De sekswerkers gaan de straat op om weer aan het werk te kunnen. Ze zijn de stilstand zat. Ik loop vaak over de Wallen naar mijn werk. Als ik aan sekswerkers denk kom ik snel uit bij twee zaken, nu drie. De eerste is: ik heb altijd in de binnenstad gewoond, toen ik 21 was heb ik met een vriend op een caféterras geklokt hoe lang de mannen meestal binnen waren. Zes minuten. Dat vond ik verbijsterend. Later leerde ik Paul Léautaud kennen die een goed deel van zijn leven in de onmiddellijke nabijheid van heel veel Moulin Rouge meisjes doorbracht en schitterend over hen schreef. Mijn meest recente ontdekking is Aleksandar Tišma, die schrijft over Novi Sad een stad in het voormalige Joegoslavië. Ik las pas twee boeken, maar ze werken als breinwormen: blijven in je denken terugkomen en steeds intensiever. Zijn Die wij liefhebben doet iets wonderlijks: het is een volstrekt van elke erotiek gespeend relaas over verschillende ‘huizen’ in Novi Sad. De meisjes, de klanten, de madames die een kamer regelen. Zoals ook verhalen van Tišma doen ze eerst niet zo bijzonder aan, maar hebben ze de neiging je onbewust weken bezig te houden, een heel mooi vasthoudend soort onnadrukkelijkheid, niet tragisch, maar nauwkeurig waargenomen. Wat gebeurt er precies in dit boek? Ik zou het niet weten, en toch denk ik beter te begrijpen wat er op de wallen plaatsvindt. Met zichzelf verstrengeld zijn. In zijn soort is dit instinctief schrijven, of preciezer: het componeren van langzaam loskomende betekenis, vergelijkbaar met wat Hans Faverey altijd doet: ook hij schrijft op zo’n wijze dat je er dagenlang niet los van komt. deze bijvoorbeeld:
Hetzelfde stukje bos dat ik ben
ingelopen, laatst.
Een kruisbessenstruik
staat daar. Daar is ook
een jonge esdoorn: die ik met zich
had verstrengeld. Al het zichtbare
gaat open, vervolgt mijn weg.
Het ontbreekt mij aan niets;
en ik ben niet ongelukkig.
Niettemin: op wieken wil komen
de stilstand
der dingen in mij.