Bewonder niet zonder ons

Mijn geliefde stamkroeg was jarig en dat moest gevierd. De onverwoestbare pleisterplaats voor de zachte krachten was even het epicentrum van het universum. De aarde draaide als een op hol geslagen bol om Van Zanten heen. De kroeg gaf licht en straalde als de zon waar je heus van kan houden, als je het maar écht wilt.

Vijfenveertig jaar werd ze, al ontwaar ik nooit een rimpel in haar gevels, een vermoeide kromming in de kozijnen of slijtageplekken op de bar. Als de genadeloze tijd er een rolodex op nahoudt, heeft deze kroeg goddank geen adres.

Met vereende krachten was een heus feestweekend opgetuigd: de straat was versierd, de kroeg gepoetst tot ze nog feller blonk dan het glaswerk en de stoelen en tafels schuilden tevreden in het portiek aan de overkant, want dansen zouden we. Aan de bar, in de hoeken, op de banken.

En zo geschiedde. De kroeg lag al als een omhelzing om de mensen (een bonte verzameling van nieuwkomers en oudgedienden die versmolten tot een bal van warmte) heen toen ik de drempel over stapte.

Na wat borrels (moed voor weifelende twijfelaars zoals ik) beklom ik het podium om samen met Bakelied (een kwartet van hemelbestormende muzikanten), Luna (met een stem als Liesbeth List), Hilde (die de liefde in haar ogen heeft en altijd kijkt) en Sjakko (de zachtaardigste man van de kosmos) een halfuur liedjes van Shaffy te zingen.

Na twee maten werd de kroeg één stoere, hoogverheven mond. Er werd zo hard meegezongen dat ik mezelf amper hoorde, maar dat gaf niet. De kroeg nam me bij alle liedjes aan de arm en trok me er doorheen. Ze kolkte, stampte, danste, glom.

We zongen omdat we niets anders wilden. We vochten tegen de tranen. We huilden toch, want geluk vindt altijd een weg naar boven. We baden omdat iedereen in iets geloofde. We lachten met elkaar. We werkten de avond de deur uit en onthaalden de nacht als een uit het oog verloren vriend.

En we hebben de kroeg bewonderd als het mooiste dat we ooit zagen.

Beeld: Rob Acket

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

In de Oorshop

Weer aan het licht gekomen – over prehistorie

Larousse 4

De Amerikaanse schrijfster Jean M. Auel begon in de jaren zeventig te studeren op wat haar grote romancyclus over de prehistorie zou worden: Earth’s Children. Ik las er daar in de jaren ‘80 drie van, de beste is De stam van de holenbeer. Het verhaal speelt 30.000 jaar voor Christus. De periode waarin dingen onze belangrijkste bron zijn omdat er nog geen schriftelijke bronnen zijn om je kennis op te baseren.

Auel reisde naar Europa om een aantal prehistorische vindplaatsen te bezoeken en de sterkste these in haar cyclus is dat de cro-magnonmens – onze voorouders – en de Neanderthalers zich ook met elkaar vermengd hebben. Ze schreef dat zo’n 30 jaar voordat het ook wetenschappelijk bewezen werd. Triomf der fantasie. Het boek zou je pre-racistisch kunnen noemen. Door haar schoonheid en hogere intelligentie verwerft de heldin die alleen achterbleef na een ramp – die haar familie het leven kostte – een positie onder de ‘minder ontwikkelde’ neanderthalers. Met de beste van hen krijgt ze natuurlijk een relatie en een kindje. Ze strijd tegen de minder ontwikkelde cultuur en taboes die daarbij horen. De rest is geschiedenis. Vermoedelijk moet je een aanleg hebben voor sciencefiction, dat wat in de toekomst speelt, om ook dat wat in het verre verleden speelt te kunnen appreciëren. Maar waarom is dat zo?

