We zijn in Canada, op Vancouver Island, een eiland ter grootte van Nederland pal voor de kust van British Columbia. Een bordje geeft aan dat we moeten afslaan, een zijweggetje in, dat we zonder bordje zeker gemist hadden.
Het weggetje is onverhard en loopt omlaag naar een parkeerplaats. Er staat één andere auto. We stappen uit. Ik klik mijn zonnebrilclipje op mijn bril. Het informatiebord is niet te missen: groot rechthoekig, met een puntdak. Er staat een kaart op met uitleg en zwart-wit foto’s. Het vertelt ons dat we nu op de plek zijn waar ooit Chinatown stond. Er woonden een hoop mensen, in de gloriedagen zo’n 1500. Het was een mijnwerkersdorp en de bevolking bestond veelal uit mannen: de vrouwen waren in China achtergebleven. Ze kwamen met name uit het zuiden van China, uit de provincie Guangdong. Op zoek naar werk waren ze hierheen gekomen.
Op de zwart-wit foto’s staan gebouwen, zoals het gebouw van de Kuomintang en het gebouw van de Chinese Vrijmetselaars. Maar alle gebouwen zijn nu weg.
Er staat een route op het bord aangegeven, die je langs de plekken voert waar die en andere iconische gebouwen gestaan hebben. Dat doen we. Ik voorop, mijn ouders achter mij aan.
Het is een Ozymandiasachtig gevoel. Ooit stond hier een van de eerste en een van de grootste chinatowns van Canada, nu is er niks meer van over. Alles is weg. De borden lezend die langs de route in het gras staan kom je erachter hoe dat komt. Het was een mijnwerkersdorpje, dus toen alle erts gedolven was, was er ook geen werk meer en trokken de mensen weer verder, zoals dat eigenlijk altijd gaat met dat soort dorpjes. Maar dat is niet alles: lang voordat de mijnen ‘leeg’ waren, ging het al minder met dit dorpje. De Canadese regering had aan het begin van de twintigste eeuw allerlei wetten uitgevaardigd die ervoor zorgden dat ‘oriëntaalse werknemers’ (lees: Aziaten) niet meer onder de grond mochten werken, hetgeen voor een mijnwerker natuurlijk een essentieel onderdeel is van het werk. Veel van de Aziaten in Noord-Amerika werkten in de mijnbouw (of in de treinindustrie, waar ze sporen aanlegden). Politici hadden het over indringers. Deze wet leidde echter niet tot de gewenste afname van het aantal Aziaten in Noord-Amerika en dus vaardigden de autoriteiten in 1923 een wet uit waarmee ze de immigratie echt aan banden legden en de integratie bemoeilijkten. Waar de vorige wet was gericht op Aziaten, was deze specifiek op Chinezen gericht: hij heette de Chinese immigration act, ook wel bekend als de Chinese exclusion act. Alle Chinezen, of ze nu in Canada geboren waren of niet, moesten zich bij de overheid laten registreren en identiteitsbewijzen bij zich dragen, op straffe van boetes, gevangenschap of deportatie. (De wet werd in 1947 ingetrokken na succesvolle campagnes van onder anderen Chinees-Canadese oorlogsveteranen.)
De volgende slag voor dat chinatown was een grote brand in 1935 waarbij 43 gebouwen in de as gelegd werden. En omdat er toch al niet zoveel meer te doen was (er was immers al nauwelijks nog werk) trokken de meeste mensen weg, in plaats van de gebouwen te herbouwen. Het was, zoals het bord ietwat dramatisch zegt ‘het begin van het eind’ voor dat chinatown. In de jaren vijftig en zestig was het een spookdorp, hoewel er nog even geprobeerd was om het geheel te renoveren om als toeristenattractie te kunnen dienen. Uiteindelijk besloot de brandweer in 1968 dat de gebouwen die er nog stonden brandgevaarlijk waren en toen werden ze gecontroleerd afgebrand. Daarom sta ik naar borden te kijken waarop staat uitgelegd wat er ooit op deze plek gestaan heeft.
We lopen terug naar de auto en passeren een groot paviljoen met vier stenen picknicktafels waarop Chinese karakters staan. Het is daar neergezet door de afstammelingen van de mensen die ooit op deze plek gewoond hebben. Er staat dat ze er jaarlijks samenkomen. Het doet me denken aan de oude inwoners van Schokland en hun nakomelingen.
We rijden ook nog even naar het dorpje waar de Japanners – die net als de Chinezen in de mijnen werkten – ooit woonden. Het is vlakbij. Ook daar is niks van over. Waar ooit huizen stonden, zijn een groot aantal kersenbomen geplant door de nakomelingen van de vroegere bewoners. De Japanners die hier woonden zijn gedwongen vertrokken: toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak werden ze in kampen opgesloten. Toen de oorlog voorbij was, waren ze weer vrij, maar ze keerden niet terug.
Eenmaal weer in Vancouver, terug bij mijn grootouders, ga ik op een gegeven moment met mijn nicht de stad in, ‘going downtown’. Er zijn straten afgezet; er is een soort markt. Harde muziek. Hier en daar dansen mensen.
Lachend lopen we door. Als we de menigte uit zijn, komen we bij een plein waar veel mensen staan en nog meer mensen langslopen. Ik hoor Kantonees. Engels. Er zijn mensen aan het demonstreren. Tegen China. Voor Hongkong. Ze delen folders uit. Je kunt een petitie tekenen om Chinese inmenging hoger op de Canadese politieke agenda te krijgen. Ze zwaaien met grote vlaggen.
Ik knik ze toe als ik langsloop en pik een folder mee. Veel Hongkongers trekken nu naar Noord-Amerika. Omdat er al zoveel Hongkongers en andere Chinezen zijn. Van oudsher. En dat is onder andere begonnen met dat chinatown op Vancouver Island, dat nu overwoekerd is en waarvan geen huis meer overeind staat.