Arthur Japin is een mooischrijver, van het soort dat net zo lang poetst en boent op zijn zinnen tot ze er uitzien als het pas opgewreven koper in een Hollandse burgermanswoning. Japins zinnen blinken en blikkeren, zeker als hij het zonnetje van zijn vernuft er op laat schijnen. ’t Doet pijn aan je ogen. En dat terwijl een goede stijl van vertellen iets is waarvan je je als lezer pas bewust raakt als het verhaal je al een tijdje in de ban heeft.
Er is nog iets wat me hindert. In veel gevallen kunnen Japins zinnen zo op een wandtegel. Een kleine selectie uit zijn nieuwe roman Vaslav: ‘Er is niets wat een mens zo aanzet tot dromen als een beperkt zicht.’ ‘Oude vlammen doven het laatst.’ ‘Haat is een bedwelmend houvast.’
Af en toe heeft Japin een wandtegel ter grootte van een forse plavuis nodig: ‘Gaat een vrouw minder voor haar man voelen naarmate zijn zwakheden zich duidelijker voor haar aftekenen? Integendeel, eerder voedt het haar verlangen. Ze neemt haar verlies, registreert zijn feilen en zwijgt erover. Dit is wat liefde voor een vrouw betekent.’ Dat zijn zinnen die op me afkomen als een zelfhulpboek.