Het was ochtend – het lijkt niets anders te zijn de laatste tijd – en ik volgde Otis de Hond op wat hij dacht dat zijn ochtendwandeling ging worden. Na de nacht en de vele dagen regen waren de stoeptegels koud onder mijn slippers, en de aarde in de voegen oogde zwart; rijp als bosgrond. Op de hoek van onze straat hield Otis stil om aan een Amsterdammertje te ruiken. Hij liep met de klok mee om het paaltje heen, en daarna tegen de klok in.
‘Oot’, zei ik. ‘Tempo.’
Otis lichtte zijn poot, deed twee (of is het bij honden vier?) stappen en ging weer terug om aan zijn eigen pies te ruiken. Je kon het hem niet kwalijk nemen: nul tijdsbesef. Ik, die wist dat het al twee voor negen was, haalde de bij wijze van hoge uitzondering meegenomen riem uit mijn zak. Voor Otis in de gaten kreeg wat er aan de hand was zat hij al vast.
We rondden de hoek van onze straat en liepen de zon in. Het was lang geleden dat we de zon gezien hadden. Door mijn wimpers tuurde ik in de richting van de tweede Goudsbloemdwarsstraat. Er was niets aan te doen: ook zonder oponthoud zouden we te laat komen.
Zoals altijd als ik me druk maak om kleine dingen speelde ik het Einde-van-je-levenspel. Het spel is simpel en de naam zegt eigenlijk alles. Het enige wat je hoeft te doen is bedenken of hetgeen er aan de hand is erger is dan doodgaan. Uiteindelijk zijn er maar een paar ergere situaties denkbaar, en die komen bijna niet voor. Deze bestrijding van dwangmatig zorgenmaken is al minstens sinds mijn vaders kindertijd in onze familie. Toen hadden ze het Met-honderd-jaar-heeft-niemand-het-er-meer-over-spel. Dat kon toen nog, omdat er maar zo weinig mensen honderd werden.
Ik sleurde Otis over straat en vroeg me af of ik een nieuwe afspraak zou moeten maken. Of ons telaatkomen geld zou gaan kosten en hoe ik dat geld bij elkaar zou krijgen, gezien het feit dat Birre nu ook rood stond. Daarna dacht ik aan de scheuren in de zijgevel van ons huis. Als er nu iets verzakte – want alles in Amsterdam zal ooit verzakken – dan zouden we nevernooitgeen herfundering kunnen betalen. We zouden ons huis moeten verkopen met een gruwelijk verlies en een veel te duur veel kleiner huis moeten terugkopen. Misschien lag Amsterdam dan wel buiten ons bereik. Nieuw Vennep was bijvoorbeeld een plek waar veel gebouwd werd voor mensen die een stapje terug moesten doen of gewoon geen stapje voorwaarts gezet kregen. En er was ook een lichtpuntje: we zouden voortaan dichtbij de Skodagarage wonen (zie blog 13-07, Nieuw Vennep in de regen).
Eindelijk liepen we de tweede Goudsbloemdwarsstraat in. Voordat Otis de Hond doorhad waar we heen gingen stonden we al binnen bij Dierenartsenpraktijk De Jordaan. We konden doorlopen naar de spreekkamer, en niemand zei iets over onze telaatheid of daaraan verbonden boetes. Otis kreeg neusspray tegen kennelhoest en twee prikken voor iets anders, en mocht weer van de tafel af. De koekjes die de dierenarts hem aanbood moest hij niet.
De dierenarts, die iets goed te maken had, aaide hem over zijn bol en zei dat Otis een knappe hond was, daarbij de juiste snaar rakend. De aanzet van een kwispel volgde, maar daarna wilde Oot toch liever weer naar buiten. Binnensmonds vloekend tikte ik 82 euro af bij de assistente. Ik vroeg me af waar onze hypotheek deze maand vandaan moest komen, weigerde een bonnetje uit passieve agressie en stapte weer de straat op.
Ons rondje maakten we nog, maar het was duidelijk dat de sprankel er wel af was voor vandaag. Otis had een bobbel op de plek waar hij geïnjecteerd was, en zijn linker neusgat lekte. Waarschijnlijk zouden we allemaal spoedig dakloos worden.
Ik hoop dat niemand deze blog leest.
Ik hoop dat niemand hem zo goed vindt dat hij hem doorpost aan al zijn vrienden.
Ik hoop al helemaal niet dat ik na een door deze blog ontstane mediastorm Blogger des Vaderlands word, en dat mijn blogs na het omverwerpen van de monarchie in de kalkstenen gevel van het paleis op de dam gebeiteld worden. Dat zou het namelijk heel onwaarschijnlijk maken dat niemand het er over honderd jaar nog over heeft.