Volgend jaar wordt Tirade zestig. Een leeftijd die nog geen van de redactieleden heeft bereikt, maar wel een paar van de schrijvers die voor dit nummer een bijdrage leverden. Zo toont Carel Peeters (’44) met weer een spetterend stuk dat zijn schrijfconditie uitstekend is. Ook Paul Gellings (’53) blijft Tirade (’57) voor. Hij schreef een bijzonder verhaal waarin een houtkacheltje bepaalt wie blijft en wie niet.
Drie lang na de oprichting van Tirade geboren schrijvers, allen uit de jaren tachtig, laten zich van een andere kant zien. De alleskunner Wytske Versteeg debuteert als dichter. De voor haar prozadebuut met de Anton Wachterprijs bekroonde Roos van Rijswijk schreef een essay waarin ze haar pas verworven kennis over schapen die op hun rug liggen in verband brengt met het engagement in de Nederlandse literatuur. En Marko van der Wal schreef dit keer geen redactioneel maar een treurig stemmende tirade over medische adviezen.
Merijn de Boers bijdrage is oud en jong tegelijk, van hem ‘De Jaguar’, een virtuoos geschreven verhaal naar ‘De calèche’ van Gogol. Verder dit keer veel en indrukwekkende poëzie van Gerda Blees, Laura Demelza Bosma, Edwin Fagel en Delphine Lecompte; een vertaling van Aleksandr Skorobogatov en een reportage uit Manilla van Wojciech Tochman. Ten slotte twee verhalen van Hans Depelchin en één van Bram de Ridder. Illustraties door Chantal van Heeswijk.