Het is een natuurfenomeen. Eens in de zoveel tijd voelt de redactie van Tirade een soort kriebel diep in haar binnenste die maar niet over wil gaan. Krijgen we ander weer? Komt er een zonsverduistering? Zijn we een deadline vergeten?
Nee, het is weer tijd om een poëzienummer samen te stellen.
U bent van Tirade gewend dat we u een smakelijke cocktail voorschotelen met het nieuwste en beste aan proza, poëzie en essays. Zoals een goed Amsterdams café de precaire balans weet te vinden tussen studenten, toeristen en alcoholisten, waarbij geen van die groepen de overhand neemt, zo balanceren we bij Tirade die drie genres op het slappe koord van de boekband.
Maar elk goed café heeft ook zo nu en dan eens een avondje, misschien bestaat de kroeg zoveel jaar, of de uitbater is jarig, of gewoon omdat het personeel een soort kriebel voelde, en dan gaan de gordijnen dicht en de kassa gaat uit en dan komen alle drankorgels zich op kosten van de zaak vol laten lopen.
Enfin, voor deze homerische vergelijking écht onherroepelijk uit de klauwen loopt zal ik eens opsommen van wie u zoal gedichten kunt lezen in dit kersverse poëzienummer. U zult bekende namen tegenkomen, zoals Thomas Möhlmann, Hélène Gelèns en onze eigen Dean Bowen. Maar u gaat ook veel recente debutanten tegenkomen, zoals Tijl Nuyts, Gerda Blees en de nog niet met een bundel gedebuteerde Asha Karami, die wel al hoge ogen gooide op het NK Poetry Slam, waar ze tweede werd.
Helaas bevat dit nummer geen gedichten van Alfred Schaffer. Diezelfde zin zou ik met een heleboel namen van Nederlandse dichters kunnen maken, want er staan natuurlijk altijd genoeg geweldige dichters níet in een nummer van Tirade. Dat ik Alfred Schaffer hier noem is dan ook met een reden, want hij tekende voor de rubriek ‘de tirade’. Geen poëzie, maar wel Schaffer dus. De schaal bitterballen, pardon, de illustraties zijn van Dorien de Wit. Proost op café Poëzie!