Dit jaar kreeg ik de eer om ongeveer tweehonderd woorden, geschreven door Oprah Winfrey voor het gedicht van Amanda Gorman, te vertalen. (Het klinkt nog steeds behoorlijk bizar.) Naar aanleiding van de ophef over de vertaling van Gorman’s The Hill We Climb stuurde ik de uitgever ervan een mail waarin ik mezelf aanbood als mogelijke medewerker. Ik noemde natuurlijk mijn literaire opleiding en tweetalige opvoeding, maar ik benoemde ook dat ik van gemengde Afro-Amerikaanse en Nederlandse afkomst was.
Nooit eerder had dit expliciet in mijn voordeel gewerkt. Nooit eerder was het iets waarvan ik dacht dat het nuttig zou kunnen zijn, waarvan ik dacht dat het een kwalificatie was. Hoe en waar je geboren bent zou in een ideale meritocratische wereld ook helemaal geen kwalificatie zijn. Maar daar leven we niet. En nu heb ik dit voorwoord vertaald.
Ik werd uitgenodigd voor een borrel toen het boek verscheen. Daar werd ik omringd door vrouwen, waarvan het grootste deel vrouwen van kleur, en voelde me tegelijkertijd thuis en… niet thuis. Waar ik me meestal bewust ben van mijn ‘gekleurdheid’ – op school, op feestjes, op werk – was ik me nu bewust van het gebrek daaraan. Wist ik wel genoeg over discriminatie om hier te zijn? Om de woorden te vertalen van een vrouw die against all odds bereikt had wat ze bereikt had? Was het niet beter geweest om het aan iemand over te laten met meer ‘ervaring’ met racisme, en relatief minder kansen in de Nederlandse literaire wereld?
Voor ik dit vraag: ik weet dat ik in een geprivilegieerde bubbel leef. Maar hebben mensen van kleur in dit vak nog wel zo weinig kansen als een paar jaar terug?
Naast sporadisch vertaalwerk en mijn scriptie – die gaat over gemengd witte en zwarte mensen in literatuur, waarvoor ik ook het concept essentialisme heb onderzocht – beheer ik deze Tirade-blog. (Toen ik daar tijdens mijn stage aan begon, schreef mijn begeleider, Menno Hartman, een mooi stuk over het vertalen van schrijvers van kleur.) En behalve aan schrijvers uit het Van Oorschot-fonds wil ik hier ook een plek bieden aan andere schrijvers. Jonge en beginnende schrijvers, schrijvers met een non-heteronormatieve identiteit, zowel mannen als vrouwen als (geen van) beiden en, dus, schrijvers van kleur.
Ik ken er inmiddels wel wat. Helaas moet ik stellen dat het me nog niet gelukt is om een schrijver uit de Atlantische diaspora voor een stuk te strikken. Velen van hen waarderen mijn toewijding aan deze kwestie. Maar ze hebben het – ja, allemaal – te druk. En hoewel ik dat jammer vind, vind ik het natuurlijk tientallen keren mooier dat ze het druk hebben. Met schrijven. Maken. Uitgenodigd en gewild en gehoord worden.
Wel moet ik er nog aan wennen dat ik misschien zelf die persoon uit de Atlantische diaspora ben die voor deze blog schrijft. Er bestaat natuurlijk niet zoiets als ‘zwart genoeg’ zijn. Dat is dat essentialisme dat ik eerder noemde: de aanname dat bepaalde mensen van een bepaalde afkomst door hun uiterlijk of privileges minder goed weten wat het betekent om van die afkomst te zijn. Dat is, om met Audre Lorde te spreken, een master’s tool: een wapen van uitsluiting en onderdrukking. Een groep mensen die de wereld anders wil zien, zou dat niet moeten willen.
Ik heb Oprah Winfrey mogen vertalen. In haar tekst heb ik mijn eigen woorden, mijn eigen ervaring verwerkt. Omdat ik het wel weet: als niet ik, dan wel mijn oma, mijn tante, mijn zusje. Ik blijf volhardend zoeken naar mensen van kleur die willen schrijven. Maar voor nu ben ik hier.