Ik hoor dat je weer door de stad loopt en in de etalages kijkt. Je schijnt zelfs op een terras te zitten waar je heel angstig om je heen kijkt, een koffie bestelt en het koekje in je tas stopt. Daar neem je een opschrijfboekje ter hand en noteer je lukraak wat regels. Je schrijft netjes, om geen enkel woord te zullen vergeten.
Valt het je op dat de hele stad weer ingepakt is met lichtjes en slingers? Dat jij, gebruiker van dit leven, weer geconfronteerd wordt met al die feestelijke ellende die je zo moet haten?
Je zet je kraag op en steekt nog eens een sigaret aan, je denkt aan de wijn die thuis op je wacht, je kunstzinnige vriendin die je eigenlijk dom vindt en waarvan je verwacht dat ze je binnenkort zal verlaten. ‘Sinterklaas, kerst, een vreselijke tijd,’ mompel je door de straten.
Je merkt heel goed dat het beeld dat je van jezelf hebt gevormd niet helemaal klopt, je wordt niet nagekeken of aangesproken en je denkt op de fiets naar huis aan dat festival waar je een week geleden mocht voordragen uit eigen werk. Bibberend stond je aan een lessenaar, de microfoon vervormde je stem zodanig dat je even iemand was: de dichter.
Toen je je verslikte in je eigen woorden zei je opeens: ‘Ik ben een snoek.’ Wat het te betekenen had? Geen idee, maar het klonk zo diep, zo goed en de zaal moest lachen.
Bij je voordeur schiet je een geniaal idee te binnen, een zin waar je zonder dat je het wist al weken naar op zoek was, althans, dat hoop je, want zeker weten doe je het natuurlijk niet.
Op de trap is hij je ontschoten en als je de woonkamer binnenloopt en je vriendin ziet zitten op de bank denk je er al helemaal niet meer aan.
Ze vraagt hoe je dag was en jij knikt alleen maar en vertelt dan in hele korte, zeer onsamenhangende en (voor haar) totaal onbegrijpelijke zinnen, hoe je dag was.
Als je naar de wc gaat zeg je tegen de muur: ‘Er is nu al niets meer te melden.’ Dat is meteen ook de eerlijkste gedachte die je in weken hebt uitgesproken, maar als je doortrekt en in de kleine spiegel aan de muur naar je jonge, rimpelloze gezicht staart, je dode, onbeweeglijke ogen ziet, dan schiet je alweer een geniale zin te binnen!
Je gaat achter de computer zitten in het hoekje dat je je ‘denkhol’ noemt, een ruimte afgeschermd met doeken die je met punaises hebt vastgezet. Je vriendin begreep het maar al te goed, jij moest je eigen plek hebben. Ze zei laatst, toen je weer geen inspiratie had: ‘Daar zit het genie, daar achter die doeken zit mijn genie!’
Je staart naar het beeldscherm, links ervan liggen je notitieboekjes en rechts het rijtje tijdschriften waar je in staat. Ze zijn al een beetje aan het vergelen door je sigarettenrook.
Het idee van net, op de wc, is wederom vergeten en heeft plaatsgemaakt voor andere dingen: het controleren van je email en het bijwerken van je facebook account. Je surft wat rond en googlet jezelf in de hoop dat ze over je schrijven, maar helaas, niets. Verward zit je te denken aan het lijden en het leven. Heel kort denk je aan schoonheid, lelijkheid, waarheid, de leugen. Al snel snap je er allemaal geen zak meer van.
‘Ik ben een snoek,’ schreeuw je in paniek vanuit je denkhol en je vriendin gilt op de achtergrond dat dat geniaal is, je hoort haar voetstappen en dan voel je haar handen, op zoek naar de dichter, dat genie achter zijn bureau; als ze je vinden weet je dat je mislukt bent.
Sterkte,