Ik heb het eerder meegemaakt, begeleid door tjirpende krekels instappen op Zanderij en negen uur later Schiphol uit lopen in het holst van de winter. Dat pleintje voor de aankomsthal is de naarste plek van Nederland. Een krijsende wind jakkert de hagel er horizontaal de parkeerflats door.
In de woorden van onze buurvrouw hier: ‘Onvriendelijk weer, je voelt je er niet welkom.’ De eerste en enige keer dat zij Nederland bezocht, vroeg ze aan de tante die haar ophaalde waarom alle bomen dood waren. Het bleek februari.
Birre vraagt me regelmatig wat ik het meest zal missen, en ik vind het onmogelijk daar antwoord op te geven. Ook de Nederlandse Surinamer legt moeilijk zijn vinger op wat er zo fijn is aan Lanti. Het valt hem makkelijker te praten over wat er allemaal aan schort.
Dit doet me denken aan de jaren voordat Nadim geboren was. Bijna al mijn vrienden waren al vader, en als ik met ze in het café stond hoorde ik niets dan gekijf over die baby’s, dreumesen en peuters. Later leerde ik dat ze onder elkaar hun hart luchtten over wat er tegenviel, omdat ze al wisten wat er zo geweldig was aan vader zijn.
Suriname, ik zal je wolken missen. De kracht waarmee ze uit de aarde zelf op lijken te rijzen, niet ergens aan de horizon, maar aan het einde van mijn straat. Je mensen zal ik missen; het gemak waarmee ze lachen en vrienden van me worden. Het onbedorven vertrouwen van je kinderen. De geluiden van je nacht, je kuierende honden. Je rivieren zal ik missen, om te janken zo mooi.
Bij een stroomversnelling in de Suriname begreep ik pas dat een rivier niet naar de zee toe stroomt, maar zich in haar armen stort.