkongers nodig hadden en ze probeerden ook beter uit te leggen waarom ze bepaalde dingen deden. En na het oproer van de communisten, die overigens werden gesteund door Peking, hebben ze een aantal politieagenten berecht die werden beschuldigd van politiegeweld. Bij de huidige protesten doet de regering niks. Ze houden vast aan hun plannen. Ze luisteren niet. En ze zijn ze er niet toe instaat om hun eigen fouten, of die van de politie in te zien.’ Hij legde zijn hand tegen het glas van het raam. Ik wist niet waar hij naar keek, misschien weer naar de plek waar hij ooit was opgegroeid.

‘Dus de Britten waren beter?’ vroeg ik na een korte stilte.

‘Op dit punt wel. Maar ook toen was er aan het eind van de dag ook geen echte democratie in Hongkong; het waren en bleven buitenlandse kolonisators, dat is nooit goed te praten. Wij konden, net als nu, niet onze eigen leider kiezen. De Britten waren de baas. Wij hadden hen niet gekozen en we konden hen niet wegstemmen. Maar ze lieten ons min of meer onze eigen gang gaan. En ze luisterden dus naar ons. Daardoor hadden we een zeker vertrouwen in hen. Nu laat de regering ons zeker niet onze eigen gang gaan en ze luisteren sowieso niet naar ons. Feitelijk zijn we opnieuw gekoloniseerd.’ Hij keek weer naar buiten. ‘Het is buiten ook veel warmer geworden. Al die airco’s lozen hun warme lucht op straat. In mijn jeugd was het stukken beter.’

Ik dacht aan het traangas van toen ik aankwam en de jongen die me bijna omverliep. ‘Maar eigenlijk hebben al die demonstraties nu dus helemaal geen zin?’ vroeg ik.

Hij glimlachte en knikte. ‘Het heeft inderdaad geen zin. En het is nog gevaarlijk ook. Maar er is een mooi gedicht, van Dylan Thomas: “Do not go gentle into that good night.”’ Hij draaide zich om, weg van het raam.

Ik keek rond. Er waren nu een stuk minder mensen. Ik moest eigenlijk maar eens gaan. Morgen was er weer een dag.

Er kwam een vrouw binnen. Ze liep op ons toe.

‘Papa, wei, ngodei jiu zau la. Ngodei jiging hou ci-la.’

David Wong stak zijn hand naar me uit. ‘Dit is mijn dochter. Ik moet gaan.’

‘Ga je naar huis?’ Ik drukte zijn hand.

Hij lachte. ‘Nee. We gaan demonstreren.’

Ik draaide me terug naar het raam. Uitleveringswet. Democratie. ‘Do not go gentle into that good night,’ mompelde ik. En ik dacht aan Nederland. Het Vrije Westen. Ik keek nog eens naar de omgeving waar hij ooit was geboren en waar nu alleen maar wolkenkrabbers stonden. Beneden op straat verschenen plotseling overal kleine lichtjes en het werden er steeds meer. Ze begonnen en masse te bewegen en vormden een lange sliert door de straten. De nacht verdween even. Ik vroeg me af wat de politie ging doen, of ze iets gingen doen. Ik tikte tegen het raam. Daarna liep ik naar beneden.

Dit is het laatste deel van het feuilleton ‘In rotsen grijs’.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Kroeggeluk

Al vanaf het moment dat ik legaal mag drinken, kom ik in dezelfde kroeg in Amersfoort: Van Zanten. Mijn vrienden gingen in de laatste stuiptrekkingen van hun tienertijd naar clubs, naar cocktailbars, naar loodsen waar zo hard gesprongen werd op stampmuziek, dat je er waarschijnlijk centimeters korter vandaan kwam. Ik zat in die tijd al in de kroeg met wat gelijkgestemde leeftijdsgenoten, maar vooral met mensen die mijn vader of moeder hadden kunnen zijn, of ouder – ik kreeg gratis levenslessen van ze, en soms ook gratis bier.

Een goede kroeg is meer dan een overkapte bar. Overal kan je naar de toog lopen, een biertje bestellen en gaan zitten, maar in mijn stamkroeg is dat voor mij maar een klein onderdeel van het kroeghangen. Het is een van de weinige openbare plekken waar ik zonder twijfel naar binnen stap. Het interieur is dat van een ouderwetse, bruine kroeg, het licht is gedimd en de muziek is bijna altijd fijn. Vaak zit er iemand die ik ken – van gezicht, of van de vage gesprekken die we eerder hebben gevoerd. Vaste kroeglopers onthouden elkaar, denk ik, misschien zelfs als een soort vergeefse geheugentraining.

