Nu september begonnen is, is het tijd voor een evaluatie van de zomer. De twee punten die het langst bleven hangen:
1 De brandende avondzon op het gravelperron van Montabaur. Het was niet de bedoeling geweest dat de ICE van Frankfurt naar Amsterdam er zou stoppen, maar vertraagd als ‘ie was moest de trein er een kwartier wachten. De machinist besloot de deuren open te doen zodat we een luchtje konden scheppen. Toen ik buiten stond gingen ze weer dicht – en op slot.
Het was een naakt gevoel: mijn bagage was geamputeerd. Ik begon te anticiperen op het gezoem van elektrische motoren, op het langzame wegglijden van de trein. Op het moeten zoeken naar een ander vervoersmiddel, het terugkrijgen van de tas.
Ik ging zitten op een bankje en staarde naar de wagon. Deze treinreis was de laatste rit van een trip van vier weken in een tiental treinen, in een tiental steden, waarbij ik reisleider was geweest. Op elke kilometer wist ik wat er zou komen, wat er de komende uren zou gebeuren, of wat het schema was van de dag. In welke stad we over 3, 5 of 8 dagen zouden zijn, of waar we die middag zouden eten.
Nu, relatief dicht bij huis, dreigde er van de ene op de andere seconde iets te gebeuren waar ik vijf minuten geleden geen rekening mee had gehouden. Dat was ik bijna ontwend, maar het was het meest ontspannen gevoel van de reis. Je kan weken het overzicht houden, maar er is niets zo overzichtelijk als machteloosheid. Ik sloot mijn ogen en draaide mijn hoofd naar de zon – toen openden de deuren.
Binnen in de trein, terug op mijn plek, vroeg een reisdeelnemer wat de échte volgende halte zou zijn. Siegburg-Bonn, zei ik. Over een half uurtje.
2 Alsof de pont vanuit Wageningen schipbreuk leed en me uitspuwde op een onbewoond eiland: zo leeg was de Betuwe op zaterdag 14 juli. Ik fietste door drie dorpen en over twee spoorlijnen, maar ik herinner me geen ander persoon dan een blond tienermeisje dat in de verte een bakstenen hoek omschoot op een te grote omafiets.
De hele streek had de gedaante aangenomen van een niemandsland tussen grensposten, een soort buitengesloten buffer tussen Noord-, Oost- en Zuid-Nederland. Een orkaanoog waaromheen de rest van het land circuleerde, waar je even kon rusten voor je je weer écht in Nederland zou wagen.
Bij een verlaten tankstation hield ik pauze in de berm en genoot van het uitzicht op het drukke Wageningen in de verte – en dat het in de verte wás. Toen dacht ik aan het uurtje dat ik nog had om een eetafspraak in Nijmegen te halen. Fietsend in het midden van lange, rechte wegen fietste ik twintig minuten later langs een ronkende A50 de Waalbrug over, de streek weer uit.