Al dagen wil ik schrijven over Karl Ove Knausgård. Over ‘Schrijver’, zijn laatst vertaalde boek. De andere delen uit de serie las ik met interesse, maar ik vond ze niet perse goed, te wijdlopig, onrustig. ‘Schrijver’ maakte grote indruk. Maar alles wat ik de afgelopen dagen op papier zette over het boek, was niet goed genoeg. Ik wiste versie na versie, en besloot het er maar bij te laten zitten. Maar mijn drang om over het boek te schrijven verdween niet, zat me dwars zoals een kiwipitje dat achter een kies is blijven haken. Het moest eruit. Als ik dan per se iets over ‘Schrijver’ wilde publiceren, laat het dan in godsnaam maar gaan over de invloed die het boek op mij heeft uitgeoefend.
Ik koop het boek op een sneeuwdag. Het ligt al maanden in de schappen, maar ik kom er nu pas aan toe. Op de achterkant staat dat Karl Ove zijn periode aan de schrijversvakschool beschrijft, zijn wording tot schrijver. Lezen hoe schrijvers zijn gevormd, voelt vaak toch alsof ik over mezelf lees. Zelfs wanneer de vorming heel anders tot stand is gekomen dan bij mij, herken ik zaken, zie onderliggende gelijkenissen. Ik neem het boek mee naar de hipste koffietent van Utrecht, waar het zo druk is dat ik er op de grond moet zitten. De ruiten zijn beslagen, net als mijn brilglazen zodra ik er binnenstap. Weinig dingen zijn zo fijn als een roman kopen en er meteen in gaan lezen. Ik hou het lijvige boek voor mijn gezicht, om me ervan te vergewissen dat iedereen ziet wat ik lees. Knausgård is sexy. Een hipster-meisje vraagt al snel: ‘En, is het echt zo goed?’
‘Dat is een ingewikkelde vraag,’ antwoord ik. De boeken van Knausgård jaag ik er in grote vaart doorheen. Iets in zijn werk dwingt tot haast, de schijnbare afwezigheid van urgentie nodigt uit tot het overslaan van stukken. Je komt ermee weg als lezer, eigenlijk zou dat niet moeten mogen. Ik neem me voor Schrijver rustiger te lezen, ook al maant mijn nieuwsgierigheid me geregeld vaart te maken, vooruit te kijken. Ik wil weten of Karl Ove het meisje krijgt, of zijn nieuwste verhaal eindelijk wel zal worden gepubliceerd en of broer Yngve en hij het goedmaken na een vreselijke ruzie.
Buiten ligt een laag sneeuw op de straten, tegen het vriespunt is het. Het past bij het kille van het boek. Karl Ove klimt dronken op balkons van niet ter zake doende meisjes, bezig zijn liefdesgeluk af te breken, de destructieve lul. Wanneer ik de koffiezaak verlaat, zonder een bevredigend antwoord te hebben kunnen geven aan het hipster-meisje, waan ik me in de studentenstad Bergen, ergens in de winter van ’99, tijdens één van die avonden waarop het maar niet donker wil worden. Sommige goede boeken doen dat met mij. Ze halen me naar hun tijd en even zie ik de mensen om me heen door de bril van de hoofdpersoon. Soms voel ik me zelfs de hoofdpersoon, maar dat vind ik een stuk moeilijker om toe te geven, want dat is raar.
In alle ernst vermoed ik wanneer ik halverwege Schrijver ben de hand van de duivel, zo’n vernietigend pact dat vroeger nog wel eens werd gesloten: Knausgård heeft het talent gekregen om wervelend en onstuimig te schrijven over het donkerste in zijn ziel, tot op het bot te gaan en dan nog te schrapen over de bodem. De duivel biedt hem bovendien een wereldwijd podium. Wat Knausgård daarvoor in ruil moet doen? Zonder verfraaiingen verhalen over zijn menselijkheid. Ik voel me geregeld onthutst en mistroostig terwijl ik Schrijver lees. Overal wordt Karl Ove’s werk te licht bevonden. Pijnlijk aan de oppervlakte blijft het. Literatuur moet het persoonlijke blootleggen en daardoor een universele uitdrukkingskracht krijgen, dat weten we allemaal. De jonge Karl Ove snapt er geen zak van.
In drie dagen lees ik het boek uit, dat had drie keer zo snel gekund als ik mezelf niet tot traagheid had gemaand. Ik ben er beduusd van, waan me een Noor op de rand van een depressie, de grauwe luchten boven de stad helpen niet. De ochtend nadat ik Schrijver definitief dicht heb geslagen, ontwaak ik met de mededeling dat mijn eigen roman die ik in de lente publiceerde, niet op de longlist voor de Libris Literatuurprijs is geplaatst. Mijn veelbesproken debuut is voor niets genomineerd, ook niet voor debuutprijzen. Wat vervolgens met me gebeurt past niet bij me: ik hoor mijn zelfvertrouwen kraken. De chronische twijfel waarover ik drie dagen achter elkaar heb gelezen, spitst me op zijn drietand en sleurt me mee omlaag. Is mijn roman eigenlijk wel zo goed als ik denk? Als ik gevoelig zou zijn voor verslavingen, zou ik deze avond meer dan één glas whisky drinken om het benauwende gevoel weg te spoelen.
De volgende morgen constateer ik dat de onzekerheid is achtergebleven in de nacht, daar lijkt het tenminste sterk op. Dat ik toch even zo aan het twijfelen ben geslagen, is een bewijs van de kracht van goede literatuur en een duivelsbewijs van het ontembare talent van Karl Ove Knausgård .
————–
Roman Helinski (1983) studeerde Moderne Letterkunde en Journalistiek. Zijn teksten verschenen, en verschijnen, in, onder meer, Tirade, Hollands Maandblad, Hard gras, De Brakke Hond en Deus ex Machina. In 2014 verscheen zijn romandebuut, Bloemkool uit Tsjernobyl. Helinski werkt aan een nieuwe roman. Hij woont in Utrecht. Zijn jongste Tirade-publicatie vind je in Tirade 456.
Volgende week: de Tweede Zondagse Gastblog van Roman Helinski.
Foto (K.O.K.): Serge Ligtenberg (WU). Foto (R.H.): Corine 24.