Mijn geliefde stamkroeg was jarig en dat moest gevierd. De onverwoestbare pleisterplaats voor de zachte krachten was even het epicentrum van het universum. De aarde draaide als een op hol geslagen bol om Van Zanten heen. De kroeg gaf licht en straalde als de zon waar je heus van kan houden, als je het maar écht wilt.
Vijfenveertig jaar werd ze, al ontwaar ik nooit een rimpel in haar gevels, een vermoeide kromming in de kozijnen of slijtageplekken op de bar. Als de genadeloze tijd er een rolodex op nahoudt, heeft deze kroeg goddank geen adres.
Met vereende krachten was een heus feestweekend opgetuigd: de straat was versierd, de kroeg gepoetst tot ze nog feller blonk dan het glaswerk en de stoelen en tafels schuilden tevreden in het portiek aan de overkant, want dansen zouden we. Aan de bar, in de hoeken, op de banken.
En zo geschiedde. De kroeg lag al als een omhelzing om de mensen (een bonte verzameling van nieuwkomers en oudgedienden die versmolten tot een bal van warmte) heen toen ik de drempel over stapte.
Na wat borrels (moed voor weifelende twijfelaars zoals ik) beklom ik het podium om samen met Bakelied (een kwartet van hemelbestormende muzikanten), Luna (met een stem als Liesbeth List), Hilde (die de liefde in haar ogen heeft en altijd kijkt) en Sjakko (de zachtaardigste man van de kosmos) een halfuur liedjes van Shaffy te zingen.
Na twee maten werd de kroeg één stoere, hoogverheven mond. Er werd zo hard meegezongen dat ik mezelf amper hoorde, maar dat gaf niet. De kroeg nam me bij alle liedjes aan de arm en trok me er doorheen. Ze kolkte, stampte, danste, glom.
We zongen omdat we niets anders wilden. We vochten tegen de tranen. We huilden toch, want geluk vindt altijd een weg naar boven. We baden omdat iedereen in iets geloofde. We lachten met elkaar. We werkten de avond de deur uit en onthaalden de nacht als een uit het oog verloren vriend.
En we hebben de kroeg bewonderd als het mooiste dat we ooit zagen.
Beeld: Rob Acket