In het Engels heet Tweede Kerstdag Boxing Day en ik hoop van harte dat ik dat dit jaar niet letterlijk hoef te nemen. We zijn namelijk uitgenodigd voor een braai in Langa, oftewel een barbecue in de oudste sloppenwijk van Kaapstad.
Ik zie de bui al hangen. Twee iele, blanke nichten in een zwart getto. Dat is vragen om moeilijkheden. Ik ben bloednerveus, want sinds ik me kan herinneren heb ik de twijfelachtige gave agressie op te wekken bij wildvreemden die mij ‘nog moeten hebben’. Aan mijn verkering heb je qua veiligheid zo mogelijk nog minder. Zijn biceps hebben de omvang van biologische drumsticks en ook qua vluchtsnelheid presteert hij bedroevend: ik ken parkinsonpatiënten die sneller zijn.
Om bovenstaande redenen zijn we al vroeg begonnen met de voorbereidingen voor de Boxingbraai. Alles van waarde laten we in het hotel. We nemen alleen cash mee, dat we her en der in onze kleding verstoppen. Mijn dure horloge verberg ik listig onder een Hermès sjaaltje. Onze gastheer – winnaar van de Cape Town Miss Gay verkiezing 2010 en goed bekend in Langa – komt ons ophalen, zodat we niet meteen bij aankomst vermoord worden zonder iets van de braai hebben geproefd. Niets is erger dan sterven op een lege maag.
Het Toyotabusje naar Langa delen we met negen andere passagiers. Als iedereen eenmaal zit en de schuifdeur met Gaffer tape weer op z’n plek zit, zet een jonge moeder van pakweg veertien een slapende baby op mijn schoot, zodat ze rustig haar muntgeld voor de rit kan tellen. Van achterin het busje worden biljetten en wisselgeld doorgegeven. Vreemd… iedereen lijkt elkaar te vertrouwen.
“Eerst wijn,” zegt Miss Gay, en leidt ons de trappen van een ingestorte woonkazerne op. Even later staan we in een smoorheet flatje met een enorme flatscreen aan de wand. Terwijl Miss Gay twee flessen Chardonnay koopt bij de vrouw des huizes, trekt een graatmager straatschoffie me op de bank. Met bungelende beentjes aait hij mijn haar en telt de moedervlekken op mijn arm. Wanneer we vertrekken, huppelt hij lachend met me mee naar beneden.
We eten onze braai in een donkere kroeg met tralies voor de ramen. De serveersters zijn gekleed in rubber laarzen en witte, plastic overalls die me doen denken aan de mysterieuze mannen in witte pakken na de Bijlmerramp. Het vlees is mals en sappig, de wijn verrassend goed. Boven de bas van de R&B uit klikken en klakken de gasten in Xhosa, de voertaal in Langa. Ik weet het zeker, ze hebben het over ons, de enige twee blanken die zo stom waren hier naar binnen te gaan. Af en toe gluurt een van de mannen over zijn schouder om vervolgens met zijn kameraden verder te smoezen.
Ik open onze tweede fles wijn, maar voordat ik kan inschenken slepen sterke zwarte worstenvingers me naar het midden van de kroeg. Nu gaat het gebeuren, denk ik. This is it. Middeljong schrijftalent in elkaar geslagen in een Zuid-Afrikaanse zuipschuur, mogelijk verkracht en vervolgens vermoord op het binnenplaatsje tussen de autowrakken.
Maar nee. De worstenvingers horen bij een walvis van een vrouw die stomdronken in mijn oor begint te lallen. Wat mijn telefoonnummer is. Hoe mijn vriend heet. Of ik een kind van haar wil.
“Merry Christmas!” schreeuw ik boven de muziek uit. Het lijkt me het veiligste antwoord op al haar vragen. Haar lach spuugt iets zoets in mijn gezicht en ze draait haar kont naar me toe. Iemand draait de volumeknop nog verder open.
Het is stampvol en minstens 40 graden als de eigenares annex uitsmijtster van het café haar verjaardagsfeestje aankondigt. Over twee weken kan iedereen voor 100 rand onbeperkt drinken en eten, mits ze hun vuurwapens thuis laten. Gejuich, enthousiast tonggeklik en applaus doen de temperatuur nog verder stijgen. Ik vind het bijna jammer dat ik er niet bij kan zijn.
In een krot in Langa, op het verbroederende ritme van Rihanna, beleef ik de heetste kerst van mijn leven. Ik stink naar zweet dat niet van mij is. Mijn heupen zitten gevangen, op een prettige manier gekoppeld in een twerk-treintje tussen de walvis voor me en Miss Gay achter me, terwijl mijn verkering gestaag onze Chardonnay opzuipt. Als ik meer Dickens had gelezen, had ik het kunnen weten: van de armen hebben we niets te vrezen.
Dit was de laatste van Arjen van Liths decemberzondagcolumns. In januari neemt Lize Spit het van hem over.