Allerzielen

Het is Allerzielen en ik denk weer aan dat fietspad bij de Hagerhof in Venlo. Ik denk niet dat jij dat fietspad kent, jij woonde in Baarlo dus je zal wel in die rode Panda of Punto of Corsa over de stadsbrug zijn gegaan. Om hier te komen steek je bij de sportvelden die Styx van een Hagerweg over, de stroom doorgaand verkeer die de omheinde puberjungle waar wij elk een molensteen versleepten scheidt van de woestenij tussen Venlo en Tegelen. Dan passeer je eerst de kinderboerderij en dan de skyline van pallets achter de palletfabriek, waar om de haverklap brand uitbrak. Vanaf dit fietspad kon je als ambitieuze pyromaan met een eenvoudige molotovcocktail van eigen fabrikaat een hele houten wolkenkrabberstad in vlammen op zien gaan.

Van daar loopt het door een bosje naar de straat die aan de ene kant tuinbouwkassen heeft, of had, en aan de andere kant het rasterhek en de haag van de begraafplaats. Ik herinner me dit pad vooral aan de muziek die ik er hoorde, vechtend tegen de verveling tijdens al die fietstochten naar huis. Ik had muziek op mijn mp3-speler van artiesten die ik bewonderde, maar wier oeuvre ik niet noodzakelijk uitputtend kende. In het bosje na de palletfabriek ontdekte ik de tweede vioolromance van Beethoven, een muziekstuk en een moment die zo goed bij elkaar pasten dat ik het fietspad bijna magische krachten toe zou gaan schrijven.

Een stompzinnig idee dat alleen nog maar terrein won toen ik op precies dit fietspad reed en Brel op shuffle had. Het was de dag dat ze op school verteld hadden dat jij jezelf van kant had gemaakt, keurig opgehangen hoorde ik later, met de standvastige zorgzaamheid die je bij de commando’s had aangeleerd.

Ik weet nu dat Brel zijn laatste album opnam toen hij al stervende aan keelkanker was. Op dat album zingt hij het lied Jojo voor zijn overleden beste vriend. Hij beschrijft een bezoek aan het kerkhof met een krat bier en wat wijn, waar hij elke nacht liederlijk wordt aan Jojo’s graf, om ’s ochtends voor de eerste grafbezoekers weg te vluchten. Dat wist en hoorde ik toen allemaal niet. Met mijn 5vwo-Frans hoorde ik alleen de steeds herhaalde zin ‘cipié sous le terre’, van cipier, dacht ik, gevangen onder de aarde. Zo zag ik jou in je graf liggen, bonzend op je kist, afkerig van het leven en woedend in de dood.

Nog twee keer zou ik je zien. In een uitvaartcentrum met een veelzeggende coltrui aan, waar ik misschien te vroeg leerde wat dood zijn met een vertrouwd gezicht kan doen. En in de tuin van mijn ouders, bij het grote perk waar ik vandaag eigenlijk waxinelichtjes zou moeten planten, omdat het door alle zielen van dertig jaar huisdieren bemest wordt, van op de stoep gevonden muizen en vlinders tot Bobo, het kalf van een Airedale terriër dat nog niet wist dat het de laatste hond van mijn tante Wiesje zou worden. Dat zegt jou allemaal niks, maar het was eens rond je uitvaart dat ik je daar ontmoette, bang vroeg of ik me niet teveel met je afscheid had bemoeid, en je me geruststellend een idioot noemde, alsof ik me zorgen maakte dat je me een onvoldoende ging geven voor een prima essay.

Six pieds sous le terre, bleek Brel eigenlijk te zingen, zes voet onder de aarde. Er is geen woede of kalmte, er is alleen die meetbare maar onoverbrugbare afstand tussen jou sous le terre en ik er bovenop.

Het was een keer ’s avonds, rond deze tijd van het jaar, dat ik door het donker langs de tuinbouwkassen fietste, waarschijnlijk aan Brel en Jojo dacht, aan jou en mezelf, naar rechts keek, en bijna moest stoppen. Achter de haag, en tussen de bomen, als schepen op zee, waren honderden brandende graflichten door het donker gestrooid.

 


 

Daan Doesborgh (1988) is redacteur van Tirade en schrijft onder andere voor Vrij Nederland. Hij is oud-redacteur van Propria Cures en won in 2010 het NK Poetry Slam.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *