Iedere ochtend tussen zeven en acht komt ze voorbij. De loopvogel. Ze loopt voortdurend dezelfde rondjes langs ons gebouw. Heel erg korte rondjes, want nog geen halve Nespresso nadat ik haar vanaf ons balkon langs zie marcheren in de richting van de ontharingskliniek, komt ze alweer de andere kant op via de overzijde van de straat. Misschien zijn er wel twee loopvogels, op iedere stoep eentje, maar dat lijkt me onwaarschijnlijk.
Ze is er ook weer rond lunchtijd, exact tussen twaalf en één uur ’s middags. Ze draagt dan een ander pakje, iets luchtigers vanwege de zon die intussen aan kracht heeft gewonnen, maar ze kijkt nog altijd even boos. De loopvogel heeft zowel een ochtend- als een middaghumeur. Gezien haar sportoutfit vermoed ik dat ze loopt om in vorm te blijven, maar helemaal zeker ben ik daar niet van. De loopvogel loopt met de verbetenheid van iemand die een rekening te vereffenen heeft.
Het is niet echt rennen wat ze doet (de loopvogel loopt zonder zweefmoment), maar snelwandelen is het ook niet; dat vereist meer heup- en ellenbogentechniek. Er zit geen enkele swing in de loopvogel. Alle energie is naar voren gericht. Met gestrekte armen en zonder noemenswaardig kniewerk beent ze kaarsrecht heen en weer. Bij gebrek aan een betere term hou ik het op langeafstandsijsberen.
In haar ene vuist houdt ze haar telefoon vast, een iPhone 6 Plus die, afgaande op de oranje velden op het scherm, ingesteld staat op de stappenteller. De loopvogel draagt een koptelefoontje, dus luistert ze ergens naar: AC/DC, rustgevende dolfijngeluiden misschien, of anders een motivatiepodcast van Anthony Robbins – daar word ik ook altijd razend van.
In haar andere vuist klemt ze een enorme e-sigaret, bijna een draagbare uitlaat, waar de loopvogel om de veertig passen vol overgave aan lurkt om vervolgens even op te lossen in de dichte witgrijze rook die ze met kracht door haar neusgaten naar buiten briest.
Afgezien van een licht gnuiven maakt ze nauwelijks geluid. Alleen haar voetstappen kondigen haar al van verre aan, want de loopvogel heeft een allesbehalve lichte tred. Haar hakken landen als houwelen op het beton van het trottoir, dat – net als de rest van de Amerikaanse infrastructuur – hard aan vernieuwing toe is.
In haar column voor Atria, het Kennisinstituut voor Emancipatie en Vrouwengeschiedenis, schrijft Roos van Rijswijk dat wandelen ontspannend kan werken in deze hectische tijden. Een gewaagde uitspraak. Niet dat ik hier een polemiek wil beginnen, maar die bewering valt moeilijk vol te houden als je de loopvogel kent.
De loopvogel wordt kwaaier en kwaaier met elke stap die ze zet. Ze zit in een loop, draait twee keer per dag vreugdeloze rondjes in een eeuwige aanloop zonder ooit van de grond te komen. Als ik niet zo bang voor haar was, zou ik medelijden met haar hebben.
De loopvogel kan niet vliegen.
__________________
Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2014 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.