Het verbaast me dat er niet veel meer literatuur geschreven wordt in een setting van voor het schrift de wereld der dingen duidelijker maakte. Hoewel het gebrek aan kennis over die wereld lastig is, is het grote voordeel natuurlijk dat de goegemeente er ook geen bliksem van weet. (en als vrolijk bijeffect kun je foutjes tellen…) Je kunt met een beetje studie aardig aan de gang. En intermenselijke betrekkingen zijn van bijna alle tijden. Waarom geen detectivereeks onder cromagnons? Bloedsporen op een verstopte knuppel? Een wond met een punt van een reuzehertgewei die alleen met de linkerhand kan zijn toegebracht? Dan moet de dader Ongdong wel zijn, die ook altijd zo duister onder zijn reuzebeverbontmuts wegstaart.

Ik zag een aardige film: Alpha.  Het is een hypothese over de domesticatie van de wolf. Een jonge krijger valt 20.000 jaar geleden bij een jachtpartij op oerossen van een rots en wordt voor dood achtergelaten. Bijgekomen en bedreigd, verwondt hij een wolf. Samen gewond komen ze steeds nader tot elkaar tot ze vrienden zijn en samen jagen. De stam van de jongen wordt de eerste stam die jaagt met wolven. Opnieuw een boek met een hypothese dus. Voor prehistorische fictie moet je een tikje wetenschappelijk geïnteresseerd zijn. Maar welke lezer is dat eigenlijk niet: goede literatuur is vernuftig gedoseerde kennisverstrekking. Een van legio getelde foutjes: 1 seconde een rubberen zool in beeld. Maar ook de titel is natuurlijk een heel elementaire fout. Diergedrag uitleggen aan de hand van een 20e eeuwse theorie die nota bene een letter gebruikt. Verder een aardig gedachte-experiment deze film, met wat denkruimte over diergedrag.)

De aarde heeft een huid waaronder de dingen liggen die de geschiedenis vertellen voordat we er in schrift melding van doen. Archeologie is een detectiveverhaal. Stomme getuigen, dingen, moeten het verhaal vertellen.

Archeologie

Weer aan het licht gekomen
lijkt ieder verleden
op de grond waarin het lag

De dichter die ik zijn wil
de voddenman, verzamelaar van
resten, momenten, barsten
in dingen, brailleschrift
ontcijfert uitdrukkingen
van steeds datzelfde gezicht.

(Esther Jansma)

Op de boot naar Engeland vaar je over de Doggersbank, de zee tussen beide landen die ooit land was en waar een geschiedenis van een miljoen jaar aan leven verborgen ligt in resten. Een van ’s wereld grootste paleontologische vindplaatsen en de set van duizenden ongemaakte films en boeken.

Ik kan niet op die boot zitten en niet voortdurend voelen dat onder die watermassa van 40 tot 13 meter onder me een wereld verdwenen is die je wel langzaamaan kunt reconstrueren. Die geschiedenis dringt zich daar aan me op, ik zie er flitsen van.

Archeologie

Als we ons dan toch moeten kleden
tegen kou bijvoorbeeld of in naam van iets
in resten van dit of dat verleden
verhalen en geheugensteuntjes die niets

vertellen dan dat we er al waren
in de tijd die bestond voor dit heden –
als wij onszelf alleen in het nu kunnen bewaren
door onszelf voortdurend uit te vinden in het nu

dan liefst eenvoudig, aan de hand van kleding.
Je zit aan tafel. Opeens zie je hoe iemand
ijs overstak, hoe hem de kou beving

of een ander einde en je zegt: kijk
hier heb je zijn schoenen, leren mantel, wanten.
‘Waar is de tijd? Hier is de tijd.’

