a.k.a. Deadboy

Woorden zijn belangrijk. Woorden kunnen deuren zijn of vensters. Ze kunnen staan voor de behoefte aan verbinding of een muur optrekken. In de verkeerde handen, van politiek of media, wordt taal vaak ingezet als een verdeel-en-heersinstrument. Om macht mee uit te oefenen. Als manier om de werkelijkheid te simplificeren. Of als instrument voor gaslighting, waarbij je aan je eigen beoordelingsvermogen gaat twijfelen.

Eendimensionaal taalgebruik verdeelt mensen in kampen. Afgelopen juli viel het kabinet Rutte IV over maatregelen om de ‘migrantenstroom’ in te perken. Woorden als ‘migrantenstroom’, ‘asielplaag’ of ‘vluchtelingenlawine’ insinueren dat we hier te maken hebben met een gevaar, met een te veel, met bedreigende aantallen zonder gezicht. Je zou bijna vergeten dat het gaat om mensen zoals jij en ik. En dat bedoel ik letterlijk. Migrant zijn is wat ons verbindt. Het zit in ons DNA: van oorsprong is de homo sapiens een rondzwervende nomade die grenzen slecht uit overlevingsdrang. Niemand hoeft ver te zoeken in zijn of haar familiestamboom om een neef of een betovergrootmoeder te vinden die door oorlog, ziekte of natuurramp, door werkloosheid of als pure gelukszoeker op zoek ging naar een andere, betere toekomst voorbij de horizon.

Niemand laat zo maar alles wat hij kent en liefheeft achter zich om ergens ver weg, op een onbekende plek met andere gewoonten en een vreemde taal, een nieuw leven op te bouwen. Zoom in op de vluchteling en de migrant, op deze gelukszoekers van over de grens, en je ziet haarscherp dat migratie vooral een daad is van enorme moed en zelfopoffering.

Ik ervaar dit wekelijks als ik Nederlandse les geef aan statushouders, expats en asielzoekers. Bijna dagelijks vult mijn beeldscherm zich met migranten, elke met hun eigen verhaal. Ik zie het bij de Turkse cursiste, die als enige van haar hele familie een aardbeving overleefde, na dagen onder het puin te hebben gelegen, en die nu, haar pijn verstopt achter een glimlach, internationaal carrière maakt bij de ING. Bij de Oekraïner achter in de klas die zich maar moeilijk kan concentreren op de vervoeging van onregelmatige werkwoorden omdat hij in de pauze gesproken heeft met zijn beste vriend, die samen met zijn zwangere vriendin doodsangsten uitstaat in een schuilkelder in Kyiv. De Iraniër, die nachtdiensten draait als schoonmaker van kantoorgebouwen, is in zijn geboorteland natuurkundeprofessor.

Terwijl ik deze woorden schrijf, luister ik op Spotify naar de zangeres Fairuz, de Engel van Libanon. Iedere ochtend, in het hele Midden-Oosten, van Kabul tot Cairo, van Palestina tot Teheran, klinkt haar stem in de thee- en koffiehuizen, op straat en op de taxiradio.

‘Door Fairuz,’ zegt de taxichauffeur Samir in Goudjakhals tijdens een nachtelijke rit door de kapotgeschoten straten van Beiroet, ‘waren we tussen de granaten door in staat om lief te hebben. Met haar stem als mast bevoeren we de zee van hoop.’ 

Alle personages in Goudjakhals staan me na aan het hart. Maar deze dagen gaat mijn hart vooral uit naar de jongere broer van Samir. Tarek, a.k.a Deadboy, is een Palestijnse straatkunstenaar die in Nederland in de illegaliteit terechtkomt omdat hij aandacht wilde vragen voor zijn zaak.

“Op een avond in de nachtopvang waren we op de radio getuige van een oud liefdesspel. Met geloken ogen speelden de zionisten over tafel het Westen de joker toe van de Holocaust. De boodschap: bemin ons, niet die ander. We reageerden met een graffiti-aanval, uitgevoerd op een blinde muur van het stadhuis, recht tegenover een bewakingscamera:

PALESTINA ZAL OVERWINNEN.

De volgende avond, in blauw-witte blow-upletters, lazen we eronder het antwoord:

ISRAËL ZAL OVERLEVEN.

Eigenlijk was het geen antwoord. Zeker geen weerwoord. Eerder bijna verlegen woorden. En toch vervulde de boodschap ons met wanhoop. Een overwinning is altijd tijdelijk, beperkt. Overleven daarentegen heeft een eeuwigheidswaarde. Wij vechten dagelijks om ons bestaansrecht. Zij hebben zichzelf dat recht allang verleend.”

(uit: Goudjakhals)     

Tarek is een fictief personage. En toch. Sinds op 7 oktober de hel uitbrak in Israël en vervolgens in de bezette gebieden, vraag ik me iedere dag af hoe het met hem is, en met zijn familie in Beiroet en in Gaza. Waarom? Verhalen bieden de mogelijkheid de innerlijke wereld te betreden van anderen. Fictieve personages krijgen hun eigen leven in onze binnenwereld. Worden een onderdeel van onze realiteit, onze dromen en gedachten. Komen om ons heen staan, zoals de doden en voorouders ons omringen. Kunnen zelfs een troost zijn in eenzame uren.

Zijn schrijven en lezen niet beide oefeningen in empathie?   

Foto van Julien Ignacio
Julien Ignacio

De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.