Deze week zat ik er met een jeugdvriendin, die ik had meegesleept om bij te praten. Toen we aan een tafeltje in een hoek zaten, vroeg ze me waarom ik hier eigenlijk zo vaak kwam, en wat er zo speciaal aan was. Van Zanten is zo’n vast gegeven voor me geworden, dat die vraag niet eens meer in me opkwam. Ik boog wat naar voren, vouwde mijn handen in elkaar, en probeerde uit te leggen waarom ik zo van die plek hield.

‘Omdat iedereen achter de bar aardig is,’ mompelde ik.

‘Dat heb je wel op meer plekken,’ antwoordde de jeugdvriendin snel.

‘Omdat ze de moeite nemen om mijn naam te onthouden, en ik die van hen. En omdat ze altijd een praatje aanknopen.’

‘Dat is beroepsdeformatie,’ lachte ze snedig.

‘Omdat ik het gevoel heb dat dat niet zo is. Omdat het altijd lijkt alsof ze het fijn vinden dat ik er ben. Omdat ik het fijn vind dat zij er zijn. Omdat ze tot mijn leefwereld en mijn bestaan zijn gaan behoren. Omdat ik ze op een vreemde manier vertrouw, en dingen toevertrouw.

‘Daar heb je ook vrienden voor.’ Ze nam een slok van haar Guinness.

‘Omdat ze Guinness hier op de tap hebben,’ vulde ik aan. ‘En omdat ze hier de mooiste kopstootjes inschenken, met een kop en belletjes. Omdat ze altijd iets aanraden wat goed is.’

‘Alleen daarom?’

‘Omdat,’ ging ik verder, ‘hier nooit rottigheid is. En omdat er altijd een gemoedelijke sfeer hangt.’

‘Oké, maar dat heb je ook in –’

‘Omdat ze hier de beste tosti’s maken. Omdat ik, wanneer ik buiten sta te roken, naar een uitzicht kijk dat niet gaat vervelen. Omdat ik hier, toen ik negentien was, de eerste date had met mijn eerste grote liefde. Omdat ik hier zat nadat ze mijn hart brak. Omdat ik hier ook kwam, nadat anderen mijn hart braken, of toen ik de harten van anderen had gebroken. Omdat ik hier kwam met Helene en Fred, en nu met Fred alleen, en ik altijd het gevoel heb dat ze nog bij ons zit. Omdat het licht ’s middags, als ik zit te schrijven, zo mooi door het glas-in-lood op de tafel kan vallen. Omdat ik hier nieuwe mensen heb leren kennen. Omdat ik hier afscheid heb genomen van mensen. Omdat ze geen frituursnacks serveren, maar gehaktballetjes, nacho’s en oesters. Omdat ze een schuifdeur hebben, en omdat mevrouw Van Zanten daar de wacht houdt. Omdat ieder moment hier een schouwspel is, en omdat hier verhalen wonen. Omdat hier heel Amersfoort samenkomt, wie je ook bent en wat je ook doet. Omdat ik hier ook altijd terecht kan. Omdat het leven hier op z’n krappe plek lijkt te vallen, als ik in het schip van deze kroeg zit en de wereld ongenadig langs ons heen snelt. Omdat ik me hier altijd thuis voel, een gevoel van thuis dat ik zelfs niet in mijn eigen huis heb. Omdat ik hier, op een goede avond, het gevoel heb dat ik een beetje besta.’

De jeugdvriendin zweeg en staarde me aan. Ze keek even de kroeg rond, nam een slok van haar doodgeslagen bier en tooide zichzelf met een begripvolle glimlach.

‘Ik denk dat ik het begrijp,’ grinnikte ze, licht van haar stuk gebracht. ‘Wil je nog een kopstootje?’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Samen werken

In het schrijven groei je door veel te lezen, door na te denken over wat een schrijver gedaan heeft en waarom. Je groeit door zelf veel te schrijven en dan na te denken over wat jij doet en waarom, maar het meest belangrijk vind ik het vragen en krijgen van feedback.

