Toen mijn beste vriend Gijs nog leefde en de bediening bij Toscanini deed, werd hem door gasten vaak gevraagd wat ze moesten bestellen. Ik herinner me de New Yorkse pater familias die – menukaart in hand – zei: ‘Lovely menu, but what do you think we should eat?’
‘Chicken,’ zei Gijs.
Het had allemaal heel fout kunnen gaan, omdat het gezin in kwestie Afro-amerikaans was, maar de man (denk: de oom van Will Smith in The Fresh Prince of Bel Air) gaf Gijs het voordeel van de twijfel: ‘And why would you say that?’
‘See that guy over there working the grill?’
Potig, krulletjes, harige armen. Brandwonden op zijn vingers, en lippen glimmend van het vet. Arnaud.
‘That’s Chicken Guy.’
Een brede grijns verspreidde zich over het gezicht van Uncle Phil. ‘Yes, I think we would very much like to have the chicken.’
Ik heb geaccepteerd dat literatuur en koks niet erg samengaan. Ze vinden het leuk voor me, mijn collega’s, en komen graag op een presentatie, maar dat echte lezen schiet er vaak bij in.
‘Niet erg,’ zeg ik dan. ‘Ik ben ook niet zo geïnteresseerd in voetbal/honkbal/duiken.’
Mijn aanwezigheid bij Toscanini deze zomer is wegens ziekte en vakantie van andere koks. De periode dat ik er in dienst was ligt jaren achter me, en zo ook de laatste keer dat Arnaud en ik samenwerkten. Gisteren, na het schoonmaken van de keuken, zaten we nog even met een biertje voor de deur, Chicken Guy en ik.
‘Ik vind het tof, wat je doet,’ zei Arnaud.
‘Dank je,’ zei ik. ‘Het ging wel lekker. Mooie ham, ook.’
‘Nee, ik bedoel de stukjes die je schrijft. Ik lees ze elke week, en ik wou zeggen: mooie stukjes.’
Omdat mijn woorden het lieten afweten, heb ik Chicken Guy geknuffeld.