(Esther Jansma)

Verderlezen:
Joop Goudsblom Vuur en beschaving
Tijs Goldschmidt Rechtop, Over denken, graven en schrijven van Eugène Dubois
Jean M. Auel De stam van de holenbeer
Jean Rouaud De beloofde vrouw
Er wordt prachtig gedacht en gedicht over het verre verleden in:
Esther Jansma Altijd vandaag

Film: Alpha (met Kodi Smit-McPhee)

Naar Larousse 5

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Een hele goeie

Het uitzicht vanuit mijn woonkamerraam is dichtgemetseld met steigers. Elke ochtend en altijd op onzedelijke tijdstippen staan robuuste mannen luidkeels met elkaar te bekvechten. Als ze elkaar niet verbaal afranselen schallen er Nederlandstalige liedjes uit hun radio’s die als termieten je taalgevoel afkluiven.

Waar de bouwvakkers over redetwisten kan ik niet verstaan, maar het loopt steevast hoog op en ondertussen vorderen de werkzaamheden (wat die ook in vredesnaam mogen behelzen) haast nog trager dan de kabinetsformatie.

Omdat er geschreven moest worden trapte ik deze week onder een blinkende herfstzon naar mijn stamkroeg om daar wat werk te verzetten. Ik stalde mijn fiets in mijn vaste steegje, stak een sigaret op en bleef even staan om te kijken naar de straat.

Mijn lievelingstafel in de hoek was nog vrij – dat is het voordeel van vroeg aankomen. Er hangt dan een sluier van verstilling over de kroeg die je alleen op middagen treft. Het blijft een wonder hoe een plek moeiteloos kan transformeren van een moederlijke omhelzing naar een kolkend dranklokaal en weer terug.  

Aan mijn lievelingstafel heb je het beste overzicht over de hele kroeg. In de middag valt het zonlicht zo mooi op de tafel dat je er haast tranen van in je ogen krijgt, aan het uiteinde van de tafel staat een muur die alles hoort maar nooit iets doorvertelt en in de nerven van dat tafelblad staan mijn mooiste herinneringen gekerfd.

Barman Frank, die altijd kijkt alsof hij een langdurig binnenpretje heeft, stapte op me af.

‘Vet! Bier?’

‘Nee, nee,’ verweerde ik mezelf. ‘Mag ik een zwarte koffie?’ Hij lachte, knikte en draaide om naar het koffiezetapparaat. Ik klapte mijn laptop open en begon te tikken.

Geruisloos zette barman Frank mijn koffie op de hoek van de tafel. Twee tafels verder streken wat vrouwen van middelbare leeftijd neer die giechelden als tienermeisjes. Ik verbood mezelf om meteen op te kijken, probeerde me ze in te beelden, schreef door. Na vijf minuten keek ik even op. Ze zagen er precies uit zoals ik me had voorgesteld.

Liedjes van The Beach Boys lekten uit de geluidsinstallatie en ik worstelde wat met het idee voor een column. Na mijn derde kop koffie kwam barman Frank aan de tafel naast me zitten.

‘Wat schrijf je?’ vroeg hij en sneed zijn uitsmijter in stukken.

‘Niet veel,’ mompelde ik. ‘Een column. Maar het lukt niet.’ Barman Frank nam een hap, keek de kroeg rond als een uil en richtte zijn blik toen weer op mij.

‘Heb je geen onderwerp?’ vroeg hij. Ik schudde mijn hoofd en verlangde naar een biertje.

‘Nee. En geen zin. Slechte combinatie.’

‘Volgens mij gaan de beste columns over niets,’ stelde barman Frank, veegde zijn mond af met een servetje, tilde zijn bord op en beende weer naar de toog.

‘Ja,’ lachte ik hem na en bestelde mijn eerste biertje. ‘Misschien heb je wel gelijk. Dan wordt dit ongetwijfeld een hele goeie.’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Aangespoelde kennis – een roadtrip

Larousse 3

De bel gaat: ‘Post!’ Je loopt naar beneden en de postbode drukt je een pakketje in handen van 10 bij 10 bij 10 cm, in dieprood papier.

Wat moet je doen als je op een goede dag in een mooi doosje met velours bekleed deze schelp toegestuurd krijgt met een handgeschreven briefje erbij waarop ‘Kom, voor het te laat is!’ staat?