Bij schrijven is dat lastig omdat het maken van werk aan het laten zien ervan voorafgaat. In het proces zelf sta je alleen, pas als je alles op papier hebt vraag je wat een ander ervan vindt. Al zou het kunnen: iemand die je real time bijstuurt haalt je daarmee alleen maar uit je inspiratiebubbel.

Omdat een maker onmogelijk kan weten hoe haar werk overkomt, moet ze dat zo nu en dan bij lezers ijken. De ideale persoon om feedback aan te vragen is iemand van wie je weet dat hij je werk snapt en een warm hart toedraagt. Een kritische lezer, die goed onder woorden kan brengen wat hij vindt en niet bang is om zijn band met jou daarbij te schaden. Een collegaschrijver is vaak ideaal omdat collega’s snappen dat hun eerlijke en volledige feedback van levensbelang is.

Als eerste lezers voor mijn nieuwe manuscript vroeg ik een klinisch psycholoog, een collegaschrijver en mijn uitgever Menno, eerste lezer van het eerste uur. De kritiek van de psycholoog en schrijver zijn inmiddels binnen: er is overlap en er zijn verschillen. Vrijdag spreek ik Menno. Met zijn opmerkingen erbij zal ik mijn boek herschrijven, daarna zoek ik nieuwe meelezers.

Ik ken een hoop schrijvers die alleen met hun redacteur aan boeken werken. ‘Anders krijg je al die meningen,’ zeggen ze dan, ‘en moet je je afvragen welke kritiek je volgt of naast je neerlegt. Daar kom je niet uit, en dan ga je met iedereen mee en wordt het één grote bende.’

De stap van schrijven voor jezelf naar schrijven voor een publiek kun je niet maken zonder feedback, en hoe meer feedback je krijgt, hoe sneller je je ontwikkelt. Door steeds weer te horen hoe je zinnen (verkeerd) begrepen worden, krijg je door waar je communicatie te wensen overlaat. Waar je de lezer verliest.

Als je honderd mensen om hun mening vraagt, krijg je geen honderd meningen. Je krijgt een paar grote kritiekpunten aangereikt en een hoop perifere problemen waarover groepjes mensen het eens zijn. Die grote punten verdienen sowieso je aandacht, van de kleine kun je bedenken of ze je op een of andere manier raken.

De juiste feedback voel je, alsof zo’n lezer rommelt aan een splinter die je uit luiheid veel te lang hebt laten zitten. Is hij negatief over iets wat jij als het onwrikbare hart van je verhaal ziet, dan leg je zijn mening terzijde.

De kritiek van sommige recensenten op de stem van de ijsvogel in mijn laatste roman Dorp raakte me niet, omdat ik over die stem nooit getwijfeld heb. Zonder die vogel (die natuurlijk geen echte vogel was, maar dat terzijde) was er voor mij geen boek. Het was alsof ze schreven: Gilles is een rossige Amsterdammer van achtenveertig en dat vinden we maar niks. Achtenveertig werkt voor ons totaal niet, en ook nog rossig, zeg. Nee!

Ik snap dat het voor een beginner lastig kan zijn om te scheiden welke kritiek hout snijdt en welke niet. Je moet daar gevoel voor krijgen, ervaring mee opdoen. Je moet kinderen met het badwater weggooien, die fouten inzien en je kinderen weer opdreggen.

Mensen die me voor begeleiding benaderen hebben heel vaak een roman in de maak. De vraag is dan of ik wat er al ligt wil lezen, kan aangeven wat er beter kan. De derde vraag is altijd of ik – áls ik iets in het werk zie, uiteraard – een uitgever voor ze weet.

Een beginnend schilder, die een voorstudie laat zien en hoopt op een expositie bij een dikke galerie. Maar ik vind dat nooit erg, omdat ze nog niet weten hoe het werkt. Daarnaast komt het natuurlijk voor: een eerste poging die wordt opgepikt, groeit tot een roman die iedereen bij de echte boekhandel kan kopen.

Ik moet vaak aan dat stuk van literair agent Willem Bisseling in De Volkskrant denken, waarin hij onder meer zegt: “Goed schrijven kost jaren van training, verdieping en toewijding. […] Via literaire lezingen, schrijfopleidingen en -wedstrijden verdiep je je in het vak. En door heel veel (goede) boeken te lezen, zie je dat schrijven meer behelst dan een verhaaltje vertellen. Een echte schrijver beoefent een vak en is kritisch over zijn werk.”

