Als Nederland inderdaad vooral aan het terugdeinzen is voor de begroting van Prinsjesdag en als het eindelijk bereikte akkoord over Brussel-Halle-Vilvoorde in België tegenstemmen in en rond de partijen doet opgaan, als het ene deel van de wereld een nieuwe kredietcrisis vreest en als het andere, iets grotere deel wederom een hongersnood, dan moet de conclusie haast wel zijn dat het vroeger beter was. Maar waar hebben we het in dat geval over?
Aan het begin van het elegante boekje Naaktheden stelt Giorgio Agamben: ‘Wie “mijn tijd’’ kan zeggen, deelt de tijd, schrijft er een cesuur in en een discontinuïteit; en juist door deze cesuur, deze interpolatie van het heden in de inerte homogeniteit van lineaire tijd, zet de contemporain een bijzondere relatie in werking tussen de tijden.’ Om vervolgens het bewijs te leveren met gave analyses van onze actualiteit langs historische fenomenen. Meer bijzonder dan voorspelbaar vind ik dat hij daarvoor ook dat gedicht van Osip Mandelstam inzet, met het onvergetelijke beeld van de wervels van twee eeuwen die aan elkaar moeten worden geplakt. Alsof eraan herinnerd dient dat contemporainiteit ontspringt uit een heden, gebruikte Alain Badiou in De twintigste eeuw hetzelfde gedicht voor een doorlichting van de tijd. Maar dat was op basis van een seminar dat in 1998 van acquit ging, terwijl Agambens bundel stamt uit 2009 – er zit een millenniumwisseling tussen.
En nog iets.