Je moet vlug  een reis boeken naar Muscat International Airport in Oman. Daar naar de kust reizen en per boot naar het eiland Masirah, een strand opzoeken aan de Arabische zee en dan slechts één specifiek stukje strandgebied op het eiland: een plaats genaamd Sur Masirah, ongeveer halverwege de westkant van het eiland.

Ik neem aan dat daar dan een een groot strandbed is opgebouwd, met een beddehemel van scharlaken zijde, corresponderend met je pakje van de post, en dat er een kist staat met een wat langere brief, ik kom daar straks op terug…

Hoe weet ik dit? Omdat deze schelp een Acteon eloiseae Abbott is, een extreem endemisch schelpdier, die dus terug te brengen is tot een adres. Deze schelpdieren wonen alleen hier en zijn dus een adres.

Omdat ik betrekkelijk nieuw ben in de schelpologie of conchologie, of malakologie, dacht ik laatst zo’n adresschelp in handen te hebben, omdat ik het nog nooit eerder zag: een heel klein prachtig roze schelpje op een wit strand aan een blauwe zee op het eiland Harris, in de Outer Hebrides in Schotland. Een strand tegenover het eveneens piepkleine eilandje Scarp, dat in de jaren ’80 nog door 100 mensen bewoond werd, maar thans leeg is en eigendom van een Schotse whiskystoker. Ik had nog dan weliswaar nooit zo’n klein roze schelpje gezien, maar het bleek een Macomangulus tenuis  (da Costa, 1778) Een dunschelpige tellina, die je ook wel in de VS tegenkomt, en in België. Zeer matig voor een adres dus, zo vind je elkaar werkelijk nooit.

De schelp mag zich overigens wel verheugen in systematische encyclopedische aandacht. Dat is misschien omdat het een van de makkelijkste en aantrekkelijkste verzamelobjecten is. Hoewel geen grote verzamelaar kan ik een mooie schelp op een strand niet laten liggen, mooi klein en een herinnering: souvenirs dus, het ultieme souvenir eigenlijk. Want handzaam en divers en gekleurd en gratis en redelijk houdbaar etc. Zo spelen ze ook wel een rol in het fenomeen van de encyclopedie. In de verzameljaren van de vroege 18e eeuw was het wonderkabinet met bijvoorbeeld een brede verzameling schelpen een goede eerste stap. Neem die van Albertus Seba, apotheker te Amsterdam aan de Haarlemmerstraat 110 die rijk werd van zijn verzamelwoede en verzamelde in opdracht van Peter de Grote, maar vooral: zijn verzameling vastlegde in een ‘thesaurus’, een soort encyclopedische werk, in 1734.

De schelp is een souvenir, een aanleiding tot verzamelwoede en encyclopedische volledigheid, een adres, en ook nog: een betaalmiddel. Handzaam, mooi, glad en sommige soorten zeer zeldzaam is het inderdaad makkelijk de stap te zetten naar een op waarde te brengen ruilmiddel.

Zeeslakschelpjes van de soort Cypraea moneta, of geld-cowrie werden pakweg vanaf 1200 voor Christus in China, Afrika en Zuid-Oost Azië gebruikt. Ze spoelen in massa’s aan op de Maldiven, wat derhalve in die pre-ijzer periode een eldorado moet zijn geweest, geld spoelde gewoon aan.  De Europeanen mengden zich in de vroegmoderne tijd in de handel met kaurischelpen om er in Afrika mensen mee te kopen voor de plantages elders: de transatlantische slavenhandel.

