Op het moment dat dit stukje verschijnt zit ik ergens in Siberië in een treincoupé aan een tiental jongeren wat te vertellen over de dichter Poesjkin en zijn verzenroman Jevgeni Onegin. Mijn bijbaantje als Oost-Europees reisleider voor een klein jongerenreisbureautje hield tot nog toe niet veel in – misschien dat ik twee keer per jaar een paar dagen in het nabije oosten te vinden was -, tot mijn ‘baas’ eind vorig jaar met de Trans-Siberië expres op de proppen kwam.
Om het geheel zo informatief mogelijk te maken besloot hij om elke volledige treindag in te richten met een handvol coupécolleges over allerhande Russische onderwerpen, gehouden door de twee reisleiders – ons tweeën dus. Niet dat we per se genoeg kennis bezaten om die uren vol te kletsen over onder andere Stalin, Lenin, Russische literatuur en de geschiedenis van de spoorlijn (die we, ik beken, allebei nog nooit eerder gereden hebben). Ik heb me dan ook nogal moeten inlezen de afgelopen maanden en bovendien de dag voor vertrek nog een fors aantal Wikipedia-pagina’s uitgeprint om aan boord te bestuderen.
Eén Onegin-strofe zette ik vast van tevoren in het reisprogramma, misschien wel mijn favoriete uit de 389 speciale sonnetten die het boek kent:
De passie voor geluid regeerde
ons leven, maar zelfs het idee
ontbrak hem; wát wij ook probeerden
hij wist van jambe noch trochee.
Homerus? Plautus? Saaie heren!
Hij kon ze méér dan compenseren
met Adam Smith. Hij leerder daar
waar naties rijk door worden, waar
zij van bestaan. Hij kon vertellen
als econoom die ermee leeft
dat, als een staat produkten heeft,
hij ’t zonder goudvoorraad kan stellen.
Jevgeni’s vader – onverstand! –
verhypotheekte al zijn land
Dit is ergens aan het begin van het eerste hoofdstuk. Ik vind het leuk dat Poesjkin, bijna helemaal aan de start van zijn roman, al direct inzet op pure economie (en een beetje het hedendaagse, grondstofgedreven Rusland lijkt te voorspellen): het toont de veelheid aan onderwerpen die hij in verzen in het boek behandelt. Zulke ontmoetingen tussen poëzie en andere vakgebieden kom je maar zelden tegen. Economische theorieën herschreven in metrum – van mij mag het vaker.
De charme van Onegin-sonnetten ligt voor mij verder bijna volledig in de laatste twee regels. Als een boek dat tot aan de laatste pagina niet altijd even boeiend is, maar dan toch gered wordt door een goede ontknoping, ontpoppen de gedichtjes zich keer op keer tot ironisch getinte mini-verhaaltjes met een rijmende kwinkslag die meestal raak is. Het schudt je letterlijk weer wakker: klaar om het volgende sonnet in te gaan.
De versvorm lijkt nooit écht te zijn gaan leven in het westen, in de zin dat wij bij sonnet volgens mij meestal aan iets anders denken. Bijkomend gevolg: wie in Poesjkin-metrum schrijft, refereert aan Poesjkin – daarvoor heeft er de afgelopen 260 jaar niet genoeg loskoppeling tussen auteur en versvorm plaatsgevonden. Ook in Rusland niet.
Dat doet er niets aan af dat het leuk kan zijn om te zoeken naar de auteurs die met het genre aan de slag gingen. Nabokov schreef een duizend pagina’s tellend commentaar over Jevgeni Onegin, naast een beruchte letterlijke vertaling die al het metrum achterwege laat (perfect dus voor wie Russisch wil studeren!).
Het commentaar is bijna een kunstwerk an sich; eigenlijk mijn favoriete werk van de émigré-auteur. Het is in ieder geval een stuk leesbaarder dan zijn commentaarroman Bleek vuur. Zoals Nabokov ook zijn roman De gave laat eindigen met een Poesjkin-sonnet, vergezelde hij ook zijn vertaling zelf met een sonnet over het vertalen, wat hij dan weer niet in sonnetten deed.
Toch is dit alles nog bij lange na niet zo bizar als de onderneming van Vikram Seth (van oorsprong econoom!), die met The Golden Gate óók een hele roman (en inhoudsopgave) schreef in 590 Onegin-sonnetten – maar dan in het Engels, gesitueerd in het San Francisco van de jaren 80. Seth had Jevgeni Onegin naar eigen zeggen in een boekwinkeltje zien liggen tijdens zijn eindeloze promotieonderzoek en was geïnspireerd geraakt. Beide boeken hebben wat thematische overeenkomsten, zoals een paar lusteloze hoofdpersonages en een flinterdun verhaal, maar voelen toch vooral extreem anders.
Hoewel er ook wel kritiek op het boek is geweest vond ik het zelf een aangenaam desoriënterende leeservaring, die verder naar maar weinig talen is vertaald, ontdekte ik achteraf. Nederlands zit er wél bij, door Paul van den Hout.
Wat denk ik wel? Die vreemde strofen
die versvorm met haar vrouwelijk rijm –
dat zijn we toch allang te boven?
Geen lezer valt toch meer in zwijm
bij ’t weke metrum van Onegin
in deze stoere tijd van Reagan?
Gezwijmel en gezwollen taal,
gerijmel en bombast, banaal!
Maar ík denk niets, als ze eens wisten…
Daar evenwel zelfs geen geleerd,
kritisch traktaat de wormen weert,
straks, laat ik mij zo gauw niet kisten.
Leuk als het lukt, zo niet, tant pis,
dan baat ook geen apologie.
Ik benieuwd hoe de coupé zal oordelen – maar ik zal wel een goed woordje doen, Vikram.
Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.