Mijn dochter begint later met praten dan mijn zoon. Nadim zei op haar leeftijd papa, mama, paard en molen, maar in haar bijna twaalf maanden heeft Ada alleen het woordje dat gezegd.
Ze wijst erbij, en haar woord drukt altijd een wens uit. Het bedoelde ding, dier of mens wil ze vastpakken, voor zover het gaat in haar mond stoppen.
Als je het geliefde object vervolgens bij haar weghaalt wordt Ada enorm kwaad. Ze schreeuwt harder dan je van zo’n klein mens zou verwachten.
Wat bij baby’s verdriet genoemd wordt is in mijn ogen vooral boosheid, frustratie. Verdriet lijkt iets van een andere orde, iets wat later komt.
Voor verdriet heb je de interpretatie van een verlies nodig, het vermogen te wanhopen omdat je weet dat een geliefde misschien wel wegblijft.
Misschien is alle taal een poging om een afstand tot iets wat we wensen te dichten. Zo ja: wat zijn die verhalen van me dan?
Wat is mijn dat, hetgeen ik hoop te krijgen en waarvoor ik al mijn woorden inzet?
Net als Ada laad ik mijn mandje vol met waar ik graag naar kijk. Ik kies beelden, plekken, personen. Dat, zeg ik. Dat. En dat ook.
Als iemand me een personage afnam zou ik krijsen net als zij. Of ik ook verdriet zou voelen weet ik niet. Misschien gaat dat te ver voor fictie.
Misschien is de wereld van mijn dochter nu nog fictie; wordt het allemaal pas echt als ze leert dat dingen en personen voor altijd weg kunnen blijven.
Is het vermogen verdriet te voelen een gevolg van het besef van tijd?
____________________________________________________________________
Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.