De portrettengalerij in het Letterkundig Museum bevat een echte Han van Meegeren, de schilder die beroemd werd als succesvol producent van valse Vermeers, en als de man van het Bambi-achtige hertje dat in vele tienduizenden copieën Nederlandse huis- en slaapkamers placht op te sieren. In dit geval gaat het om een dubbelportret van een blonde, blauwogige man, met wakkere blik en wilskrachtige kin, en een dromerig kijkende vrouw die letterlijk aan hem ondergeschikt is. Die man is Martien Beversluis (1894-1966), dichter en tijdschriftredacteur.
Levensbeschouwelijk en politiek gezien was Beversluis een zwerver. Hij was achtereenvolgens socialist, communist en nationaal-socialist, en manifesteerde zich ook nog even als representant van de jong-protestantse letteren. Kort na de Duitse inval in 1940 werd hij lid van de NSB, en in zijn kwaliteit van collaborateur bracht hij het tot burgemeester van Vrouwenpolder en Veere. Na de bevrijding zat hij twee jaar vast en mocht drie jaar lang niet publiceren.
Een reproductie van Van Meegerens schilderij staat op Beversluis’ bundel Het zaad, verschenen ter gelegenheid van ‘s dichters vijftigste verjaardag. Hoewel er geen onvertogen woord in voor lijkt te komen, zijn de hier bijeengebrachte gedichten al even rein-arisch als de kop van Beversluis. Het zijn brave lofliederen op alles wat leeft en groeit en altijd weer boeit, een en ander overgoten met de martiale heroïek van Jeugdstorm en Nederland Houzee. Kenmerkend zijn regels als ‘De strijd alleen geeft alle leven waarde’ en ‘Met vasten stap bewandlen zij de gouwen / en elke vuistzwaai, die gestadig strooit, / is een gebaar van geven en vertrouwen / aan ’t ledig duister, dat zich wijd ontplooit.’
Tijdens de oorlog deed Beversluis zijn best om kameraad Van Meegeren te pushen. Het dubbelportret is waarschijnlijk ontstaan bij wijze van bedankje. Het laat zien dat de meestervervalser zich uitstekend wist te plooien, niet alleen naar de stijl van Vermeer, maar ook naar de Germaanse geest.