In Museum het Rembrandthuis loopt momenteel de tentoonstelling ‘Metamorfosen’, over het werk van Peter Vos. Een groot deel van zijn tekeningen is gebaseerd op de verhalen uit de Metamorphoses van Ovidius, waarin steeds een mythische gedaanteverandering aan bod komt. Philemon en Baucis worden eik en linde, Actaeon wordt een hertje in de koplampen van Diana, Antigone een ooievaar. Bij Vos zijn het vooral veranderingen in vogels die domineren. Ik ben nog niet naar de tentoonstelling geweest, maar word wel steeds aan Vos en Ovidius herinnerd door de vele affiches in de stad.
Van Ovidius leerde ik ooit een heel subtiele versiertruc. In het begin van zijn Ars amandi geeft hij tips om attent over te komen wanneer je met je lief bij de paardenrennen zit. Hij zegt eerst nog: ‘Misschien dat er wat zand opspringt tegen de kleren / van jouw vriendin. Veeg dat dan met je vingers weg’, maar dan komt de gewiekste charmeur met: ‘en spat er nergens zand, dan veeg je toch maar ergens’.* In de hedendaagse Hollandse praktijk zou dat als volgt kunnen verlopen, mits het een lentedag is: ‘Wat doe je?’ – ‘Er zat een pluisje.’
In de Metamorphoses vallen ze ook bij bosjes voor elkaar in zwijm, soms gelukkig (zoals Philemon en Baucis), soms helemaal niet gelukkig. Piramus en Thisbe wordt bijvoorbeeld door hun beider vaders verboden contact te hebben, maar ze ontdekken een spleet in de muur van hun aanpalende huizen waardoor ze elkaar toch kunnen spreken. Had niemand eerder gezien, maar ja, quid non sentit amor? In het geheim spreken ze af elkaar ’s avonds te ontmoeten bij de moerbeiboom. Thisbe is eerder ter plaatse, alleen komt er dan een leeuwin aanzetten die net een os aan stukken heeft gescheurd. Wanneer Thisbe wegvlucht glijdt haar sluier af en die valt ten prooi aan de bebloede leeuwenbek. Piramus vindt vervolgens die bevlekte sluier en trekt zijn conclusies, stort zich in zijn zwaard. Zodra Thisbe hem ziet liggen weet ze wat haar te doen staat en volgt ze zijn voorbeeld.
Ze wenst slechts twee dingen, blijkt uit haar weeklacht, namelijk samen zijn met Piramus en een eeuwig aandenken aan hun liefde en dood, aan henzelf, quos certus amor, quos hora novissima iunxit. Haar gebeden worden verhoord (pas aan het eind komen de goden om de hoek), want het bloed van hen beiden is op de moerbeiboom terechtgekomen, die vanaf dat moment niet langer witte maar bloedrode tot zwarte vruchten draagt.
Toen ik dat verhaal herlas snapte ik weer waarom ik een haat-liefdeverhouding met Ovidius heb. Zoals iedere schrijver of dichter die risico durft te nemen is hij bij vlagen ongeëvenaard, maar hij gaat net zo vaak compleet de mist in. Zo ook bij de beschrijving van de dood van Piramus: ‘Het bloed spoot hoog naar buiten, niet anders dan wanneer een leiding van lekkend lood breekt en er lange sissende straaltjes water uitspuiten en met stoten de lucht doorklieven.’ Misschien is het een geintje om te lachen van Ovidius, misschien een verwijzingen voor de dirty minded onder ons – wat mij betreft past het niet bij dit toch ontroerende verhaal.
Zou Peter Vos die sterf- en metamorfosescène ook hebben getekend? Piramus en Thisbe die langzaam vanuit een fontein van bloed verworden tot vruchten in het struikgewas? Ik hoop dat hij een blik geworpen heeft op andere beroemde verbeeldingen van die Liebestod, en zich heeft laten inspireren door Romeo en Julia, Tristan en Isolde, Propertius en zijn Cynthia.
We zullen zien.
* Vertaling M. d’Hane-Scheltema