De fossiele brandstoffen danken we aan aeonen van schelpdieren, Shell koos haar beeldmerk met beleid: olie komt van schelpdieren. Geld, fossiele brandstoffen, slavernij, verzamelingen, wetenschap, schelpen hebben overal mee te maken, lijkt het! Dan laten we de culinaire aspecten nog maar terzijde, van een goede Manhattan Chowder, of een Antwerps mosselpotje, of het feit dat parels uit oesters komen…

Malakologie

Gebogen over zijn pincet door gidsen gruis
geleid en minuskule schelpen tussen sporen
van schelpen leest hij de fossiele grond en plukt
van opgespoten land de onbewoonde onderkomens,
het door een onbesuisde slak verlaten huis

Chr. J. van Geel

In de kist op het strand in Oman zit een aantrekkelijk geformuleerde opdracht om een boek te schrijven waarin zoveel mogelijk van de thematische mogelijkheden van de schelp verwerkt zijn. Volg je 1 schelp door de millennia? Of zoek je naar een verzameling die verloren is gegaan? Of… voorlopig ligt in die kist naast de opdracht die aantrekkelijk is 366 gram goud, het equivalent van 20.000 om je reis te financieren, en er ligt er een Cypraea fultoni (Fulton’s Cowrie) op zich al redelijk waardevol en met deze schelp dus… opnieuw een adres: nu moet je afreizen naar het Mozambique Kanaal, specifiek rond de Bazaruto-archipel. Betrekkelijk precies geadresseerd: 21° 45′ S, 35° 27′ E

Daar vind je opnieuw een kist, met opnieuw een schelp. De reis is begonnen…

Anna Adams The Island Chapters (Over het eiland Scarp)
Albertus Seba Cabinet of Natural Curiosities, the complete Plates in Colour 1734-1765
Anthony Doerr  The Shell Collector
Florian Werner Slakken

Jazztrombonist en slakkenhuisvirtuoos Steve Turre speelt Conch shell op Hawai

Kijken My Octopus Teacher

Naar Larousse 4

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Voor het donker

De kroeg lag als een omhelzing om mijn Amsterdamse vrienden heen. Het leek alsof ze al uren voor mijn komst voor anker waren gegaan, moeiteloos deel waren geworden van het meubilair, naadloos samenvielen met de ronde tafel waarop hun glazen beloftevol stonden te blinken.

Gil heeft ooit geschreven dat Amsterdammers vaker in het buitenland komen dan buiten de Ring, maar toch zat de hoofdstedelijke vriendengroep dapper in mijn stamkroeg. Ik omhelsde iedereen, drukte mijn hoofd tegen hun warme lijven aan en kneep ze een beetje om er zeker van te zijn dat ze daadwerkelijk voor me stonden.

Er werd geanimeerd bijgepraat en na een kwartier vielen we in de vertrouwde groef waar we de rest van de middag en avond niet meer uitkwamen. Het fijne van de vriendengroep is dat de gesprekken soms uiteenvallen in kleine verbondjes, waar vervolgens iedereen weer bij aanhaakt zodat niemand achterblijft.

Lootje, die mee was op excursie, praatte met Rosa over haar bundel, Marije en Gilles bespraken de heroïsche treinreis die ze hadden afgelegd en Jess, Rob en ik kabbelden wat over hun museumbezoek eerder die dag. Elk gevoel van leeftijdsverschil loste op in het bier dat we dronken.

Moeiteloos werden er rondjes besteld en later ook eten. Na twee uur keek ik pas op de klok die in de hoek van de kroeg hangt, zo gepositioneerd dat de tijd kan verdwijnen voor wie wil.

Wat bleek: er lag nog een hele avond voor ons. Ik scheurde mijn blik weer los van de wijzers en viel in een gesprek over pandapunten, Connie Palmen en daten.

Halverwege de avond rookte ik een sigaret met Gil. We stonden op het stoepje voor de kroeg en namen de straat in ons op. Er ging een rust van hem uit die ik had gemist, een kalmte waar ik me aan probeerde te laven. We bliezen uit, tikten af, zagen zwijgend dat het goed was.

We slopen de avond in als een puber die te laat thuiskomt van een feestje: op de tast, net iets luidruchtiger dan de bedoeling is, maar vooral voldaan.

