In Nederland weet men nooit goed raad met de overlap tussen literatuurkritiek en literatuurwetenschap. Je bent of een freewheelende en impressiegevoelige boekhouder, of een ernstig bebrilde, nauwgezette en kreukvrije academicus.
In de Angelsakische provincies van de Republiek der Letteren kun je heel gemakkelijk criticus èn academicus zijn. Ze hebben daar één enkel woord dat beide hoedanigheden dekt: critic. Eliot was een critic, en Leavis en Paul de Man. George Steiner is het, en Harold Bloom. Bij ons had je H.A. Gomperts en Karel van het Reve, en in een verder verleden Albert Verwey. Ze werden soms als ‘letterkundigen’ aangeduid. Dat komt altijd zo priegelig over, alsof er eindeloos over punten en komma’s wordt gezeverd.