Nu ik het herlezen heb, geloof ik dat de negatieve reacties die het stuk opriep minder te maken hadden met wát er stond dan met hóé het er stond. Willem had het meer aanmoedigend kunnen zeggen. Je wilt schrijver worden? De markt is kut, maar het kan nog steeds! Dít is hoe het tegenwoordig werkt…

Een aspirantschrijver moet niet vragen of haar verhalen goed zijn en welke uitgever ze moet hebben, maar hoe ze het best kan groeien in het ambacht en zó goed wordt dat niemand meer om haar stem heen kan.

beeld: Jess Witte

disclaimer: de man naast me op het bankje is Jan van Mersbergen. Hij kan al heel goed schrijven.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In rotsen grijs: Nocturne (I)

De borrel-annex-buffet aan het eind van de dag was druk bezocht; ik schatte het gezelschap op zo’n vijftig man. Het zaaltje lag op een van de hoogste etages van een wolkenkrabber. Door de ramen kon je het water zien dat Hongkong verdeelde in Hong Kong Island en Kowloon, dat op het vasteland lag en via de New Territories verbonden was met China. Ik wilde op mijn vrije dag naar Kowloon. Zou het daar erg verschillen van Hong Kong Island?

Het was niet het beste moment voor een conferentie in Hongkong; buiten op straat liepen in het zwart geklede mensen met spandoeken: ‘Free Hong Kong! Revolution Now!’ Op de dag dat ik in de stad aankwam stapte ik moe de metro uit en ineens was er overal traangas. Rennende mensen. Oproerpolitie. Geschreeuw. Ik stond daar met mijn koffer. Van het Nederlandse nieuws wist ik dat er protesten waren, maar ik had er eigenlijk geen moment rekening mee gehouden dat ik er iets van zou merken. Maar ze waren er echt en ik stond er middenin. Iemand duwde me ruw opzij. Hij droeg een gele helm en een gasmasker. Ik verloor even mijn evenwicht, maar door te leunen op mijn koffer kon ik overeind blijven. 

‘Sorry,’ mompelde ik.

Meer mensen renden langs me heen. Ik probeerde me te herinneren waar de protesten om draaiden. Iets met een uitleveringswet? En iets met meer democratie? Ik liep een stukje terug het metrostation in, weg van het traangas en de rennende mensen.

Op de vloer van het zaaltje lag rood tapijt. Er stonden ronde statafels en een paar lange lage tafels met stoelen eromheen. Tegen de muur tegenover de ingang stond een brede tafel met eten. Rijst met ei. Kip. Eend. Tofu met ui. Vis. En nog veel meer. Ik vroeg me af of het eten pittig was. Er lagen eetstokjes en plastic kommetjes naast. Voor de Westerse gasten die niet met eetstokjes konden omgaan, zoals ik, waren er ook borden, messen, vorken en lepels.

De meeste mensen stonden te praten. Ik was moe en ging zitten. Naast me zat een jongetje van een jaar of tien, korte mouwen en korte broek, verdiept in een boek. Een vrouw kwam op hem toegelopen met een vestje. Ze legde het vest om de schouders van het kind. Zonder van het boek op te kijken stak hij zijn armen in de mouwen. Het was hier inderdaad vrij fris; je kon ook doorslaan in aircogebruik.

‘My son,’ zei ze vergoelijkend. ‘School was out early, today.’

Ik knikte en glimlachte begrijpend.

‘I really liked your talk,’ vervolgde ze.

‘Thank you very much.’ Ik knikte dankbaar.

‘Sara Leung.’ Ze stak haar hand uit. ‘Je ziet er moe uit.’

‘Ik ben ook moe.’

‘Jetlag ha? Eet wat, dan gaat het beter.’

Ik lachte. ‘Zal ik doen.’

‘En wat vindt u van Hongkong?’ vroeg ze.

‘Mooi, maar druk.’

‘Ja, dat heb je niet in Amsterdam.’

‘Nee, gelukkig niet,’ zei ik, terwijl ik mijn ogen door de ruimte liet gaan. ‘Is dat David Wong?’ Ik knikte in de richting van een grote groep die zich om een oude man met een bril had verzameld.

‘Ja,’ zei ze. ‘Je moet zeker even met hem gaan praten.’

