De eerste keer dat ik de interimmer zag, was op een dinsdagmiddag in 2009 op de redactievloer van een grote nieuwsorganisatie waar ik werkte als freelance redacteur en voice-over, en waar hij de bezem door ging halen. Meteen voelde ik een bijna fysieke afkeer, een antiperistaltische walging die ik doorgaans alleen reserveer voor ongedierte en andere ziekteverspreiders.
Ikzelf en de meeste mensen om me heen beschouwen mij als een vriendelijk en vergevingsgezind type. Eigenlijk haat ik helemaal niemand, behalve dus de interimmer. En bijna zeven jaar na dato haat ik hem nog steeds met alles wat ik in me heb. Soms mijmer ik onder de douche over wat ik tegen hem had moeten zeggen tijdens mijn functioneringsgesprek, want in tweede instantie kan ik heel vilein uit de hoek komen. Ik snuffel – anoniem – regelmatig rond op zijn Facebookpagina en gniffel in mijn vuistje als hij dikker is geworden of wanneer zijn relationship status nog altijd op single staat. Als ik een film zie waarin plotseling iets zwaars uit de lucht komt vallen – The Truman Show, A Fish called Wanda, United 93* – dan denk ik: daar had de interimmer ook kunnen staan.
Op verloren momenten in de trein denk ik met een mengeling van nostalgie en leedvermaak terug aan de kledingstijl van de interimmer. Hij droeg gestreken spijkerbroeken met een vouw in de pijpen en had een duidelijke voorkeur voor alles met een Ferrarilogo erop: rugbytruien, bodywarmers, honkbalpetjes, duikhorloges, het beschermhoesje van z’n iPhone en de sleutelhanger van zijn leasebak – een matgrijze Volkswagen Passat die niet alleen doodsloeg op het rood van zijn favoriete merk, maar ook op dat van zijn opgezwollen cholesterolkop. Ik ben niet religieus opgevoed, maar nu ik de interimmer ken, geloof ik dat er een speciaal hoekje in de hel bestaat voor statusgeilers met een comb-over en een T-shirt onder hun hemd. Wansmaak is de achtste hoofdzonde.
Van nature ben ik een zonnig mens. Iedere ochtend word ik wakker met een liedje in mijn hoofd, dat ik vervolgens de hele dag zing, neurie en fluit. Soms blijft één bepaald nummer onbedoeld langer hangen, zoals bijvoorbeeld I Don’t Like Mondays van the Boomtown Rats (1979), dat ik op m’n twaalfde de hele zomervakantie niet meer uit mijn kop kreeg. Op die manier worden zelfs de grootste meesterwerken een marteling, behalve de vaderlandse klassieker Onze Jan is manager geworden van Joop Visser. Ik zong de onderstaande coupletten toen de interimmer me op staande voet door de beveiliging uit het Mediapark liet verwijderen**, en sindsdien kan ik er geen genoeg van krijgen:
Nooit een vak geleerd
Z’n handen staan verkeerd
Onze Jan is manager geworden
Nergens voor geschikt
Heeft ie ‘t geflikt
Onze Jan is manager geworden
Werken lukte nooit zo goed
Maar nu vertelt-ie hoe het moet
Onze Jan is manager geworden
Heel soms zie ik ze weleens schuifelen door de stad, voormalige collega’s, lotgenoten waartegen de interimmer vlijtig zijn ‘dossiertjes opbouwde’ met als enig doel om ze zo snel mogelijk te laan uit te pesten. Geknakt zien ze eruit, stuk voor stuk, met gebogen hoofden en het hele jaar door een loopneus. Achteraf heb ik nog geluk gehad: een harde knip is vaak beter dan uitgesmeerd lijden.
In het boek The Long Walk van Stephen King***, over een wandelmarathon zonder finish waarin iedereen die zich niet aan de regels houdt, wordt doodgeschoten, blijft één van de deelnemers bijna tot het laatst toe overeind, op de been gehouden door zuivere haat jegens een andere loper. Ik schaam me niet om toe te geven dat het bij mij ook zo zit.
Zelf heeft hij er geen idee van, maar de interimmer is een vast personage in mijn leven geworden. The man I love to hate. Met z’n middelmaat, z’n ellebogenwerk en z’n managersgelul inspireert hij me al jaren om hem in variërende verschijningsvormen helemaal kapot te schrijven. Ik visualiseer hem aan de overkant van het net als ik achtersta in een tennispartij. Er gemakshalve van uitgaande dat mijn geluk zijn ongeluk betekent, motiveert de interimmer me iedere dag opnieuw om extra te genieten van de kleine succesjes in mijn leven en, in alle eerlijkheid, om überhaupt mijn bed uit te komen. Daar verdient niemand anders de credits voor.
Dankzij de interimmer ben ik een beter mens geworden.
_____________________
* respectievelijk een studiolamp, een betonblok (of een flinke vriezer) en een vliegtuig.
** Achteraf hoorde ik dat de interimmer bang was dat ik hem naar de strot zou vliegen, maar dat is laster. Ik liep op dat moment op krukken vanwege een venijnige zweepslag, opgelopen tijdens de atletiekdag van mijn neefje M. waar ik meteen bij het startschot van het eerste spel – een slalomparcours met M. in een winkelwagentje van de Lidl – veel te hard afzette en een gapend gat in mijn kuitspier scheurde. Nog altijd trekt mijn rechterbeen een beetje, en vlak onder mijn knieholte voel ik tegenwoordig precies wanneer het gaat onweren.
*** King schreef The Long Walk (1979) onder het pseudoniem Richard Bachman.
Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2014 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.