Tegen tienen ving het grote opstaan aan. Iedereen weekte zich los van de ronde tafel en dirigeerde zichzelf naar buiten als een vis naar het wateroppervlak.

Buiten zwaaiden Lootje en ik de vriendengroep na zoals ouders hun kinderen soms nawuiven, nog even snel iets roepen en dan met een vorm van overgave berusten in het afscheid.

Al met de weemoed achter onze ogen keken we naar hoe ze de straat uitliepen en stuk voor stuk achter een rij geparkeerde auto’s oplosten.

Niemand was voor het donker thuis.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Gymnastique, tussen gezond en presteren

Larousse 2

Ik hijg uit van 5 gymnastiekoefeningen. Zoals een fysiotherapeut eens genadiglijk beweerde: ik heb een ‘strak bandsysteem’. In het Nederlands is dat: ik ben zo stijf als een hark.

Het moet ergens rond de industriële revolutie zijn geweest, in de periode van urbanisatie dat op lagere scholen voor het eerst ruimte werd gegeven aan de gedachte dat de kindertjes niet alleen met hun hoofd moesten leren, maar dat ze ook lichamelijk iets te leren hadden. Een goede houding, krachtige leden, motorisch ontwikkeld.  Voor die tijd hadden boerenkinderen dat niet nodig, die kregen hun beweging wel. In de meeste bronnen wordt het begin van de moderne gymnastiek inderdaad gesitueerd in de eerste helft van de 19e eeuw. Johann Friedrich Ludwig Christoph Jahn (1778 – 1852) – of ‘Turnvater Jahn’ zou er dan de aanstichter van zijn geweest: Frisch, fromm, fröhlich, frei was zijn motto. Je kunt dat nu niet meer goed los horen van de nadruk op gezonde lichamen die de nazi’s propageerden. Jahn zag zijn Pruisen omvergelopen door Napoleon, en bedacht dat het volk weer sterk gemaakt moest worden. Er kleefde, zoals ook op deze tekeningen te zien is iets militaristisch aan.

Daaraan denk je niet als je je rijen voorstelt van kindertjes in onderbroekjes en hemdjes, van wie je er misschien ooit een was. Je weet niet anders dan dat het erbij hoorde in het curriculum: gym.

‘Dan kwam de gymnastiekmeester eraan en sloot de deur open en de jongens mochten naar binnen.

Behalve Kees. Die bleef nog even wat dwalen om het gebouw en luisterde naar het gecommandeer van de gymnastiekmeester. Maar de ramen waren te hoog om naar binnen te kijken en daarom stapte Kees dan maar weg en ging lopen denken over gymnastiek pantoffeltjes. Voor alle schoenwinkels bleef ie staan kijken. Tachtig cent kostten ze. De echte gymnastiek pantoffeltjes met guttapercha zolen.’

Zo droomt Kees de Jongen in Theo Thijssens meesterwerk, dat deze week verschijnt in een prachtige uitgave met illustraties van Dick Matena. De dagdromer meent dat het met goede gymschoentjes allemaal makkelijker zal gaan.

Naast verwant met iets militaristisch is gym in het westen ook de opmaat naar prestatie. Turnen wordt het dan. Waar de yoga, Oosterse gym van tweeënhalf millennium oud, of tai chi, de Chinese vechtsport die tot oefensport evolueerde het meer op lijken te hebben met balans, en evenwicht, is de turnkant competitiever. En daar krijgt het soms een pijnlijk kantje. De reden waarom de kampioene Nadia Comăneci nooit lachte is dat het allemaal zo zwaar kon zijn, er kleeft een gevoel van heel weinig plezier aan competitieve gym. De coach een beul.

In gym is die dichotomie van balans in het lichaam en de wens tot vooruitgang en perfectionisme altijd aanwezig, zoals ze ook aanwezig was in alle deelnemertjes aan de gymlessen: je hield ervan omdat je het kon, of omdat je plezier in het lichaam had, omdat het goed voelde; of je haatte het en dan voornamelijk om de competitie. Omdat het misging.