‘Iedereen wil met hem praten.’

‘Natuurlijk, hij is beroemd én hij heeft mooie verhalen. Wat wil je nog meer?’

‘Eten!’ zei ik lachend.

Later stond ik met een kopje koffie bij het raam. David Wong werd nog steeds door mensen omringd. Ik keek uit over de stad. Het was donker buiten. Overal lichtjes, van straatlantaarns, stoplichten en auto’s, zoals wanneer je tijdens een nachtvlucht het laatste stuk van de daling door het raampje de verlichte snelwegen, straten en huizen ziet, met af en toe een donker weiland. Ik dacht aan Wong Kar Wai en het jachtige nachtleven van Hongkong in zijn films Chungking Express en Fallen Angels. De stad was zo gigantisch en zo modern. Neonlichten als ik op straat liep. Er kwam iemand naast me staan. David Wong. Hij knikte naar me. In stilte keken we door het raam. 

‘Mooi praatje,’ zei hij.

‘Dank u wel.’

‘Stuur me wat van uw werk. Ik heb daar ook wat ideeën over. Misschien kunnen we samen wat doen?’

‘Wat een eer. Heel graag!’

David Wong glimlachte. Hij had dikke brillenglazen. Hij wees. ‘Kijk, daar ben ik geboren, waar nu die grote toren staat. Ik was de derde van drie broers.’ Hij keek me aan. ‘Ooit stonden daar slechts kleine huisjes en ander laagbouw. Nauwelijks voor te stellen hè? Soms denk ik dat ik mijn jeugd gewoon gedroomd heb, dat het altijd was zoals het nu is.’ Hij grinnikte. ‘We zijn net als Amerikanen. Het New York van Edith Wharton zal je vergeefs zoeken. Ook daar zijn al die statige huizen met die prachtige balzalen allemaal afgebroken.’

‘De vooruitgang,’ mompelde ik.

‘Inderdaad. Er was woonruimte nodig. Meer en meer mensen kwamen hier wonen. En veel andere ruimte is er niet.’

Ik keek naar de toren. ‘Wat deden uw ouders?’

‘Mijn vader werkte op de scheepswerven.’

‘Zwaar werk.’

‘Nou, hij was meer een van de coördinatoren die ervoor zorgde dat alles een beetje goed verliep bij het slopen, het bouwen en het repareren van schepen. Mijn oudste broer is daar ook gaan werken.’

‘Hongkong was een belangrijke haven toch?’

Hij knikte. ‘Hongkong was de sweatshop van Europa, van de wereld. Veel speelgoed en textiel kwam hier vandaan. Hongkong was rijk en een toevluchtsoord voor mensen die niet meer in China wilden of konden leven tijdens de Culturele revolutie en daarna. Al die nieuwe huizen waren voor hen.’ Hij wees weer. ‘Dáár woonden er heel veel. Hun kinderen zijn nu eerste generatie Hongkongers. Er zijn niet veel families zoals de mijne die hier al meerdere generaties wonen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Er waren zo ongelofelijk veel vluchtelingen. China was arm en er was van alles verboden. Dus men kwam hierheen.’

‘Iedereen mocht gewoon binnenkomen?’

‘In het begin wel, maar Hongkong raakte overspoeld. Dus na een tijdje werden ze tegengehouden. Je kreeg toestanden die je nu bij jullie ziet, aan de randen van Europa.’ Hij keek me aan. ‘Mensensmokkelaars en vluchtelingen die werden teruggestuurd.’

Ik knikte. ‘Vreselijk.’

Hij wees weer. ‘Vroeger ging ik altijd met mijn broers naar de waterkant, kijken hoe de schepen binnenvoeren. En soms gingen we naar mijn vader op de werf en dan was er altijd wel een hooggeplaatste Brit die ons wat snoep toestopte.’

‘Oh ja, het was een Britse kolonie.’

‘Jazeker, daarom spreekt men hier ook zo goed Engels.’ Hij zweeg.

