door Michiel Knol
Oblomow – de protagonist van Ivan Gontsjarovs gelijknamige roman uit 1859 – is na ruim anderhalve eeuw nog steeds een tot de verbeelding sprekend personage. Maar ook een veelal onbegrepen personage. Oblomow wordt vaak getypeerd als een luie, vadsige en vrijwel altijd in apathische toestand verkerende persoon. Dat is niet direct een goed uitgangspunt voor een spannende en onderhoudende roman zou je denken. Toch verdient niet alleen het idee over Oblomows karaktertrekken een flinke nuancering, de roman zelf blijkt ook verrassend grappig én een interessante leeservaring in tijden van Corona.
Oké, toegegeven, Oblomow is inderdaad lui en vadsig en hij ligt een aanzienlijk deel van de roman op zijn bed en divan. Volledig apathisch is hij echter niet. Hij is een romanticus die vooral in zijn hoofd leeft en teert op zijn herinneringen aan een gelukkige en zorgeloze jeugd op Oblomowka, het landgoed van zijn ouders. De realiteit buiten zijn eigen belevingswereld en de alledaagse werkelijkheid buiten zijn huis vindt hij beangstigend en die sluit hij dan ook liever buiten. Brieven die met de post worden bezorgd zijn boodschappers van de boze buitenwereld en zo lang je deze ongeopend laat, word je niet geconfronteerd met de werkelijkheid. Oblomow denkt liever na over de mogelijkheid van het herstellen van het verloren paradijs uit zijn jeugd, een utopie waarin geen plaats is voor oorlog, economische belangen en ratraces.
Hij lijdt – volgens zijn dierbaarste vriend Stolz – aan Oblomowisme. Vermoedelijk kent iedereen in meer of mindere mate momenten van Oblomowisme: vervelende dingen uitstellen, je kop in het zand steken, cognitieve dissonantie, of even niet willen denken aan vervelende ontwikkelingen in de wereld. Maar ik wil stellen dat er ook zoiets als collectief Oblomowisme bestaat. De manier waarop we als westerse wereld omgaan met onze planeet – waarbij economische korte termijnbelangen het altijd lijken te winnen van ecologische belangen en die van de generaties na ons – is hier een goed voorbeeld van.
Hetzelfde geldt voor de aanpak van bijvoorbeeld institutioneel racisme. We steken liever collectief ons kop in het zand dan dat we worden geconfronteerd met deze zaken. Wanneer dat door een crisis tóch gebeurt dan schuiven we een oplossing van het structurele probleem op de lange baan. Eerst zorgen dat de crisissituatie wordt opgelost, dan kunnen we daarna wellicht de structurele problemen onder ogen komen. Of niet…
Juist in deze quarantainetijd, waarin steeds meer mensen opstaan om op te roepen onze kop uit het zand te halen om eindelijk de eerder genoemde structurele problemen onder ogen te komen, zouden we een einde moeten maken aan ons collectief Oblomowisme. In plaats daarvan moeten we meer naar die andere karaktertrek van Oblomow kijken: het nadenken over een ideale wereld. Het mag echter geen Oblomow-utopie worden, het moet niet bij dagdromerij vanaf een divan blijven. Actie is vereist.
(Michiel Knol, 1978) studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde , Geschiedenis en Cultuurgeschiedenis. Is werkzaam voor een groot telecombedrijf en afdelingsbestuurder bij de Partij voor de Dieren. Knol schreef dit naar aanleiding van de Van Oorschot Leesclub over Oblomov van Ivan Gontsjarov