Het is ‘worden’ of ‘zijn’: sport waarin je iets moet worden: steeds beter, harder, verder etc, of sport waarin je iets moet zijn: in balans, soepel etc.

Ik vond gym altijd geweldig, omdat ik in een weinig competitieve omgeving opgroeide. Mijn moeder wist niet eens wat een wedstrijd was. Mijn vader heeft nooit een seconde naar sport gekeken en fietste zo langzaam dat de dorpelingen bang waren dat ie omviel. Sport wordt naar mijn smaak te snel wedstrijd. Al jonge kinderen worden geselecteerd voor prestatieteams en zo halen ze vriendjes en vriendinnetje uit elkaar. Zinloos lijkt me, en dom.

De tekenaar van deze en veel van de platen had zijn eigen weg te gaan in dit alles.

Louis Bombled, zie de signatuur linksonder, voluit Louis Charles Bombled de Richemont, was een halve Nederlander, want de zoon van Karel Frederik Bombled, geboren op 1 maart 1822 in Amsterdam. Vader schrijft in 1850 in een brief die zich in het Haags gemeentearchief bevindt aan de Haagse School schilder Johannes Bosboom:

‘Geachte vriend Bosboom!

Uw bereidwilligheid kennend, waar het geldt iemand te verpligten, neem ik de vrijheid u het volgende te verzoeken. Ik heb een schilderij aangevangen die wat het onderwerp en de grootte betreft voor mij allervreemdst is. Ik ben nog niet op de hoogte over mijn eigen werk, een beslissend en leerzaam oordeel te vellen. – En zou gaarne de gedachten en wenken van hem die verre boven mij in de kunst staan aangeschreven als hoogst welkom beschouwen…’

Bombled wil beter worden, en werd het ook. Hij tekende veel militaire taferelen, en ook zijn zoon Louis was daar bedreven in. Vader zag zelf veel slagvelden in de Frans-Duitse oorlogen.

De halve Nederlander die een goed deel van de Larousse illustreerde tekent hier halfgeklede mannen -misschien de Griekse etymologie van het woord gymnastiek indachtig: naakte oefening – kracht en gezondheid en schoonheid van het lichaam. Maar alleen in deze meiboom zie je het plezier nog een beetje terugkomen.

Wie wil er nou in een tijdlus

hangen, en zo lang trappen

tot de beul ‘au’ zegt
en naar de heupfles grijpt.
Kom, wie wil er weer eens wat.

Wie kan er weer eens wat.

Hans Faverey

naar Larousse 3

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Eigen mensen

    Eigen mensen

    Ik wil wat elke ouder wil: dat mijn kinderen mensen om zich heen verzamelen die mijn taak uiteindelijk over kunnen nemen; vrienden bij wie ze zichzelf mogen zijn en zich veilig voelen, maar die hen ook stimuleren om de wereld te ontdekken en zich verder te ontwikkelen. Hoe meer ik hierover nadenk, hoe moeilijker de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vlinders en vijanden – over schoonheid en verlies

    Vlinders en vijanden – over schoonheid en verlies

    Larousse 17 voor Olaf In de documentaire Mein Liebster Feind van Werner Herzog zit een betoverende scène zoals je die alleen kunt zien in films van Herzog: het toeval hielp. De film draait om de acteur Klaus Kinski en maakt vooral duidelijk wat een onmogelijke man dat geweest moet zijn. Op zeker moment staat de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Op tijd

    Op tijd

    Rob was mooi op tijd en ik besefte maar weer eens dat ik een man gebleken ben die punctualiteit waardeert. Vijftig worden – eenenvijftig worden – maakt een hoop dingen duidelijk. Ik houd van literatuur, muziek, koken, wijn, film en theater; ik houd niet van beeldende kunst en telaatkomers. Waar ik helaas ook van houd...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Milo van Bokkum
    Milo van Bokkum

    Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.

  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.