‘Wat vindt u van de protesten?’ vroeg ik.

wordt vervolgd: deel twee van ‘Nocturne’ zal volgende week op het Tirade-blog worden gepubliceerd

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Wie nu alleen is

Ik stond alleen in de Kleine Komedie, terwijl de regen als een slak trieste strepen op het raamwerk trok. Mijn gezelschap had op het laatste moment afgezegd, toen ik al in de trein zat naar de hoofdstad. Voor veel mensen zou dat geen probleem zijn geweest, maar voor mij wel: ik doe eigenlijk zelden iets alleen buiten mijn eigen huis. Dagen kan ik doorkomen in mijn eigen vissenkom, maar zodra ik een stap buiten de deur moet zetten, heb ik liever iemand bij me. De wereld lijkt minder gevaarlijk met iemand aan je zijde.

Ondanks de afzegging had ik toch besloten door te reizen: Patrick ging in première met zijn nieuwe voorstelling, Hoogtij, en dat wilde ik absoluut niet missen. Sinds ik hem het lied hoorde zingen waarvoor hij volkomen terecht de Annie M.G. Schmidtprijs kreeg, was ik een onvervalste bewonderaar. Ik geloofde het daarom ook amper toen ik wat kleine, simpele en bescheiden bijdrages mocht leveren aan de voorstelling.

Het was erg bijzonder om het script van de voorstelling te zien groeien. Ik kreeg een kijkje in de gaarkeuken van het cabaret, in het hoofd van Patrick zelf en in zijn manier van werken. Het was een onvergetelijke ervaring. Jaren geleden had ik het hoogmoedige voornemen om zelf cabaretier te worden, maar dat werd ik niet en dat is beter voor iedereen. Nu ik flarden van het werkproces van een echte cabaretier heb mogen inzien, heb ik allesbehalve spijt – cabaret moet je overlaten aan de mensen die het écht kunnen, zoals Patrick.  

In het voorjaar bezocht ik een try-out in Utrecht. Later streken we neer op een terras, bespraken we mijn notities, dreunden we onze favoriete liedteksten op en dronken we bier. In de snikhete, verzengende zomer mailden we heen en weer, wisselden we spraakmemo’s uit en mocht ik zien hoe het script als een beloftevolle kameleon nieuwe vormen aannam.

Op die druilerige dinsdagavond kon ik eindelijk zien hoe de voorstelling was geworden. Ik bewoog me als een hond zonder baasje door de foyer en probeerde weg te vallen tegen het interieur. Vlak voordat het ongemak en het meerkoppige monster van de onbekende menigte me aan kon zetten tot vluchtgedachtes, stapten Conny, de grand dame van Amersfoort, en Donata, haar theaterdochter, binnen. Bekenden! Mijn hart maakt altijd een klein sprongetje als ik Conny zie, maar het sloeg nu bijna over.

De voorstelling was zonder omhaal prachtig geworden. Alles klopte: het spel van Patrick, de grote lijn, de liedjes, het decor, het verpletterende einde. Ik lachte meer dan goed is voor een iemand die gedichten schrijft, voelde weer die brok in mijn keel bij het liedje over zijn zoon en was geraakt door het moois dat Patrick had neergezet.  

De avond liep uit tot een naborrel met Conny en Donata, terwijl ik eerder van plan was meteen weer huiswaarts te keren, naar mijn vissenkom. Ik kwam nog een vage bekende tegen, werd door Donata voorgesteld aan Sanne (zij als de bekende cabaretière, ik als de onbekende dichter – het had het concept van een tragisch duo kunnen zijn) en praatte nog wat na met Patrick, die er geheel terecht ruim een uur over deed om van de ene kant naar de andere kant van de foyer te komen.  

Ik was al bijna vergeten hoe ik een paar uur eerder verloren en alleen in de foyer had gestaan als een verdwaald kind bij de ballenbak, wachtend op ouders die opgeslokt waren door de IKEA. Terwijl de trein me weer veilig naar Amersfoort reed, dacht ik aan die bekende regel van Rilke, en hoe het tegendeel zonet was bewezen: wie alleen was, hoefde dat niet lang te blijven. Zelfs niet op een herfstdag.                

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij De mens als biopic

    De mens als biopic

    Aflevering 1 Samuel Sarphati Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Eerste zwaluw

    Eerste zwaluw

    Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Larousse 18 Er zijn veel wonderlijke zaken die Colin Turnbull beschrijft in zijn prachtige boek over de pygmeeën in de Congo. Door algemene depressie aangaande de toestand in de wereld merk ik een vergaande neiging tot escapisme in mijzelf op. Het werkelijk naar-binnen-drinken van antropologische studies als The Forest People van voornoemde Turnbull is er...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.