Mijn eerste weken als barman-reservist zitten er inmiddels op, en hoewel ik me voorgenomen had pas in de krant over mijn baantje bij café De Druif te schrijven, wil ik er toch het een en ander over kwijt.
We moeten allemaal verdienen en wat onze levens kosten loopt misschien uiteen, maar ik kan iedereen aanraden om eens van een afstand naar zijn of haar werkweek te kijken.
Je moet dan even parkeren hoe lang je hebt gewerkt om te komen waar je je nu bevindt of hoe dicht je inmiddels bij je doel gekomen bent. Zie het als een oefening, een kleine dagdroom waar je verder niets mee hoeft. Als jij het helemaal voor het zeggen had, hoe zou je ideale werkweek er dan uitzien? Wat zou er nou echt goed zijn voor je hoofd en hart?
Ik deed die oefening en kwam tot de conclusie dat ik nog steeds elke dag zou schrijven, zou blijven lesgeven in schrijven óók. Daarnaast zou ik iets doen met collega’s, werk dat helemaal beslag op me kon leggen zonder me te belasten in mijn vrije tijd. Een bezigheid die me fysiek uitputte en een uitlaatklep was.
Afgelopen donderdag draaide ik mijn derde dienst in De Druif. Ik heb nog ruzie met de biertaps, waar wijnimporteur Carlo iets van zei, waarop ik antwoordde dat hij niet moest zeiken omdat ik er even vijfentwintig jaar uit was geweest. Daarna vroeg ik me af of dat wel klopte en dat deed het: barman was ik in ’98 voor het laatst.
Tot dusver komt er elke donderdag een man of vijftien voor mij langs, van collega’s uit een grijs verleden tot heel goede vrienden. Afgelopen donderdag zaten Bas en Marisca er het langst. Ze brachten hun fijne mix van interesse en enthousiasme mee, en raakten in gesprek met Jantje, die er toevallig ook was.
Omdat De Druif heel klein is praat iedereen vanzelf met andere bezoekers en dat gaat altijd goed. Maris bestelde bitterballen en daarna alle hapjes van de kleine kaart. Het leven in haar nieuwe woonplaats Olhao (Portugal) biedt veel waarvan ze gelukkig wordt, maar kennelijk geen ossenworst. Ze at zelfs een bar-ei. Bas, die al gegeten had voordat hij aankwam, bestelde een fles Morgon en at uiteindelijk toch mee.
Vroeg op de dag had B met onze kinderen en mijn schoonzus aan de bar gezeten. Daarna kwamen Ivo en Gwena langs met Lou. Roos en Do schoven later aan en tegen sluitingstijd kwam Adriaan nog met dochter Johanna, die net in een naburig restaurant gewerkt had. Zoals veel gasten van De Druif dronken ze fluitjes. Collega Jasper en ik kletsten met hen terwijl we de kassa telden – Adriaan ken ik bijna dertig jaar, Johanna al sinds haar geboorte.
Toen we afgesloten hadden fietste ik naar huis. Ik reed langs Pollux op de Prins Hendrikkade, waar het terras vol lamme mensen stond, en benijdde de barmannen daar niet. Waren dat nu collega’s van me, of telde ik niet mee omdat ik maar één dienst per week heb in De Druif?
Een kwartier later, terwijl ik mijn tanden poetste voor de spiegel in de badkamer, piepte mijn telefoon: een appje van Marisca. Ze had een foto van me gemaakt. Ik keek naar mezelf, naar mijn blije kop, en stopte even met poetsen. Als je wilt weten wie ik ben, zeg ik altijd, dan moet je het mijn vrienden vragen. Dat is natuurlijk een zwaktebod, maar zelf weet ik het echt niet zo goed.
In aanvang was ik bang geweest om terug te keren naar de bar, naar iets van vroeger wat ik als afgesloten had beschouwd, maar nu keek ik naar de foto die mijn vriendin gemaakt had en zag daar iemand die volledig op zijn plek was. Iemand die een goede, bewuste keus gemaakt had en daarbij gedijde.
Misschien leer ik het nog eens, en kom ik na heel veel wegen te zijn ingeslagen tot het leven dat het beste bij me past – dat helemaal het mijne is. Om daar zeker van te zijn, moet ik mijn vrienden kennelijk om een foto vragen.